• No results found

Lees over deze spanning, die trouwens breder leeft binnen de urban studies, het uitstekende: A Harding en T.

In document 2016-SG2 (pagina 90-92)

Congres van de European Association for Urban History in Helsink

28 Lees over deze spanning, die trouwens breder leeft binnen de urban studies, het uitstekende: A Harding en T.

rele processen.29 Sessies die dat wel deden leunden niet toevallig aan bij de ecologische

geschiedenis (zoals de eerder gememoreerde sessie Urbanizing nature. The role of the city in reshaping nature 1500-2000 en de gespecialiseerde, maar erg interessante sessie Life in ruins. Nature and urban dereliction van Clare Griffiths (University of Sheffield) en Erika Hanna (University of Edinburgh). Of het ging om individuele papers die juist de dichotomie, gelijkenissen en verschillen bevroegen tussen stad en platteland. Olaf März (intrigerend genoeg een onderzoeker die niet verbonden was aan enige instelling) gebruikte zo gis en nederzettingstheorieën om het verschil tussen ‘stedelijke’ en ‘ru- rale’ ruimtelijke structuren te bevragen in achttiende-eeuws Noord-Duitsland. Boris Bove (Paris 8) in de druk bijgewoonde sessie Spaces on the urban margin and periphery in the pre-industrial period van Denis Menjot (Université de Lyon) en Peter Clark (University of Helsinki) paste dan weer geografische theorievorming toe op middel- eeuwse bronnen. In een paper over de veertiende-eeuwse periferie van Parijs maakte hij gebruik van geografische methoden om ‘graden van stedelijkheid’ te berekenen aan de hand van professionele densiteit en -diversiteit in middeleeuws Parijs en onmid- dellijke omgeving. Wanneer beroepsdifferentiatie en concentratie gelden als criteria voor stedelijkheid, dan moet de strikte dichotomie tussen stad en platteland, zelfs voor duidelijk ommuurde pre-industriële steden en hun zogenaamd ‘landelijke’ omgeving, in vraag worden gesteld.

Tot slot bleek ook ‘publieksgeschiedenis’ een sterke nieuwkomer. Helsinki 2016 is misschien wel vooral het eerste grote stadshistorische congres geweest waar presen- taties over wetenschapscommunicatie, materieel en immaterieel erfgoed en stedelijk geheugen als factor van stedelijkheid zo op de voorgrond zijn getreden. Sessies over steden als lieux de mémoire of als instrumenten van ‘collectief geheugen’ – The city as mnemonic device, georganiseerd door Ingrid Martins Holmberg (Universiteit van Gothenburg) en Sybille Frank (Technische Universität Berlin) – bleken bijzonder suc- cesvol, zeker als het stedelijk geheugen ook werd opgehangen aan een gecontesteerd verleden en een ontbreken van maatschappelijke consensus over dat verleden. Twistge- bieden als het Oostzeegebied (met de Baltische Staten en Finland zelf) of Oost-Europa, maar ook gebieden in de koloniale wereld waar grenzen nog kunstmatiger zijn getrok- ken dan in het door oorlogen verwoeste Europa van de zeventiende-achttiende eeuw en de twintigste eeuw, bieden een toetssteen voor regio’s waar wel een consensus, of min- stens een tijdelijk compromis tot stand is gekomen over het verleden. Op het congres kwamen zo transnationale confrontaties over de omgang met het eigen verleden aan bod, confrontaties die niet alleen op papier werden uitgevochten, maar ook in de ste- delijke ruimte zelf met narratieven van materialiteit. Een sessie focuste daarbij niet toe- vallig op het erfgoed van post-totalitaire steden, met name over post-communistische steden in Servië, Polen, Duitsland en Rusland, gebieden waar de erfenis van het recente gecontesteerde verleden nog in elke straat zichtbaar is. Hoewel politieke ideologie, ook in de presentaties, daarbij nog erg nadrukkelijk aanwezig was, ligt hier een groot terrein braak voor het aftoetsen van bepaalde manieren van omgaan met erfgoed in alle delen 29 Zie hiervoor het lopend studieprogramma aan de Universiteit Antwerpen: ‘Urban agency: the historical fabrication

of the city as an object of study’, niet toevallig een samenwerking tussen het Centrum voor Stadsgeschiedenis en het Antwerpse Urban Studies Institute (zie: https://www.uantwerpen.be/en/rg/urban-studies-institute/research/ research-community--/, 16 november 2016).

van de wereld (en overigens niet enkel met betrekking tot voorbije totalitaire regimes). Het zal de lezer ook niet verwonderen dat ook wat betreft de omgang met erfgoed, digitalisering nooit ver weg is. Onderzoeksresultaten kunnen via onder meer virtuele en 3D-media, sneller en aan een veel breder publiek beschikbaar worden gemaakt, wat het erfgoedveld in de nabije toekomst sterk zal veranderen. Ideeën over ‘virtuele musea’ in bijvoorbeeld Turijn of de grootschalige projecten over Venetië lichten alvast een tip van de sluier zoals bijvoorbeeld in de sessie Digital cities. A new paradigm for urban historical research, georganiseerd door Maria Helena Da Cunha Murteira (Universiteit van Evora); en in de sessie The city on display. How to interpret and share urban histo- ry van Rosa Tamborrino (Politecnico di Torino) en Minna Sarantola-Weiss (Helsinki City Museum). Af en toe bekruipt in dit digitale geweld je wel eens het gevoel dat het vooral om een goednieuwsshow gaat. Het zijn hoofdzakelijk good practices die worden voorgesteld, terwijl mislukte experimenten – en die zijn vaak talrijker dan de geslaagde – nauwelijks in beeld komen. Ook een reflectieve toetsing blijft nagenoeg steeds ver op de achtergrond. Nochtans zijn de gevaren voor een verregaande ‘gebruiksvriendelijke’ digitale erfgoedomgeving niet min. Het uittekenen van ‘persoonlijke belevingstraject- en’ die steevast in deze initiatieven centraal staan, leidt immers onvermijdelijk tot een versplintering van het historische narratief, zonder dat de diepgang van een gedegen ‘micro-storia’-benadering een tegengewicht biedt.30

De eauh in Rome 2018: een blik op de toekomst

Besluiten willen we doen met een blik op de geschiedenis en vooral toekomst van de internationale congressen van de eauh. Werden de ambities uit het verleden waarge- maakt, en waarheen met dit format en deze bijeenkomsten? Alleszins lijkt de popu- lariteit van het congres bij (stads)historici almaar toe te nemen en was de gemiddelde kwaliteit van de presentaties en de sessies vrij hoog te noemen.31 Qua stadshistorische

thematieken lijken de trends die ook al overduidelijk aanwezig waren op vorige con- gressen zich te bevestigen: de gebouwde, geleefde en beleefde stedelijke ruimte in zijn meest brede betekenis staat nog steeds erg centraal, wat zich ook vertaalt in de ruime belangstelling die het Europese stadshistorische congres blijft genieten vanwege archi- tectuurhistorici allerlei. Specifiek is dat deze belangstelling voor ruimtelijke ontwikke- lingen zich ook verder doorzet naar voorheen wat verwaarloosde stadsdelen als de ste- delijke rurale periferie en naar suburbane ontwikkelingen, zelfs naar marginale ruimtes in het hart van de stad, en dat ook de perceptie van emoties en zintuiglijke ervaringen in de stedelijke ruimte ruime aandacht kregen. Andere thema’s en methodes bleken dan weer grotendeels afwezig ofschoon deze erg veel maatschappelijke aandacht kre- gen in de voorbij jaren, het meest uitgesproken de sociaal-economische themata, zoals patronen van inclusie en exclusie van stedelingen, de economische werking van de im- 30 Over deze problematiek P. Stabel, ‘Opening a pandora’s box? An essay about the pitfalls of digital history and

digital heritage’, in: R. Tamborrino e.a. (red.), Digital urban history. Telling the history of the city in the age of ict

revolution (Rome 2015) 29-38.

In document 2016-SG2 (pagina 90-92)