• No results found

Veel te lang heeft volgens Hillen de vaderlandse christendemocratie

In document De macht van het woord (pagina 50-56)

geluisterd naar ‘de lokroep van

het progressieve denken’

53 Opvallend genoeg maakt hij aan het door

christendemocraten altijd zo bewierookte ‘maatschappelijk middenveld’ geen woord vuil. Zijn de orgelklanken eenmaal weggestorven, dan zit je gewoon in Thorbeckes nachtwakers-staat. Een oud probleem van de partij wordt zo wel heel urgent: hoe zich, buiten het domein van de retoriek, nog te profileren tegenover de vvd?

het recept van hillen

Het ‘schild voor de zwakken’ naar de antiek-winkel en de barmhartige samaritaan terug op het paard: Hillen schreef geen artikel voor de progressieve leestafel. Waarom er eigen-lijk aandacht aan besteed? Daar zijn een paar redenen voor.

Als Hillen met zijn radicale afwijzing van de ‘herverdelende, sociaal regisserende over-heid’ inderdaad het nieuwe cda benoemt, dan zit de deur op tien nachtsloten tegelijk. Links kan zijn ambitie om de wereld rechtvaardiger te maken onmogelijk uitbesteden aan barm-hartige samaritanen. Tegelijk biedt een naar rechts doorschietend cda, en dus een gedeel-telijk ontruimd politiek midden, electorale mogelijkheden.

Maar er is een betere reden om Hillens stuk niet te snel van tafel te vegen. Hij schraagt de door hem gewilde herpositionering van zijn partij met een kritiek op de verzorgingsstaat die ¬ hoe ongezouten ook ¬ bij links snaren doet trillen. De normatieve visie van sociaal-democraten en christendemocraten op samenleving en overheidstaken mag verschillen, als volkspar-tijen willen ze allebei inclusieve parvolkspar-tijen zijn, bruggenbouwers in de samenleving. In die zin is de verzorgingsstaat, met zijn ambitie meer mensen goede leefkansen te bieden en te beschermen tegen misfortuin, typisch het product van volkspartijen. Als volkspartijen delen cda en PvdA nu ook hetzelfde lot: dat van een gestage ontvolking. Wie had halverwege de vorige eeuw durven voorspellen dat een goede vijftig jaar later sociaal-democratie en

christen-democratie samen nog maar goed zouden zijn voor een derde van het aantal Kamerzetels? De verklaring van Hillen, althans voor de electorale neergang van zíjn partij, is nogal spe-culatief. Het is het soort argument dat dient als slippendrager van de al lang en breed vaststaan-de conclusie. Veel mensen zijn ‘Heer Albedil’ (Van Agt) beu. Het cda heeft de signalen te laat opgepikt, vandaar de uittocht van cda-kiezers richting pvv. Ergo, het is de oude kalverliefde van de partij voor een sociaal sturende en ordenende overheid die Wilders groot heeft gemaakt. Merkwaardig is het dan natuurlijk wel dat diezelfde Wilders op de bres staat voor ‘bedillerigheden’ als aow en ontslagbescher-ming. De pvv heeft, net als Fortuyn destijds, een typisch populistische agenda: links en rechts, etatistisch en ultraliberaal. Voor wie in traditio-nele politieke termen denkt, en Hillen doet dat, valt er eigenlijk geen chocola van te maken. Het ligt allemaal wat ingewikkelder, maar Hillen legt terecht een verband tussen het vastlopen van de verzorgingsstaat en de opkomst van het populisme. In meer serieuze analyses keert een aantal elementen telkens

terug. Om te beginnen: de vloek van het succes. Hoe meer beloften werden ingelost, hoe hoger de verwachtingen van wat de overheid ver-mocht. Tegelijk maakte een vage democratische ideologie opgang. Je had niet alleen het volste recht verlangens in te brengen in het politieke afwegingsproces, die dienden ook gehonoreerd te worden. De Britse econoom Samuel Brit-tan weet dat aan het ontbreken in de politieke sfeer van wat in de privésfeer common sense is: het besef dat iets uit de lengte of uit de breedte

Hillen legt terecht een verband

tussen het vastlopen van de

verzorgingsstaat en de opkomst

van het populisme

54

moet komen. Vervolgens: de druk op politieke partijen om het uitdijende eisenpakket ¬ voor zover corresponderend met als zodanig erkende belangen van de achterban ¬ tot het hunne te maken. Cliëntelisme dat het won van de tradi-tionele integrerende functie. De vervreemding die het centralisme en de anonieme bureaucra-tische stijl van de verzorgingsstaat veroorzaken. En ten slotte: de weerloosheid van het hele concept tegenover machtige ontwikkelingen als individualisering en schaalvergroting van economische en politieke macht.

Is het werkelijk het handelen van de (ge-vestigde) politiek dat mensen in de armen van Wilders drijft? Het typeert Hillens gemakzucht dat hij aan een minstens zo plausibele ver-klaring geheel voorbij gaat: namelijk dat het publieke onbehagen eerder haar handelings-bekwaamheid betreft in een wereld waarin als eigenmachtig en ongecontroleerd ervaren krachten en gremia steeds meer de dienst uitmaken.4

Wie zijn de kiezers die de lokroep van het rechtse populisme moeilijk kunnen weerstaan? Het zijn vooral, zoals de journalist HJ Schoo ze omschreef, ‘kleine burgermannetjes’. Hij be-doelde dat liefdevol. Het volste recht hebben ze namelijk om ‘benard en behoudend’ te zijn. Het zijn de mensen uit de lagere middenklasse, die de ruif van de welvaartsstaat bereikten toen die leeg raakte. Die in de meritocratie, die de oude klassenmaatschappij verving, moeten leven met permanente statusangst. Die in de vrolijke jaren zestig de instituties waar juist zij het van moe-ten hebben (openbaar bestuur, justitie, school, gezin) hebben zien eroderen.5

Verlangen naar een ander volk helpt niet. Willen PvdA en cda weer echte volkspartijen worden, dan zullen ze deze ‘verweesde’, wrok-kige en cynische burgers opnieuw moeten zien te binden aan het project dat samenleven heet. Het is een raadsel hoe het recept van Hillen daarbij kan helpen. De overgang naar de nieuwe wereld ¬ urbaan, internationalis-tisch, drijvend op kennis ¬ vereist nu juist een actieve rol van de overheid. Sociale cohesie

en ontspannen verhoudingen bewaren, is bovendien urgenter en moeilijker dan ooit. Verbazingwekkend is telkens weer de onver-schilligheid die rechts tegenover dat probleem aan de dag legt.

Hillen heeft gelijk als hij stelt dat het debat over de verzorgingsstaat hier altijd een oppor-tunistisch karakter heeft gehad. Het ging steeds

weer over de betaalbaarheid van arrangemen-ten. De voertaal was een soort newspeak: we schaften af om te behouden. Impliciet geeft hij daarmee toe dat er in de afgelopen jaren nogal gesneden is in sociale programma’s. ‘Heer Albe-dil’ wordt zo, tegen wil en dank, een figuur uit het verleden. Ook als zodanig is het trouwens vooral een droombeeld. Conservatieve critici zien graag over het hoofd dat wat de verzor-gingsstaat doet, het in stand houden van een verzorgingsmaatschappij is. Het gaat immers om een stelsel van gespecialiseerde maatschap-pelijke voorzieningen dat weliswaar door de overheid overeind wordt gehouden, maar in het maatschappelijk middenveld opereert.6

oude versus nieuwe politiek

Politieke partijen worden afgerekend op hun da-den, wordt vaak gezegd. Dat is een misverstand. Politieke partijen worden afgerekend op hun daden in het perspectief van de verwachtingen van mensen. In de achteruitkijkspiegel is goed te zien hoe het mis is gegaan met links. Er zat in het overgeërfde gedachtegoed geen antwoord op de razendsnelle overgang van industriële naar postindustriële samenleving. Geen antwoord op de individualisering, die traditionele waarden als burgerschap en gemeenschapszin uitloogde. Geen antwoord op de schaalvergroting van

eco-Stuitend kwam de ideologische

verlegenheid van de PvdA in beeld

in de Woutertapes

55 nomische en politieke macht en de groeiende

disbalans tussen beide.

Het antwoord kwam van rechts. De overheid was geen oplossing, maar juist het probleem, proclameerde Thatcher in het Verenigd Ko-ninkrijk en vervolgens Reagan in de vs. Alleen ongebreideld particulier streven kon ‘a shining city on the hill’ bouwen. ‘Er bestaat helemaal niet zoiets als maatschappij’, aldus de Iron Lady tegenover haar favoriete damesblad. En Milton Friedman, de godfather van het neoliberale gedachtegoed, legde Michael Douglas als Wall Street-cowboy de mantra van het losgezongen kapitalisme in de mond: ‘Greed is good.’ Een nieuwe generatie progressieve leiders probeerde de verloren draad op te pakken. Blair lanceerde zijn New Labour, in Amerika worstelde de in het nauw gebrachte Democraat Clinton onder een nieuwe leuze. Hij ging een eind maken aan Big Government, aan ‘welfare as we know it’. Voorgangers als Roosevelt en Johnson moeten zich hebben omgedraaid in hun graf. Bij ons schudde Wim Kok ideologische veren af en voegde zich zo op zijn beurt in de nieuwe consensus: het ging erom de neoliberale agenda ¬ de ‘Washington consensus’ over het heil van deregulering, terugtredende overheid en lage belastingen ¬ te adopteren en vervolgens om, of ten minste bij, te buigen.

Al kon het politieke programma van rechts worden gekaapt, niet zijn nieuwe elan. Op een wervend verhaal over vrijheid en het recht op het volle vruchtgebruik van talent en ijver rea-geerde links met pragmatiek. Het ‘egoïstische immoralisme’ (Tony Judt) werd niet tegemoet getreden met geheven vuist, maar met een slap handje. Stuitend kwam de ideologische verle-genheid van de PvdA in beeld in de Woutertapes. De chef van de partij die ooit het kapitalisme wilde ‘breidelen’ en de minderbedeelden verhef-fen, kwam niet verder dan de observatie dat mensen ‘het gewoon wat beter willen hebben’. Onder Paars verdwenen de bakens waarop kiezers altijd hadden gekoerst onder water; ‘links’ en ‘rechts’ werden op z’n best diffuse be-grippen. Dus konden ze plaatsmaken voor een

geheel nieuwe tegenstelling: tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ politiek ging het voortaan. Inhoudsloze woorden, maar daarom niet minder mobili-serend. De PvdA maakte het er voor zichzelf niet beter op door van immigratie een nieuw defining issue te maken. De groeiende problemen van de massale instroom van kansarme vreem-delingen werden simpelweg omgetoverd tot een zegen: ‘culturele verrijking’.

ingroeien in de natie

Nu de Derde Weg is doodgelopen, poetst de sociaal-democratie haar ideologische profiel op. Dat zou niet moeten leiden tot een nieuw cliën-telisme van ‘de onderkant’. Al meer dan tien jaar geleden waarschuwde Bart Tromp in een van zijn Parool-columns daarvoor. ‘Na de voltooiing van de emancipatie van de arbeidersklasse heeft de PvdA zich steeds meer kampioen gemaakt niet van de werkenden, maar van degenen die om wat voor reden dan ook buiten het nor-male arbeidsproces staan. […] [V]oor zover ze zich aftekent, loopt de scheidingslijn tussen de overgrote meerderheid van de Nederlandse

bevolking die het goed heeft, en de minderheid die tijdelijk of permanent slechte leefkansen bezit. Een partij die voornamelijk een verhaal heeft hoe die minderheid te helpen, heeft niet meer aan de anderen te bieden dan het mooie gevoel goed te doen. Solidariteit tussen deze meerderheid en deze minderheid komt zo niet tot stand.’7

Wie recente studies van het Sociaal en Cultu-reel Planbureau en bureau Motivaction op zich laat inwerken, ziet trouwens een tweedeling die nauwelijks meer beantwoordt aan verkla-ringen uit het lexicon van ‘oud links’. Het gaat

Het politieke programma van

rechts kon worden gekaapt, maar

niet zijn nieuwe elan

56

niet zozeer om welvaartsverdeling, maar om een fundamenteel verschillende beleving van onze wereld. Voor de een is dat een uitdagende wereld van vrijheid en kansen, voor de ander een wereld vol onzekerheid en dreiging. Het is niet moeilijk beide groepen in een sociologisch jasje te helpen. De eerste is in het algemeen hoogopgeleid, pragmatisch, individualistisch. De tweede is minder geschoold, minder wend-baar en meer gebonden aan conventies en col-lectiviteit, dus aan alle kanten kwetsbaar in een tegelijk individualiserende en ‘globaliserende’ samenleving.

Het zijn geen mensen ‘die niks hebben’ die de PvdA links laten liggen, maar juist men-sen die wat te verliezen hebben en er niet op vertrouwen dat de PvdA dat zal verhinderen. Dat is de ‘harde’ kant van de vertrouwensbreuk met wat ooit de linies van de progressieve beweging vormden. Er is ook een culturele kant. In de jaren zestig is de sociaal-democratie een wereldbeeld en een levensstijl gaan omarmen die niet alleen haaks stonden op die van zijn achterban, maar waardoor, zoals alweer Schoo heeft betoogd, zijn centrale politieke project, de emancipatie van de minderbedeelden, in feite werd prijsgegeven. ‘Wie burgerlijkheid minacht, neemt dat streven niet langer serieus ¬ wat men verder ook beweert. Emancipatie van de lagere strata betekent immers ‘verheffen’, cultureel, sociaal en economisch laten opklim-men tot de rangen van ¬ om te beginnen ¬ de kleine burgerij.

Verburgerlijking verliep via het onderwijs en de wereld van het werk. Minstens zo belang-rijk was een ordentelijke, gedisciplineerde gezinssfeer, gesteund door de maatschappelijke waardering voor burgerlijke deugden als spaar-zaamheid, netheid, matigheid, arbeidsethos en prestatiemoraal ¬ normen die door het om zich heen grijpende antiburgerlijke ethos onder-mijnd raakten.’8

Non-conformisme, waardenrelativisme en ‘kosmopolitisme’ werden, zoal niet de handels-waar, dan toch het stempel van links. In één van zijn indrukwekkendste teksten beschrijft

Wiardi Beckman de emancipatie van de arbei-dersklasse als een ‘ingroeien in de natie’. Je zou kunnen zeggen dat de linkse elite daar ver-volgens juist uitgegroeid is. Wiardi Beckman kende het woord van de Franse socialistenleider Jean Jaurès: ‘Een beetje internationalisme

ver-wijdert de mens van zijn vaderland, doch veel internationalisme voert hem naar zijn vader-land terug.’9

Paul Scheffer ziet in een nawoord in de bundel van Wiardi Beckmans geschriften diens actualiteit in het feit dat we ook nu staan ‘op het snijvlak van twee ontwikkelingen: groeiende maatschappelijke tegenstellingen en een afne-mend vermogen tot integratie van de traditi-onele partijen’. Het lijkt erop dat we het einde meemaken van het oude politieke bestel. In elk geval op een andere manier dan gehoopt: de ont-zuiling heeft de weg niet vrijgemaakt voor een vooruitstrevende politiek, maar voor rechtse populisten. Die hebben hun plek onder de zon. Wie evenwel met Scheffer meent dat het stop-pen van vervreemding en desintegratie alleen maar kan lukken ‘als “eigenheid” en “openheid” op een nieuwe manier worden verbonden’, denkt bij dat karwei toch niet in de eerste plaats aan Wilders c.s.

terug naar de proeftuin

Solidariteit overleeft niet in wetteksten ¬ dat kun je de paradox van de verzorgingsstaat noemen. Het gaat hier niet om een vrije verta-ling van Hillens ‘uit het hart verdwijnende goedheid’. Solidariteit wortelt in vertrouwen: vertrouwen in de instituties van de staat,

De ontzuiling heeft de weg niet

vrijgemaakt voor een

vooruit-strevende politiek, maar voor

rechtse populisten

57 onderling vertrouwen. En nergens is het

verlies daarvan de afgelopen decennia zo groot geweest als in landen waar de dogma’s van het individuele eigenbelang het innigst werden omhelsd: de vs, Groot-Brittannië en Ierland.10

Het gaat om een kenmerk van de verzorgings-staat zelf. Het mag bij op- en uitbouw niet ontbroken hebben aan idealisme, het is wel een typisch technocratisch bouwwerk: een herver-delingsmachinerie in naam van een systeem van collectieve risicodekking. In de scherpe woorden van Kees Schuyt: een ‘weeshuis’ van zorg zonder aandacht. De bureaucratisering van de zorg ¬ een onvermijdelijk uitvloeisel van het juridisch karakter van de verzorgingsstaat ¬ staat ‘aandacht’ in de weg.11

Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Decennia van sociaal-culturele verwaarlozing la-ten zich niet zomaar wegpoetsen. Panacees zijn niet voorhanden, schrijft Frans Timmermans zuinigjes in Lokaal Bestuur.12 Daarin komt hij met een suggestie die ten minste het voordeel van enige concreetheid heeft. Hij bepleit een nieuw ‘wethouderssocialisme’. Dat was de stra-tegische meesterzet van de opkomende sociaal-democratie in Wiardi Beckmans dagen. In Den Haag viel slechts vruchteloos met de vuist te zwaaien, dus werd het front verplaatst naar de gemeenten waar haar sociale bouwkunde zich kon bewijzen. De gemeenten werden zo de proeftuin van de verzorgingsstaat.

Het is op lokale schaal dat de instrumenten van de verzorgingsstaat beter op elkaar afge-stemd kunnen worden en voor de mensen weer herkenbaar kunnen worden als gezamenlijke verworvenheden én als eigenbelang. Scholing voor werk dat toekomst heeft en voldoening geeft, veilig wonen in betaalbare huizen en het beste onderwijs voor je kinderen, ongeacht hun talenten ¬ ook in die opdracht komt de toekomst van de partij haar verleden tegen. Als de PvdA het moet doen met ‘het volk dat we hebben’ dan zal ze in programma, cultuur en communicatie weer aansluiting moeten vinden bij dat volk. Bij zijn zorgen en zijn boosheid. Het is op de schaal van stad of dorp dat zo’n onder-neming de beste kansen heeft. Daar valt, om het wat dramatisch te zeggen, het samaritaanse hart in het sociale lichaam te implanteren. Een mooi voorbeeld ¬ Timmermans noemt het niet ¬ is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De gemeenten kregen niet alleen een pot met geld van Den Haag, ze kregen ook de verantwoordelijkheid om de participatie van burgers in de samenleving te bevorderen. Niks ‘Heer Albedil’. De uitvoeringspraktijk van de Wmo heeft de contouren van een verzorgings-staat die niet pampert (om die nare term van rechts te gebruiken), maar bemoedigt, uitdaagt, en ja, als het nodig is parasitair gedrag bestraft. Zo keert de verzorgingsstaat terug naar zijn proeftuin.

Noten

1 F. Becker, M. Hurenkamp, P. Scheffer, Onszelf Blijven. H.B.

Wiardi Beckman, baanbreker van de moderne sociaaldemocratie,

Bert Bakker, Amsterdam 2011. 2 J.M. den Uyl, Inzicht en Uitzicht.

Opstellen over economie en poli-tiek, Amsterdam 1978, p. 154.

3 Gecit. via Den Uyl, p. 16. 4 Lees René Cuperus, De

wereld-burger bestaat niet. Waarom de opstand der elites de samenleving ondermijnt, Amsterdam 2009.

5 HJ Schoo, Republiek van vrije

bur-gers. Het onbehagen in de democra-tie, Amsterdam 2008, p. 189.

6 P. Thoenes, De elite in de

verzor-gingsstaat, Leiden 1962, p.125.

7 Gecit. via B. Tromp, Geschriften

van een intellectuele glazenwasser,

Amsterdam 2010, p. 288. 8 Schoo, p. 267/268.

9 Becker e.a., p. 136.

10 Tony Judt, Het land is moe.

Ver-handeling over onze ontevreden-heid, p. 27.

11 Gecit. via J.A.A. van Doorn en C.J.M. Schuyt (red.), De

stagne-rende verzorgingsstaat. Meppel

1978, p. 94/95.

12 Lokaal Bestuur, PvdA/Centrum voor Lokaal Bestuur, Amster-dam, november 2010.

58

Kats, 6 maart 2011 Vijf weken ben ik nu onderweg. Meestentijds was het slecht weer: regen, vaak ijzige wind. De mensen zijn in huis, of binnen aan het werk. Onderweg kom ik zelden iemand tegen. Dat maakt dit avontuur niet minder spannend. Soms lijkt het wan-delen een pelgrimage, over lange, rechte polderwegen met alleen het winterlicht en zich ontwikkelende gedachten als gezelschap. Maar op een bepaald moment ontstaan als vanzelf vanuit kleine details grotere verbanden.

Zo werd ik uitgenodigd in een klein dagcentrum voor lichamelijk en verstan-delijk gehandicapten. Wie kan doet kleine, eenvoudige klusjes, maar de meeste mensen hier kunnen dat niet. Zij zijn volkomen afhankelijk van aandacht en zorg. Het gebouw is onlangs vernieuwd. De gymnastiekruimte en het zwembadje zijn gesloopt en vervangen door ‘multifunctionele ruimten’. Tot voor kort waren er voor iedere groep twee begeleiders. Dat kon minder, vond de zorgverzekeraar. In iedere groep is er nu nog maar één. Die verzorgt zes tot acht mensen: laten eten, drinken, naar de wc, slapen, activiteiten organiseren en natuurlijk eindeloos rapporteren en administreren. In de zwaarste groep zie ik mensen bijeen, zo zeer door het lot getroffen dat het nauwelijks in woorden is te vatten. Ik schaam me ervoor verzekerd te zijn bij een zorgverzekraar die dwingt om zo om te gaan met de allerkwetsbaarste

In document De macht van het woord (pagina 50-56)