• No results found

De macht van het woord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De macht van het woord"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3

De macht van het woord

Op 21 januari vond een van de felste

confronta-ties tot nu toe plaats met het zittende kabinet. Hoogleraren, studenten en oppositiepartijen demonstreerden op het Malieveld eensgezind tegen de bezuinigingsplannen van staatssecre-taris Zijlstra. Twee weken later zei minister Van Bijsterveldt in de Volkskrant: ‘Ik had liever al die hoogleraren in de collegezalen aan het werk gezien. Dat gebeurt veel te weinig, dat de profes-sor echt een rol speelt in het onderwijs.’ Staan ze een keer met de poten in de modder, is het kennelijk weer niet goed.

Uit de woorden van de minister blijkt dat de populistische taal van de pvv door het kabinet meer wordt overgenomen dan weersproken. De vvd en het cda van Verhagen en Hillen verster-ken de scheidslijn die de pvv in het politieke landschap heeft getrokken. De cultuurveran-dering die het kabinet daarmee bewerkstelligt, reikt dieper dan de aangekondigde beleidsmaat-regelen. Woorden kunnen werken als een gif dat ons spreken en denken sluipenderwijs aantast. Toch beperkt de macht van het woord zich niet tot dit ‘gouvernementeel populisme’. Be-leidstaal is vanwege haar schijn van neutraliteit minstens zo verraderlijk. Het was opvallend dat alle betrokken partijen, coalitie en oppositie, ho-gescholen, universiteiten en zelfs de studenten, de aangekondigde maatregelen verdedigden res-pectievelijk aanvochten in naam van hetzelfde woord: kenniseconomie. Deze fundamentele eensgezindheid werd door de openlijke confron-tatie op het Malieveld aan het oog onttrokken. De exclusieve legitimatie van het hoger onderwijs in naam van de ‘kenniseconomie’ heeft allerlei implicaties. Kennis wordt primair als economisch goed beschouwd, als middel tot individueel en collectief rendement in de mondiale concurrentieslag. Technische en

toe-gepaste wetenschappen verdienen de voorkeur boven fundamenteel wetenschappelijk onder-zoek, dat geen direct economisch nut oplevert. Kennis wordt gezien als een goed dat te gelde kan worden gemaakt, in plaats van als een nooit afgeronde praktijk van betekenisgeving die ie-der individu en ieie-dere generatie steeds opnieuw moet aangaan.

Op den duur verdwijnt daarmee ook de legitimiteit van de politieke vraag naar de zin of waarde van het woord kenniseconomie. Het volgen van hoger onderwijs wordt gezien als een economische investering in jezelf die je weer zult terugverdienen. Universiteiten en hogescholen ¬ ‘kennisinstellingen’ ¬ gedra-gen zich in toenemende mate als bedrijven, als handelaars in diploma’s en producenten van publicaties. Waarden zoals toegankelijkheid ¬ ‘het moet eerlijker’ ¬ en kwaliteit in andere dan kwantitatief meetbare termen, komen automatisch in de verdrukking. Om nog maar te zwijgen over de impliciete boodschap voor mensen die geen ‘kenniswerkers’ kunnen of wil-len zijn: zij zijn overbodig. Zie daar een van de voedingsbodems voor de opkomst van de pvv. Het was Wouter Bos, niet Mark Rutte, die het pervers noemde dat de slager op de hoek meebe-taalt aan de opleiding van de advocaat. Het was minister Plasterk, niet staatssecretaris Zijlstra, die de bekostiging van tweede studies afschafte. Universiteiten en hogescholen worden al lang niet meer in de eerste plaats beschouwd als vrijplaatsen voor vorming en ontplooiing. Ken-nelijk vinden ‘we’ dit niet meer van algemeen belang. Over deze cultuurverandering is het al jaren oorverdovend stil, van rechts tot links.

wout cornelissen

(2)

4

Passend werk voor

iedereen

Veel productiewerk dat vroeger in Nederland verricht werd, is verdwenen naar landen waar het tegen een aanzienlijk lagere vergoeding ge-daan kan worden. Dat zijn vaak landen die geen minimumloon of bijstandsuitkering kennen. Het gevolg daarvan is dat mensen die de pech hebben met een lichte beperking of een lage intelligentie te zijn geboren in een rijk land als Nederland, tot werkloosheid zijn gedoemd. Hier is geen werk meer voor hen. Omgekeerd is het gevolg dat er in landen die arm zijn nu een mogelijkheid bestaat om die armoede te ontstijgen door in te zetten op export naar een wereldmarkt. Dat laatste vergt natuurlijk goed bestuur en een aantal secundaire deugden die als voorwaarden voor een goed functionerende productiesector gelden, maar in beginsel is er nu een mogelijkheid om wereldwijd de welvaart te verbeteren.

Om de wereldmarkt zo eerlijk mogelijk te laten functioneren, treedt de Wereldhandelsorgani-satie waar mogelijk op tegen exportsubsidies en tariefmuren. Een vorm van verborgen protectie waar de Wereldhandelsorganisatie geen grip op heeft, is echter het kunstmatig laag houden van de koers van de eigen munt. Een extra goedkope munt is exportsubsidie en importheffing in één. China gebruikt dit protectionistische middel al decennialang en was daarmee een belangrijke veroorzaker van de kredietcrisis. Bovendien ont-wijkt dit land voortdurend de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie wat betreft het geven van staatssteun aan bedrijven. En er is geen zicht op spoedige verandering in deze situatie. Nu de onderkant van de arbeidsmarkt door overheidsbezuinigingen in nagenoeg alle landen van de Europese Unie ook nog eens harde klap-pen krijgt van de kredietcrisis, lijkt het legitiem de

door de Wereldhandelsorganisatie opgelegde eu-regelgeving omtrent ongeoorloofde staatssteun opnieuw te beoordelen, teneinde een oplossing te zoeken voor de mensen die aan de onderkant van onze arbeidsmarkt balanceren. Verlaging van het minimumloon, zoals vvd en cda op termijn wil-len, biedt voor hen geen uitkomst. Het gaat niet aan te concurreren op uurloon met inwoners van landen waar de prijzen van woningen even hoog zijn als in ons land twee modale maandsalarissen. In de Verenigde Staten gaat het wel die kant op en zijn er mensen die zelfs met overuren niet een fatsoenlijk bestaansminimum kunnen verdienen. Wij zouden dat niet moeten willen navolgen; we willen immers een eerlijker en fatsoenlijker samenleving.

(3)

5 Laat onze overheid er daarom voor zorgen dat

er in Nederland weer productiebedrijven verschij-nen, waar eenvoudig lopendebandwerk verricht kan worden door mensen met een productiviteit die lager ligt dan past bij het minimumloon. Na-genoeg al het plastic speelgoed bijvoorbeeld komt nu uit China. Als we dat met ondersteuning van de overheid in de vorm van loonsubsidies weer in ons deel van de wereld gaan produceren, over-treden we de afspraken omtrent staatssteun op dit vlak die in Wereldhandelsorganisatie-verband zijn vastgelegd. Dat moet dan maar; qua wereld-marktvolume stelt zoiets weinig voor, maar voor de betrokkenen maakt het alle verschil.

Geopolitieke consequenties zal dit amper met zich meebrengen. De Chinese economie heeft al en-kele jaren geleden de zogenoemde take-off fase be-reikt. Dat betekent dat het wegvallen van een deel van de buitenlandse vraag kan worden opgevangen door vraag uit eigen land als gevolg van groeiende koopkracht van een nieuwe Chinese middenklasse. Dat dan niet meer de productie daar plaatsvindt waar dat het goedkoopste kan en dus het welvaarts-peil van de gehele mensheid niet optimaal wordt gemaximeerd, is dan maar zo. Welzijn mag een prijs hebben en op deze wijze is die niet te hoog.

jelle de visser

Raadslid voor de PvdA in Leeuwarden

Arabische lente

Eindelijk is het gedaan met het minderwaardig-heidscomplex van de Arabieren, en komen er uit de nevelen van onbegrip en verongelijktheid zelfbewuste burgers tevoorschijn. De Egyptenaren in de straten van Caïro, Alexandrië, Suez en al die andere steden hebben de zittende machtheb-bers, de toekijkende wereld, maar vooral zichzelf versteld doen staan. Na jaren gelaten een toestand van voortdurende bevoogding en dagelijkse kleine en grote vernederingen geaccepteerd te hebben, is de emmer overgelopen.

Jarenlang waren de werelden van de ingenieur, de bakker en de portier mijlenver van elkaar

ver-wijderd. Goud omrande zonnebrillen en patserige bolides waren er voor de een, sappelen met twee, soms wel drie slecht betaalde baantjes vormde de dagelijkse realiteit voor de ander. De steunpilaren van het Mubarak-regime verdeelden de mooie functies. Veel hoogopgeleide jongeren kwamen niet verder dan toiletpapiertjes uitdelen in het Hilton Hotel.

Wat het protest in Egypte, en in de hele Arabi-sche wereld, zo indrukwekkend maakt is dat het niet georganiseerd wordt door de een of andere oppositiegroepering in een poging de anderen wat vliegen af te vangen. Want wat was het altijd makkelijk voor de machthebbers om de oppositie-groepen tegen elkaar uit te spelen. Zijn de moslim-broeders wat onrustig? Geef ze een paar boeken en films om te verbranden. Proberen de nasseristen munt te slaan uit een fabrieksstaking? Paai ze des-noods met wat concessies en zorg er in ieder geval voor dat de boeren niet mee gaan doen. En wie dan nog lastig doet kan rekenen op huisarrest, of erger. Maar niets van dat al helpt nog langer, want nu zijn de mensen zelf in beweging gekomen en de moslimbroeder, de wafdist, de nasserist en de vrijdenker lopen mee en wrijven zich verwonderd in de ogen. Ze hadden een dergelijke eendracht nooit meer in zichzelf vermoed. Zou het dan toch nog kunnen, de tegenstellingen overwinnen en samen aan een nieuwe democratische toekomst bouwen? Er heerst een opgetogenheid die Egypte, en met dat land de hele Arabische wereld, in geen vijftig jaar meer gekend heeft.

(4)

6

gaat zoals gewoonlijk onze nationale islamuitleg-ger Geert Wilders: democratie in Egypte lukt alleen wanneer men afstand neemt van de islam. Want de islam is nu eenmaal onverenigbaar met democra-tie, en dus kan democratie alleen zonder islam. Redeneringen als deze dragen niet bij aan een oplossing voor de chaos die heerst in het Midden-Oosten. Dat geldt ook voor het krampachtig willlen vasthouden aan de status-quo, dat de eerste Ameri-kaanse diplomatieke reacties op de ontwikkelingen in Egypte zo kenmerkte. Hoe deze dramatische omwenteling zich immers ook verder zal ontwikke-len, die decennialange status-quo is voorbij. Wat Gadaffi en zijn bewind betreft, lijkt het me duidelijk wat Nederland en de Europese Unie te doen staat: alle banden verbreken met het regime en het in een isolement houden tot het verschrompelt en afsterft. Dat zal vermoedelijk ook wel gebeuren, want weliswaar had de kolonel in het verleden vaak de mond vol van revolutie, deze revolutie is echt. Op het moment van schrijven houdt hij met zijn getrouwen nog altijd stand in Tripoli en de afschrikwekkende mogelijkheid dat het hem toch nog lukt zijn volk plat te bulldozeren is misschien niet zo groot meer, maar toch ook nog niet helemaal verdwenen. Als dat gebeurt mag het tegenover Libië geen business as usual meer zijn. Met betrekking tot Egypte wordt er mijn inziens te veel gesomberd in de media. Hoezeer ook in het verleden koningen en presidenten de instituten

van civil society en rechtsstaat gemanipuleerd of zelfs buitenspel gezet hebben, volledig vermorzeld als in Irak of Libië hebben ze ze nooit. Onafhan-kelijke, kritische journalistiek is, hoe moeizaam soms ook, in Egypte altijd blijven bestaan, evenals onafhankelijke rechtspraak. Als de doorbraak van de democratie ergens in de Arabische wereld kan lukken, dan is dat in Egypte.

Natuurlijk kan het ook helemaal mis gaan in het Midden-Oosten: de geschiedenis biedt genoeg voorbeelden van een revolutie die haar eigen kin-deren opeet. Maar dat mag voor ons nu geen reden zijn om dan maar op onze handen te gaan zitten of vooral tobberig te gaan doen over mogelijke migratiestromen of eventuele neo-kalifaten die door islamisten zouden kunnen worden opgericht. Over de teloorgang van de oude status-quo hoeven we echt niet te treuren. Het meest effec-tieve dat wij als westerse wereld nu kunnen doen om de situatie gunstig te beïnvloeden is gewoon-weg trouw te blijven aan onze principes: democra-tie, rechtsstaat en respect voor de mensenrechten. Net als de val het IJzeren Gordijn in 1989 herinnert de Arabische revolutie van 2011 ons eraan dat het streven naar menselijke waardigheid een univer-seel gegeven is, al lijken culturele verschillen op het eerste gezicht nog zo groot.

peter kerkhof

(5)

7

Over de auteur Menno Hurenkamp is hoofdredacteur

van s&d

Het electoraat kan niet

kiezen, nog niet

De strijd om de Provinciale Staten was hard maar het resultaat onduidelijk.

Het is verleidelijk om nu achteruit te leunen, in de hoop dat rechts zichzelf

de komende jaren in de problemen brengt. Maar de kiezers gaan links niet

belonen als er niet gewerkt wordt.

menno hurenkamp

De kern van het probleem dat zich bij deze Provinciale Statenverkiezingen voordeed was de verdere implosie van de oude middenpartijen. Het is mooi dat een duidelijke links-rechtsstrijd meer mensen dan gebruikelijk naar de stembus bracht. Dat kunnen alle onheilszeggers over het einde van de politiek weer in hun zak steken. Maar de prijs is een bestendiging van een curieuze situatie. Het cda verloor fors, de PvdA was blij dat ze niet nog meer verloor en links en rechts van het midden verstevigden sp, Groen-Links, d66, vvd en pvv hun positie. En deze partijen trekken allemaal naar het midden toe. Zo is er van enige vernieuwende missie van d66 weinig meer over; richt de radicaliteit van GroenLinks zich vooral op een vernieuwing van de verzorgingsstaat die de partij zo dicht bij de vvd brengt dat niet te verwachten is dat men dat duurzaam volhoudt en bestaat de pvv nu net lang genoeg om te zien dat de club een vvd voor niet-ondernemers wordt.

De aanloop mocht een links-rechtsstrijd zijn, de uitkomst is toch vooral dat het electoraat niet

lijkt te kunnen kiezen: er zijn geen overduide-lijke meerderheden te vormen. Eerder dan van het einde van het midden lijkt sprake van een ‘nieuw midden’, dat niet door twee, maar door minstens vijf partijen betwist wordt. Voor de voetballers: er is onder de belagers van PvdA en cda sprake van een Arjen Robbenbeweging. Dreigen buiten om te gaan maar naar binnen aanvallen, en dan scoren.

De sociaal-democraten kunnen op grote lijnen twee kanten op. De ene weg is afwachten tot het tij keert. Want keren doet het tij immers altijd. Cohen is afgebrand, maar hij staat nog. Nu kan hij alleen maar sterker worden. Op naar de Tweede Kamerverkiezingen. Blijven hameren dat het eerlijker moet, hopen op wat stommitei-ten van Rutte en Wilders, en verder vooral veel storen bij het cda, telkens opnieuw inbreken met voorstellen die het progressieve deel van de christendemocraten nerveus maken. En wie weet of over een jaar of drie niet weer wat zetel-tjes gewonnen worden.

(6)

8

de macht mee mogen doen gaat min of meer verloren. En de concurrentie zit niet stil. Vlotte sp’ers, d66’ers of GroenLinksers halen zo nog vijf zetels weg. Of tien. Een domme PvdA-regent die per se een auto met chauffeur wil, jaagt zo nog twee zetels naar de pvv. Wanneer de con-servatieve geest weer vermoeid raakt, wat houd je dan nog over?

Je kunt ook een andere kant op denken; niet afhankelijk willen zijn van ridicule ingrepen in de bijstand om op stoom te komen tegen de meest rechtse regering die Nederland ooit kende. ‘Dat de mensen het wat beter krijgen,’ liet Wouter Bos zich ooit ontvallen als zijn belangrijkste motief. Niemand zal het harder betreurd hebben dan hijzelf.

‘Wat beter’ krijgen? Je hoeft maar tien minu-ten met iemand te praminu-ten om te horen hoeveel onmacht mensen ervaren in hun dagelijkse leven, hoe vaak ze tegen muurtjes, baasjes, regel-tjes aanlopen. Laat ik mijn eigen leven maar op orde houden, dan ontloop ik de frustrerende, ondoordringbare buitenwereld. Het komt niet bij ze op dat die muurtjes en baasjes door elkaar geschud kunnen worden, moeten worden. Laat staan dat ze bedenken dat sociaal-democraten of christendemocraten daar een rol in kunnen spelen. De helft van de pvv-stemmers is thuisge-bleven bij deze Provinciale Statenverkiezingen, dus natuurlijk viel de winst voor de populisten ‘mee’. Het midden kan nog een veel hardere mep krijgen als het die wil hebben.

Er heerst te veel zelfgenoegzaamheid bij een partij als de PvdA (maar ook het cda), te veel verlangen om hier en daar aan knopjes te draai-en, om de bestuursmachine nog net wat beter te maken. Dat dringt meer en meer door tot een bevolking die heel goed zelf in staat is zijn eigen leven ‘wat beter’ te maken, maar die zich alleen voelt zodra de grote stappen genomen moeten worden, zodra niet het huis opgeknapt maar het arbeidsconflict uitgevochten moet worden, zodra niet de speeltuin opgeknapt maar de discriminerende buurman van repliek gediend moet worden, zodra niet het pensioen gekozen maar verdedigd moet worden.

Om mensen het gevoel terug te geven dat ze bij die grote gebeurtenissen niet alleen staan, moeten politici en bestuurders hun nek uit-steken, hun baan wagen, hun dagelijkse leven opofferen. Het volstaat niet om te hopen dat bin-nenkort de pvv haar ware gezicht zal laten zien, en toch zal instemmen met harde ingrepen in de sociale zekerheid. Want waarom zouden de mensen die zich dan in de steek gelaten voelen, terugkeren tot de rode moederschoot?

Wanneer het rammelen aan de poorten van de zelfgenoegzaamheid overgelaten wordt aan brievenbusplassers, racisten en drankorgels, dan is herstel ook op middellange termijn niet te verwachten. Grijp ze in de kladden, alle PvdA’ers op al die mooie plekken in het bestuur, en laat ze in het volle daglicht vertellen welke dingen ze doen om trots op te zijn, hoe ze aan verheven begrippen als emancipatie en vooruit-gang werken en hoe dat er in hun eigen leven uitziet. En als dat niet overtuigend klinkt, is het misschien tijd voor een nieuwe leergang ¬ niet de Suze Groeneweg leergang voor beginnende politici, maar de Ien Dales-leergang voor gevor-derde bestuurders, waar persoonlijke beschei-denheid en maatschappelijke ambitie gedoceerd worden.

(7)

9

Over de auteur Arie van der Zwan is econoom

Dadelijk heft ook Nederland

zichzelf op

Het boek Deutschland schafft sich ab van Thilo Sarrazin bracht hevige

twee-dracht in het Duitse publieke debat over immigratie en integratie. De sterk

groeiende ongelijkheid waar Sarrazin voor waarschuwt dreigt ook voor

Nederland, meent Arie van der Zwan. ‘Het is een boek met een boodschap.’

arie van der zwan

Met de publicatie van Deutschland schafft sich ab (Duitsland heft zich op) heeft Thilo Sarrazin een storm van protest over zichzelf afgeroepen. Daar staat tegenover dat zijn publicatie met 1,2 miljoen verkochte exemplaren een nieuw na-oorlogs record heeft gevestigd op het gebied van de non-fictie. De scheiding der geesten waartoe het boek aanleiding geeft, is niet verwonderlijk. Sarrazin heeft zich hierin uitgesproken op een manier die voor iemand in zijn positie ¬ korte-lings benoemd in de top van de Bundesbank ¬ hoogst opmerkelijk is. Temeer daar hij blijkens de inleiding de kritische ontvangst van zijn boek heeft voorzien: ‘Wie de waarheid onopge-smukt opdient, leeft politiek gevaarlijk en wordt licht slachtoffer van de mediamacht die door de politiek correcten wordt uitgeoefend.’

Dat is ook gebeurd. Niet in de laatste plaats doordat Sarrazin zich in de ontstane hectiek heeft laten verleiden tot de uitlating dat Joden een speciaal gen hebben. Die opmerking heeft hem zijn baan bij de Bundesbank gekost. Op voorspelbare wijze stortten de critici zich op die onhandigheid, in plaats van zich te richten op de

inhoud van zijn boek, dat werd afgedaan met de frase dat wie zoiets zegt geen boek geschreven kan hebben dat de moeite waard is. En dat is niet waar. Niet alleen heeft Sarrazin een opmerkelijk boek geschreven, het is ook een belangwekkend boek geworden dat van begin tot eind doortrok-ken is van de overtuiging dat het geschreven moest worden: een boek met een boodschap. Sarrazin zegt er zelf van dat het ambivalent is en tegenspraak oproept: ‘Ik was lang genoeg econoom van mijn vak, topambtenaar en politicus om niet met antithesen mijn eigen thesen te kunnen weerleggen. Daarmee heb ik de afgelopen 35 jaar ook duizenden pagina’s ge-vuld, mijn bazen moesten politiek overleven en ik was er om hen daarbij te ondersteunen.’ Maar die gespleten mentaliteit benevelt het oordeels-vermogen, en aan het eind gekomen van zijn ambtstermijn als senator financiën van Berlijn had Sarrazin daar kennelijk genoeg van en zette hij de knop om. Eerst nog tamelijk onschuldig, zoals hij zelf zegt, met enkele publieke uitlatin-gen als ‘wie niet leert, blijft onwetend’ en ‘wie te veel eet, wordt te dik’.

(8)

kri-10

tiek en irritatie los te maken (‘te kort door de bocht’, et cetera). Het was slechts een voorspel van de storm die het echte werk ontketende. Verhullend taalgebruik werd nu afgezworen, de uiteenzettingen gebaseerd op ‘harde’ cijfers en berekeningen, de toonzetting direct en zakelijk: ‘De uitkomsten zijn aanstootgevend genoeg om geen opsmuk nodig te hebben.’

dalende arbeidsproductiviteit Centraal in Sarrazins betoog staat de stelling dat Duitsland zich in de laatste fase van een gouden eeuw bevindt die in 1950 begon en in 2020 zal af-lopen. Als gevolg van trendmatige demografische ontwikkelingen en verschuivingen die niet zul-len nalaten hun stempel te zetten op het arbeids-potentieel ¬ met name het intellectuele poten-tieel ¬ zal de economische groei afnemen en het welvaartspeil van de modale werknemers, dat op individuele basis sinds 1990 toch al niet meer is gestegen, gaan dalen. De welvaartsstijging van de afgelopen jaren was slechts te danken aan de vergrote arbeidsparticipatie waarbij kostwinners plaats maakten voor tweeverdieners.

Een land is wat het is door zijn inwoners en hun culturele uitrusting die stoelt op een traditie; zonder dat zou het een inhoudsloze geografische eenheid zijn. De naoorlogse econo-mische expansie van Duitsland is gedragen door de trots van zijn burgers op hun vlijt, inzet en vernuft. Die combinatie legde de basis voor een stijgende levensstandaard en de opbouw van een welvaartsstaat, zo betoogt Sarrazin. De economi-sche crises van ’66/’67, ’74/’75 en ’81/’82 hebben aan de economische kracht van Duitsland geen afbreuk gedaan; ogenschijnlijk geldt dit ook voor de globalisering die zich sinds 1990 versterkt heeft doorgezet en zelfs voor de recente crisis van ’08/’09. De prestaties van de Duitse export-industrie spreken zelfs tot de verbeelding. Maar onder de oppervlakte tekenen zich bedreigingen af die er volgens Sarrazin niet om liegen. Ook Duitsland kent een vergrijzingspro-bleem ¬ dat daar overigens scherper ligt dan in de omringende landen ¬ en dat zal inhouden

dat de beroepsbevolking gaat afnemen en het aantal gepensioneerden toeneemt. Daarmee wordt het economisch draagvlak aangetast. Nu is de verhouding gepensioneerden/beroepsbe-volking nog 1:2 maar binnen enkele generaties zal die 1:1 worden, een zeer ingrijpende

verande-ring. Door een stagnerende en spoedig krim-pende bevolking zal weliswaar ook de druk om tot economische groei te komen afnemen, maar om het inkomen per hoofd van de bevolking op peil te kunnen houden zal de verzwakking van het economisch draagvlak gecompenseerd moeten worden door een hoge arbeidsproducti-viteit. Wat zijn op dat vlak de perspectieven? In het stellen en beantwoorden van die vraag ligt de specifieke betekenis van Sarrazins boek. De inmiddels welbekende vergrijzingsthese, zo stelt hij, gaat gepaard met twee kwalitatieve ver-schuivingen, die beide voor het op peil houden van de arbeidsproductiviteit negatief uitpakken. In de eerste plaats is daar de vergrijzing die niet alleen het draagvlak aantast, maar doorwerkt in de leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking. Het aandeel van de 55- tot 65-jarigen ¬ tot voor kort massaal vervroegd uitgetreden ¬ neemt spectaculair toe terwijl het aandeel van de 25- tot 35-jarigen afneemt. Die verschuiving betekent niet veel goeds voor de spankracht van de beroepsbevolking.

(9)

11 overdracht van intellectueel potentieel heel

belangrijk is, moet verwacht worden dat bij het aanhouden van dat verschil, de (beroeps)bevol-king van generatie op generatie dommer wordt, minder inzetbaar zal zijn in het arbeidsproces en meer gedragsproblemen zal vertonen. Als de huidige trends zich doorzetten ¬ en waarom niet, ze duren al veertig jaar ¬ zal het aantal geboortes in drie generaties niet meer dan 200.000 tot 250.000 bedragen, waarvan slechts de helft van de zuigelingen nog zal afstammen van de in 1965 in Duitsland levende bevolking. Daarmee zou Duitsland zichzelf heb-ben opgeheven.

gevaarlijk wensdenken

Het is dit perspectief dat Sarrazin ons voor-houdt, dat in de publieke opinie het meest gevoelig ligt en ook de meeste weerstand heeft opgeroepen. De schrijver meent dat deze ver-schijnselen niet alleen toekomstmuziek zijn, maar nu al zichtbaar beginnen te worden. In dit verband wijst hij op de pisa-onderzoekingen naar de intellectuele competentie van de huidige studerende generatie. Duitsland steekt hierin ongunstig af ten opzichte van andere hoogontwikkelde industrielanden. Detailana-lyses laten zien dat die ongunstige uitkomsten voornamelijk toe te schrijven zijn aan de relatief zeer slechte scores van leerlingen uit de kans-arme allochtone milieus.

Nu zou men kunnen tegenwerpen ¬ en dat is ook gebeurd ¬ dat ditzelfde perspectief in de eerste helft van de twintigste eeuw wel geschetst is met de autochtone arbeidersklasse als boosdoe-ner. Die stelling bleek destijds op een misvatting te berusten. Het onbenutte intellectuele poten-tieel van die klasse bleek aanzienlijk toen het in de naoorlogse periode door onderwijs succesvol tot ontwikkeling werd gebracht ¬ overigens met uitzondering van een harde kern die sedertdien de autochtone onderklasse is gaan vormen. Het pijnlijke van de situatie is echter dat die tegenwerping niet opgaat. Sinds de jaren zeven-tig zijn er juist grote inspanningen geleverd die

gericht waren op de verheffing van kinderen uit de allochtone achterstandsmilieus, we zijn daarmee nota bene al aan de derde generatie toe. Voor een deel hebben die inspanningen, net als bij de autochtone arbeidersklasse, ook resultaat gehad. De daaruit voortvloeiende integratie heeft ook tot een vergelijkbare levenswijze ge-leid als de autochtone bevolking, met inbegrip van het geboortecijfer. Maar voor de meerder-heid van de allochtone bevolking geldt die verheffing niet.

Het zicht op het succes van die integratie wordt overigens bemoeilijkt door elkaar weer-sprekende uitkomsten. Zo laten de schoolpres-taties van kinderen uit allochtone achterstands-milieus nog steeds vooruitgang zien, met name op het vlak van de doorstroom naar hogere vormen van beroepsonderwijs. Deze ontwikke-ling is ook als een keer ten goede verwelkomd. Maar recente testresultaten, vergelijkbaar met de cito scores in Nederland, zetten volgens Sar-razin daar weer een domper op.

Toevalligerwijs deed zich tijdens het schrij-ven van dit stuk iets vergelijkbaars voor in ons land. Het dagblad Trouw (25 januari 2011)

meldde: ‘Aankomende mbo-studenten halen bij de start van hun opleiding vaak niet eens het niveau dat ze aan het eind van de basisschool bereikt moeten hebben.’ Met lezen blijkt een kwart onder het niveau van de basisschool te blijven steken en met rekenen is dat de helft. Het gaat hierbij om jongeren die net een vmbo-diploma behaald hebben. De normwaarden waartegen de testresultaten werden afgezet, zijn vastgesteld door deskundigen en die waarden wijken kennelijk nogal af van de standaard die vmbo-scholen hanteren bij hun schoolexamens. Wat is nu de achtergrond van deze discrepantie?

De (beroeps)bevolking zal

(10)

12

Sarrazin meent voor Duitsland dat de oorzaak wensdenken is, wat ertoe leidt dat leraren leerlingen uit kansarme milieus laten doorstromen door de standaard aan te passen. Die opvatting wordt door velen ook in ons land gedeeld. Niet voor niets is recent besloten om voor het mbo de schoolexamens te vervan-gen door centrale examens, een ingreep die erop gericht is een dam op te werpen tegen normverlaging.

De gerechtvaardigde vrees bestaat dat studenten die met onvoldoende bagage doorgestroomd zijn naar het mbo, daar zullen stranden. En als ze al niet vastlopen binnen het schoolsysteem, dan zal dat op de arbeidsmarkt gebeuren waar het wensdenken veel minder een rol speelt. In dit verband is het tekenend dat de inhaalbeweging die leerlingen uit kansarme allochtone milieus binnen het schoolsysteem laten zien, in hun positie op de arbeidsmarkt niet weerspiegeld wordt, in Duitsland noch in Nederland.

dreigende ongelijkheid

Wat moet nu het oordeel zijn over de centrale stellingen die Sarrazin in zijn boek ontwikkelt? De tegenwerping dat hij bij zijn extrapolatie over langere tijd van trends die zich in het recente verleden hebben voorgedaan, te weinig oog heeft voor onzekerheden en tegenbewe-gingen, is terecht. Zijn denken is rechtlijnig in de letterlijke zin van het woord; zijn cijfers zijn wel hard, maar voor zijn extrapolaties staat dat allerminst vast. Met harde cijfers en berekenin-gen kun je ook demagogie bedrijven.

Daar staat wel tegenover dat de trends die hij extrapoleert hardnekkig zijn, en op dat vlak geldt dat verschijnselen die ogenschijnlijk van beperkte omvang zijn in één, hooguit twee generaties kunnen uitgroeien tot majeure pro-blemen. Neem de arbeidsmigratie uit de jaren zestig en zeventig: wie had kunnen denken dat dit verschijnsel met beperkte aantallen in veertig jaar tijd zou uitgroeien tot een ware volksplanting?

Daar komt bij dat Duitsland, evenals de rest van Europa, in de komende decennia gewikkeld zal zijn in een internationale concurrentieslag, waarin Aziatische landen zich zullen gaan weren, om van andere opkomende econo-mieën nog niet te spreken. Hun demografische perspectieven zijn kwantitatief en kwalitatief veel gunstiger en ook China, dat wel tegen een vergrijzingsprobleem zal oplopen, beschikt over een reserve-arbeidsleger van enorme omvang.

De loonontwikkeling ¬ ook in Europa ¬ laat zien dat de internationale concurrentie zich geducht laat voelen. Dat geldt met name voor lager geschoolde arbeid. De groepen uit de bevolking die qua arbeidskwalificatie voor deze concurrentiestrijd het minst zijn toegerust, zul-len hun welvaartspeil zien dazul-len. Het bedreigen-de van bedreigen-de concentratie van kansarmoebedreigen-de is dat die wordt doorgegeven van de ene op de andere generatie. De onderklassevorming die daarmee gepaard gaat, maakt het probleem steeds hard-nekkiger, een ontwikkeling die al aan de gang is. Dat geldt niet alleen voor allochtone maar ook voor autochtone achterstandsmilieus, doch de getalsverhoudingen verschillen sterk van elkaar: in de allochtone milieus gaat het om een meerderheid, in de autochtone milieus om een kleine minderheid. Het doorbreken daarvan, zo laten de ervaringen van de afgelopen decennia zien, zal geen eenvoudige zaak zijn. En de tijd dringt, op een gegeven moment is het point of no return bereikt, zoals het lot van de zwarte onderklasse in de Verenigde Staten uitwijst. Die overwegingen ¬ het economisch draag-vlak, de spankracht van de beroepsbevolking en haar intellectuele toerusting ¬ kunnen ons los van het oordeel over Sarrazin en zijn boek niet onberoerd laten. Dat geldt al helemaal voor

Leraren laten leerlingen uit

(11)

13 socialisten die zich bij ongewijzigde

ontwikke-ling kunnen opmaken voor een maatschappij waarin de ongelijkheid heel scherpe vormen zal gaan aannemen.

scholing en werk

In zijn antwoord op deze ontwikkelingen stelt Sarrazin het herstel van het leer- en arbeids-ethos voorop. Ook als er scepsis kan bestaan over de mogelijkheid om de trends waarop hij zich baseert te keren, staat één ding wel vast: ontwikkeling van (intellectueel) potentieel begint bij leren en bij het verrichten van arbeid. In een daarop gerichte aanpak past het terug-dringen van uitkeringsafhankelijkheid door mensen hoe dan ook arbeid te laten verrichten, betaald of onbetaald, ook als daar harde maatre-gelen voor nodig zijn. Dat geldt eveneens voor

het ondervangen van de perverse werking van kindertoelagen waarvan de hoogte de kosten van een kind te boven gaat, zoals in Duitsland volgens Sarrazin het geval is. Ook als men voor harde maatregelen niet zou terugschrik-ken, staat de effectiviteit daarvan nog altijd ter discussie.

(12)

14

Over de auteur Hans Wansink is redacteur van de

Volkskrant. Hij was daarnaast de afgelopen vijftien maanden aan de wbs verbonden als research fellow.

Noten zie pagina 22

Links moet weer nadenken

PvdA, sp, GroenLinks en d66 wentelen zich in hun isolement en dat

blokkeert iedere machtsvorming. Een offensief en omvattend links politiek

project wordt node gemist. Waar is de wetenschappelijke pretentie

gebleven, waar de maatschappelijke analyse?

hans wansink

Columnist J.L. Heldring spreekt in nrc Handels-blad van een ‘existentiële crisis waarin de PvdA zich thans bevindt’. Hij vervolgt: ‘Mij wordt daar wel leedvermaak over verweten. Leedvermaak? Ik heb weliswaar een te weinig hoge dunk van de mens om de socialistische idealen te delen, maar acht een gezonde sociaal-democratie een wezenlijk onderdeel van ons bestel. Daarom maak ik mij er eerder zorgen over dat de PvdA haar oorspronkelijke aanhang, “de onderkant”, aan het verliezen is. Die heeft zich, grotendeels dankzij de PvdA, geëmancipeerd; dat wil zeg-gen: zich ook los gemaakt van de voogdij van de partij, en is eigen richtingen opgegaan, ook naar Wilders ¬ direct of via de sp.’1

Verwijzend naar de bijdrage van Wiardi Beckman aan het bij de tijd brengen van de sdap in de jaren dertig ‘van half-marxistische partij, die de klassenstrijd voorstond, tot een moderne volkspartij die ook open stond voor andere voor-uitstrevenden’, constateert Heldring: ‘Even leek het erop dat Job Cohen de Beckman van onze tijd zou kunnen worden, maar tot dusver is deze belofte onvervuld gebleven. Een partij die zelf de

koers bijster is, kan moeilijk de rol van voorhoe-de van alle linkse krachten vervullen.’2

Inder-daad, het zou goed zijn voor de PvdA en de rest van progressief Nederland als Cohen zich zou kunnen ontpoppen als de Wiardi Beckman van deze tijd. Het boek Onszelf blijven, dat onlangs bij de wbs is verschenen en dat is gewijd aan het werk van Wiardi Beckman, nodigt daartoe ook min of meer uit.3

(13)

15 Zo sprak Cohen op een door de sp

georgani-seerde protestbijeenkomst en was Ineke van Gent, vice-fractievoorzitter van GroenLinks, prominent aanwezig op het Groninger partij-congres. Die toenadering is een goede zaak, maar hoe zit het met de pretenties? Is er een plan van aanpak? Wat is eigenlijk het politieke project dat de PvdA met andere progressieve for-maties ten uitvoer wil brengen? Het formuleren van zo’n nieuw politiek project, gebaseerd op een even grondige analyse van de maatschappe-lijke en politieke verhoudingen als de generatie van Wiardi Beckman in de jaren dertig heeft ondernomen, is de grote opgave waar progres-sief Nederland voor staat.

Links is altijd meer en breder geweest dan de sociaal-democratische partij, maar pas in de jaren zestig werd de hegemonie van de PvdA in het linkse kamp voor het eerst serieus uitge-daagd. Het waren sociaal-democraten van de eerste generatie (die van Troelstra) die het grote progressieve politieke project van een eeuw geleden belichaamden, net zoals het de tweede generatie (die van Wiardi Beckman) was die een nieuw progressief project gestalte wist te geven, dat onder Drees werd gerealiseerd. Naast deze projecten was er ook nog zoiets als een ‘sociaal-democratische methode’: het onderzoe-ken, analyseren en kritiseren van de door het kapitalisme gedomineerde maatschappelijke

verhoudingen en het ontwerpen van een weten-schappelijk gefundeerd politiek programma. Ook in de postmarxistische fase van het de-mocratisch socialisme, dat wil zeggen in de pe-riode na 1920, werd deze pretentieuze, maar ook intellectueel uitdagende, methode volop toe-gepast ¬ tot in de jaren vijftig. Daarna is deze traditie in het ongerede geraakt. Nauwkeuriger

gezegd: het kritische wetenschappelijke werk dat bijvoorbeeld in wbs-verband wel degelijk werd voortgezet, drong niet of nauwelijks meer door tot verkiezingsprogramma’s, laat staan tot de dagelijkse politiek van de partijtop. In plaats daarvan kwam het primaat van de Gesinnungs-ethik: de vaak wat sentimentele politiek van de goede bedoelingen.

algemeen kiesrecht en de achturendag Om de afnemende invloed van links, zoals Heldring die kernachtig verwoordt, beter te begrijpen, nodig ik u allereerst uit honderd jaar terug te kijken. Organisaties verwerven ¬ of verspelen ¬ hun reputaties immers vaak met het verstrijken van de tijd. Met het toenemen van verantwoordelijkheid worden de schone handen onvermijdelijk vuil. Doelstellingen waaraan de organisatie haar bestaansrecht ooit ontleende, worden gerealiseerd, zodat het be-staansrecht in het geding kan komen. Een blik in het verleden kan verhelderend werken. Honderd jaar geleden, in 1911, meende de sdap de wijsheid in pacht te hebben met een, ook door veel tegenstanders, superieur geachte marxistische analyse van de maatschappelijke verhoudingen. Die analyse mondde uit in fundamentele kritiek op het kapitalisme en het kolonialisme. Ook in moreel opzicht was er een gevoel van superioriteit: als zelfbenoemd behartiger van de belangen van de verworpenen der aarde. Dit gevoel werd versterkt doordat de socialisten hun handen nog niet vuil had-den gemaakt aan macht, compromissen en medeverantwoordelijkheid.

De socialistische beweging had de wind in de rug: in 1913 ging de sdap van zeven naar achttien zetels (van de honderd) in de Tweede Kamer. Tussen 1890 en 1910 had de Nederlandse nijverheid een spectaculaire groei doorgemaakt. Het nationaal inkomen verdubbelde; grote groe-pen arbeiders wisten een verhoging van hun levensstandaard te realiseren. Het socialisme oefende grote aantrekkingskracht uit op talent uit allerlei klassen, inclusief de intelligentsia.

Kritisch-wetenschappelijk werk

(14)

16

Partijleider Troelstra werd door niemand minder dan koningin Wilhelmina gezien als de knapste parlementariër. Andere voorlieden als Henri Polak, Wibaut, Roland Holst, Pannekoek, Sneevliet, Gorter en Aletta Jacobs waren van internationale allure.

De socialisten hadden twee grote politieke projecten, die al in de negentiende eeuw waren geformuleerd: het algemeen kiesrecht (met liberale bondgenoten) en de achturendag (met de vakbeweging als belangrijkste bondgenoot). Deze offensieve projecten maakten onder steeds grotere groepen van de bevolking een enorme politieke energie los.

Tien jaar later was de situatie voor de socia-listische beweging totaal veranderd. De grote politieke projecten, kiesrecht en achturendag, waren gerealiseerd in het revolutionaire klimaat aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. Toch waren partij en vakbeweging in de jaren twintig van de vorige eeuw in het defensief gedrongen. Door de slechte conjunctuur werd de achturen-dag al snel weer verlengd; bijna alle stakingen werden verloren. De crisis van de jaren dertig zou de vakbeweging nog verder verzwakken. De socialisten, die veel krediet hadden verspeeld door de mislukte revolutiepoging van Troelstra in november 1918, wisten niet te pro-fiteren van het algemeen kiesrecht. De hegemo-nie van de liberalen viel toe aan de katholieken en in mindere mate de arp en de chu. Links bracht na Troelstra geen tot de verbeelding sprekende leiders voort. Wel wisten socialisti-sche wethouders als Wibaut en Drees op lokaal niveau een solide reputatie als bekwaam en gezaghebbend bestuurder op te bouwen.

bestaanszekerheid voor iedereen De impasse waarin de socialistische beweging verzeild was geraakt, werd uiteindelijk in 1935 doorbroken. Met het Plan van de Arbeid formu-leerden sdap en nvv een politiek alternatief met werfkracht, al werd het politieke doel, regeringsdeelname, pas in 1939 bereikt. Geheel volgens de sociaal-democratische methode was

dit plan gebaseerd op gedegen studie van de belangrijkste sectoren van de Nederlandse eco-nomie. Kernpunt van het plan waren werkloos-heidsbestrijding, conjunctuurpolitiek, bestaans-zekerheid voor iedereen en loonmatiging door werkenden, ten bate van werklozen.

In feite legde de jonge econoom Jan Tinber-gen, het brein achter het Plan van de Arbeid, al de basis voor de geleide loonpolitiek van na de oor-log. Het plan luidde, zo merk ik terzijde op, een langdurige periode van onderhorigheid van de vakbeweging aan de socialistische partij in. Die sdap zwoer in 1937 het marxistische socialisme definitief af, ten gunste van het primaat van de parlementaire democratie ¬ de monarchie voor lief nemend. Dit was het project van Wiardi Beckman, dat van de sociaal-democratische partij een brede volkspartij zou moeten maken. Een vaderlandslievende volkspartij bovendien, want ‘als sociaal-democraten behoeven wij ons voor het Nederlandse volkskarakter niet te schamen!’4 Zo formuleerde de tweede generatie

van Nederlandse sociaal-democratische leiders en denkers een geloofwaardig programmatisch alternatief voor de liberale onthoudingspoli-tiek van Colijn. De basis werd gelegd voor een toonaangevende rol in de regering.

Vanaf 1943 werd intensief overleg gevoerd over de wenselijke politieke en sociale verhou-dingen na de bevrijding. Leiders van nvv en sdap (Kupers, Hein Vos, maar vooral Drees) werden hierbij steevast betrokken, want dat de sociaal-democraten aan het landsbestuur zouden deelnemen, stond inmiddels ook voor liberalen en confessionelen buiten kijf. Al was het maar om radicalisering als gevolg van de toenemende betekenis van de illegale cpn in de kiem te smoren.

(15)

17 Het streven naar een doorbraak, belichaamd

in de Nederlandse Volksbeweging en de Partij van de Arbeid, wordt in de geschiedschrijving nog altijd als een mislukking beschouwd. De PvdA scoorde beneden verwachting in 1946 en de verzuilde organisaties kwamen terug. Toch bleef helemaal niet ‘alles bij het oude’. De confessionele partijen zakten bij de verkiezin-gen van 1946 van 60% naar 53,7%. Het feit dat de cpn ruim 10% scoorde, maakte regeringdeel-name van de PvdA in de ogen van alle leiders absoluut noodzakelijk. Waar voor de oorlog de economische haalbaarheid van sociale zeker-heid in twijfel werd getrokken, was nu iedereen voor diep ingrijpen van de staat in het economi-sche en sociale leven. Door het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen van 5 oktober 1945 kreeg de overheid het laatste woord inzake lonen en collectieve arbeidsovereenkomsten.5

Met het premierschap van Drees, in 1948, was het ‘sociaal-democratisch moment’ gekomen. In de periode tot 1959, de ‘jaren van tucht en ascese’, stond de Partij van de Arbeid op het hoogtepunt van haar aanzien, invloed en macht. Naast het natuurlijke leiderschap van Drees werd de toon gezet door zwaargewichten als Lieftinck, Mansholt, Suurhoff en topman van het Centraal Planbureau Jan Tinbergen. Op 2 januari 1957 reikte Suurhoff de eerste aow-uitkering uit: eindelijk waren ouderdom en armoede niet langer synoniem. Het nvv legde zich nog altijd neer bij zijn ondergeschikte positie. De vakcen-trale presenteerde in 1952 een indrukwekkend Welvaartsplan, met een diepgaande analyse van de structuurveranderingen in de Nederlandse economie. De internationale handel, de deko-lonisatie, de schuldenlast van het land en de perspectieven van de afzonderlijke bedrijfstak-ken kwamen volgens het beproefde recept van de sociaal-democratische methode aan bod. Het nvv beschouwde de geleide loonpolitiek als een vanzelfsprekend onderdeel van het sociaal-economisch beleid, maar wilde wel meepraten in de in 1950 ingestelde ondernemingsraden. De PvdA maakte vuile handen in de koloniale oorlog in Indonesië en de kwestie Nieuw-Guinea.

De gestage economische groei, de volledige werkgelegenheid en het stijgende opleidings-peil van de beroepsbevolking zorgden vanaf de vroege jaren zestig voor een emancipatie van de werkende bevolking op meritocratische grondslag: wie zijn best doet, komt vooruit. Deze emancipatie luidde het definitieve einde in van de hegemonie van de paternalistische sociaal-democratie van Drees, die tegen wil en dank aan ‘bestedingsbeperking’ bleef vasthou-den. Maar de werknemers (zoals de arbeiders in-middels genoemd werden) identificeerden zich vooral met de consumerende en recreërende middenklasse.

De vrije zaterdag en een loonexplosie werden gerealiseerd door centrum-rechts; de PvdA stond aan de kant te kijken, terwijl het nvv vette contracten afsloot met de werkgevers. De vakcentrale zou zich steeds verder van de partij emanciperen, fuseren en zich ontwikkelen tot een verkoopkartel van arbeidskrachten voor alle gezindten. Het tweede grote politieke project van de sociaal-democratie, bestaanszekerheid door sociale voorzieningen, staatspensioen en werk voor in elk geval alle mannelijke kostwin-ners, was voltooid. Oud-voorzitter Koos Vor-rink, generatiegenoot van Wiardi Beckman, en de jonge Den Uyl meenden rond 1960 dan ook dat het sociaal-democratische programma in grote lijnen was gerealiseerd.

(16)

18

brouwerij zorgden vanaf de jaren zestig nieuwe bewegingen en politieke formaties, waarvan sommige een blijvende positie in het politieke krachtenveld zouden weten te verwerven.

linkse verloedering

De jaren zestig waren de jaren van de bevrij-ding. Denk aan de anticonceptiepil, Jan Cremer, Zo is het, Provo, d66, opstandige studenten en andere sociale bewegingen buiten Het Bestel en de PvdA om. In sociologisch opzicht begon een proces van ontvoogding, individualisering en ‘rising expectations’ ¬ hogere verwachtingen en aspiraties, snelle bevrediging van behoeften. De jaren zeventig waren de jaren van radicali-sering, buitenparlementaire actie en politieke polarisatie. Aan de ene kant werd de linkse agenda verbreed en vernieuwd (vrouweneman-cipatie, milieu, ontwikkelingssamenwerking, ontwapening). Aan de andere kant begon wat achteraf gekarakteriseerd moet worden als linkse verloedering.

Die verloedering manifesteerde zich in uit de hand lopende overheidsuitgaven en uitkeringen (het wao-debacle)6, het uit balans raken van

de verhouding tussen rechten en plichten, on-nozel tiers-mondisme op basis van schuldgevoel, heilloze experimenten in het onderwijs7, uit de

hand gelopen ketenmigratie en cultuurrelati-visme op multiculturele grondslag. Er trad een politieke, maar ook culturele vervreemding op tussen de zich met burgerlijke waarden en dito levensstandaard identificerende werkende be-volking en het progressieve kader van ‘nieuwe vrijgestelden’, dat zich identificeerde met een ‘tegencultuur’, die een merkwaardige menge-ling was van maatschappijkritiek en hedonisme, van idealisme en hypocrisie.

Van een verticale vertrouwensband, gestoeld op levensovertuiging of groepsidentiteit, tus-sen kiezers en gekozenen was steeds minder sprake: de zwevende kiezer werd een politieke factor van betekenis. De persoonlijkheid van de politieke leiders deed er steeds meer toe; in het bestuurlijke doolhof van de Nederlandse

consensuspolitiek kwam het aan op het fatsoen, het karakter en de reputatie van de leiders. Met Den Uyl, Kok, Van Mierlo en later Marijnissen beschikte links in Nederland over leiders die kiezers konden inspireren en mobiliseren, maar het vertrouwen was altijd tijdelijk en voorwaar-delijk. Alle politieke partijen kregen overigens met deze ontvoogde, kritische en calculerende kiezers te maken ¬ en ze zouden ook alle grote moeite hebben om zich in te stellen op een elec-torale markt waarin niet langer de aanbodkant (de partijen), maar de vraagkant (de kiezers) domineert. 8

De impact van de economische crisis van de jaren tachtig kan moeilijk worden overschat. De meritocratische belofte van de westerse wereld, dat wie zijn best doet vooruit kan komen, kon in de eerste drie decennia na de oorlog worden ingelost dankzij een ononderbroken economi-sche groei. Er waren voldoende banen om het aanstormende talent uit de lagere klassen op te vangen. Sociale mobiliteit betekende voor vrijwel iedereen sociale stijging. Dat feest was rond 1980 definitief voorbij; sociale mobiliteit is een zero sum game geworden.

(17)

19 bewustzijnsvernauwing en het buitensluiten

van jongeren en andere nieuwkomers. Deze stressmaatschappij bood een ideale voedingsbodem voor een conservatief tem-perament, dat zich onder brede lagen van de bevolking begon te nestelen. Het was iets heel anders dan het klassieke, elitaire, paternalisti-sche conservatisme van aristocratipaternalisti-sche elites en regenten, het was een soort volksconservatisme. Want ook de ‘gewone burger’ heeft meer te ver-liezen dan te winnen. Conservatieve denkers en politici ontpopten zich als de maatschappijcriti-ci van de jaren negentig. Zij vulden de ideolo-gische leegte die was ontstaan na het vastlopen van het socialisme in al zijn schakeringen, ge-symboliseerd in de val van de Berlijnse Muur in 1989. Linkse illusies werden aan de kaak gesteld, ouderwetse deugden nieuw leven ingeblazen.9

Ralf Dahrendorf, de Duits-Engelse libe-rale socioloog en politicus, stelde al in 1981 de volgende diagnose: ‘De sociaal-democratie is evenveel problemen gaan oproepen als ze op-lost. De verzorgingsstaat was een noodzakelijke voorwaarde voor de vrijheid van velen, maar vroeg zijn prijs: een gigantische bureaucratie die de mensen tot nieuwe afhankelijkheid heeft gebracht. De verzorgingsstaat pakt een groot deel van het inkomen van de mensen af en vertelt hun waaraan het moet worden besteed, terwijl hun slechts wat zakgeld wordt gelaten

om vrij te besteden. De volwassen maatschappij van vrije burgers heeft haar volwassenen weer tot minderjarigen gemaakt. Sociaal-democratie is verstijving. Big government is in wezen: een sterke bureaucratie met een zwakke regering.’10

Wat Dahrendorf vaststelde, was allereerst dat de sociaal-democratie de gevestigde orde was geworden, die de hardwerkende burgers in de

weg was komen te zitten. De identificatie van de sociaal-democraten met de verzorgingsstaat was vlak na de oorlog een electoraal pluspunt, maar in de jaren tachtig precies het tegenover-gestelde. Deze diagnose stond haaks op het zelfbeeld van de sociaal-democraten als moreel hoogstaande behartigers van het belang van on-derliggende groepen en als scherpzinnige critici van maatschappelijke machtsverhoudingen. De sociaal-democratische methode, de traditie van maatschappelijk onderzoek naar de machtsverhoudingen en maatschappelijke krachten en de pretentie van een wetenschappe-lijke onderbouwing van het programma raakte in de jaren zestig in de vergetelheid. Het was gedaan met het zelfvertrouwen en de overmoed uit de beginjaren en de naoorlogse glorieperi-ode. Sinds de jaren tachtig hebben de vertwijfe-ling en de frustraties bij sociaal-democratische partijen geleid tot een permanent therapeutisch proces van zelfanalyse, heroriëntatie en vernieu-wing. Bij de PvdA valt sinds de jaren negentig zelfs een proces van de-professionalisering aan te wijzen: de verkiezingscampagnes werden steeds amateuristischer.11

arbeidsdeling tussen linkse partijen Terwijl de sociaal-democraten met zichzelf in de knoop lagen, dienden nieuwe progressieve formaties en bewegingen zich aan. Aanvan-kelijk werden in Nederland concurrenten als d66, GroenLinks en de sp door de PvdA als een soort winkeldieven gezien: ‘ze stelen stemmen die eigenlijk van ons zijn’. Dat doet geen recht aan het feit dat deze nieuwkomers belangrijke vraagstukken politiseren, veel kiezersgroepen aan zich binden en tienduizenden mensen in-spireren tot actieve deelname aan het politieke en maatschappelijke leven.

Bovendien hebben GroenLinks en de sp een proces van ‘sociaal-democratisering’ doorge-maakt. Door afscheid te nemen van pacifisme, communisme, maoïsme en antiparlementair radicalisme, en te streven naar het dragen van politieke verantwoordelijkheid binnen het

Sinds de jaren negentig werden

(18)

20

bestaande nationale bestel, hebben GroenLinks en de sp een ontwikkeling doorgemaakt die in veel opzichten te vergelijken is met de vernieu-wing van de sociaal-democratie onder leiding van de generatie-Wiardi Beckman. Het resultaat is enerzijds dat democratisch links blijvend uit verscheidene partijen bestaat, maar dat anderzijds de progressieve partijen program-matisch naar elkaar zijn toegegroeid. Job Cohen is de eerste leider van de PvdA die begrijpt dat het sociaal-democratische gedachtegoed zich niet langer in één partij laat opsluiten ¬ en die daarnaar handelt.

Als we nu kijken naar de onderlinge verhou-dingen tussen de progressieve partijen, dan kan zelfs een soort arbeidsdeling worden waargeno-men. d66 spreekt een vrijzinnige groep hoogop-geleide kiezers aan die vaak in vrije beroepen werkzaam zijn. Programmatisch staat d66 voor een agenda van democratisering, die al een halve eeuw actueel is, maar nog steeds niet is uitgevoerd. Als middenpartij is d66 aantrekke-lijk als regeringspartner; electorale instabiliteit is de prijs die zij betaalt voor het dragen van verantwoordelijkheid.

GroenLinks scoort goed in universiteitsste-den, onder studenten en hooggeschoolden. Het kader van GroenLinks is sterk vertegenwoor-digd in organisaties op het gebied van milieu, minderheden, ontwikkelingssamenwerking en cultuur. Programmatisch is GroenLinks sterk in het postmateriële segment van de linkse agenda: de milieucrisis, de rechtsstaat, ontspan-nen arbeidsverhoudingen.

De erfenis van de psp is sterker in Groen-Links dan die van de cpn, het blijft daardoor enigszins ‘socialisme zonder arbeiders’ en ‘liever getuigenispolitiek dan machtspolitiek’. De partij is door gebrek aan een afgebakende sociologi-sche achterban electoraal blijvend kwetsbaar en moet het dan ook hebben van de kwaliteit van haar politieke professionals en de aantrekkings-kracht van het programma.

De organisatie van de sp is bij uitstek inge-richt op het mobiliseren van mensen in allerlei maatschappelijke en politieke acties. De partij

is professioneel in kadervorming, fondsenwer-ving (mede door de verplichte afdrachten van volksvertegenwoordigers en bestuurders) en campagne voeren. De sp heeft in de vakbewe-ging een sterke positie opgebouwd. De partij scoort goed bij de ‘frontsoldaten van de ver-zorgingsstaat’: verplegend personeel, leraren, politieagenten, uitvoerende ambtenaren. De

partij heeft een goede reputatie als behartiger van de belangen van de zwakste groepen in de samenleving, onder wie zieken, bejaarden en uitkeringsgerechtigden. Van de linkse partijen is de sp het beste in staat gebleken in het popu-listische klimaat van het afgelopen decennium het vertrouwen van laagopgeleide kiezers vast te houden. Als actiepartij staat de sp nog onwen-nig tegen het dragen van bestuurlijke verant-woordelijkheid en de spanningen die dat met zich meebrengt. Ook het discussieklimaat in de partij laat te wensen over.

De PvdA is bij uitstek de linkse bestuurders-partij, die de verantwoordelijkheid opzoekt en de machtspolitiek niet schuwt. De partij als netwerk van beslissers in de collectieve sector houdt zich volop bezig met vraagstukken van beleid en bestuur. Andere groepen die afhanke-lijk zijn van de overheid zijn mensen met een uitkering, kunstenaars en intellectuelen. Ook zij oriënteren zich op de PvdA, al zijn ze in elec-toraal opzicht niet monogaam. De identificatie met de bureaucratie en de overheid maakt de PvdA tot mikpunt van belastingbetalers die niet van de staat afhankelijk zijn.

(19)

21 volksvertegenwoordigers steeds prominenter in

de partijorganisatie. De PvdA ontleent aan deze veelkleurige achterban een nieuwe missie, na-melijk het binden van de nieuwkomers aan de natie, die van niet te onderschatten invloed is op het programma en het karakter van de partij. De PvdA staat (net als andere sociaal-democratische partijen en de Amerikaanse Democraten) verder dan ooit af van de wereld van ¬ met name de mannelijke ¬ werknemers in de marktsector. Dit heeft allereerst electorale betekenis: de PvdA is definitief van een dertigprocentpartij een twintigprocentpartij geworden. Maar ook het nadenken over en het politiseren van vraag-stukken van arbeid en kapitaal is bij de PvdA in het ongerede geraakt ¬ zonder dat dit door andere partijen of progressieve formaties wordt gecompenseerd.

Hoe complementair de progressieve partijen in veel opzichten ook zijn, het ontbreekt ¬ ei-genlijk al sinds de jaren zestig ¬ aan een offen-sief en omvattend politiek project. De intellec-tuele en programmatische krachtsinspanning van de sociaal-democraten van de generatie van Wiardi Beckman is tot op de dag van vandaag nooit geëvenaard. En zo kon het in Nederland gebeuren, dat na de zwaarste kapitalistische cri-sis van de afgelopen 75 jaar, het politieke initia-tief en de politieke macht niet bij links, maar bij liberalen en rechts-populisten kwam te liggen. De pvv en vergelijkbare bewegingen in de om-ringende landen geven stem aan grote groepen kiezers en beïnvloeden dus het politieke klimaat in het algemeen en specifieke beleidsterreinen in het bijzonder. Onder die terreinen vallen niet alleen door rechts geclaimde issues als veilig-heid en dichte grenzen, maar ook behoud van sociale zekerheid en beschutting tegen desinte-grerende krachten van de mondialisering. De emancipatoire opdracht is grotendeels vervuld; de meeste werkers zijn bezitters gewor-den die meer te verliezen hebben dan te win-nen. Maar diezelfde werkers zijn, juist vanwege de net genoemde rusteloze mondiale dynamiek, voortdurend bezig met het vechten voor een plaatsje onder de zon en met het consolideren

van hun bestaanszekerheid en hun positie op de maatschappelijke ladder.

Wat voor de individuele Nederlander geldt, is ook voor de natie als geheel van toepassing: er is minstens zoveel te verliezen als te winnen. Het Nederland van de eenentwintigste eeuw, dat vanwege zijn sociale zekerheid, relatief kleine inkomensverschillen, gelijke kansen en

hoog-waardige collectieve voorzieningen een stevig sociaal-democratisch stempel draagt, staat on-der druk: als sociale rechtsstaat, als soevereine, vrijheidslievende natie, als slimme diensteneco-nomie, als immigratieland tegen wil en dank, en als sterk verstedelijkt leefmilieu. Aan de andere kant is er geen enkele reden de bestaan-de machtsverhoudingen voor kennisgeving aan te nemen. Nederland is, naar het woord van hj Schoo, nog steeds een ‘geleide democratie’ met bijzonder weinig directe zeggenschap van de kiezers over een nog altijd weinig responsieve bureaucratie.

Kapitaalstromen in het bank- en verzeke-ringswezen, maar ook in de pensioenfondsen (met maar al te vaak knikkebollende vakbonds-bestuurders als tekortschietende toezichthou-ders) onttrekken zich aan effectieve regule-ring en controle. Ook in andere sectoren van bedrijvigheid (de bouw, de landbouw) gaat het er minder fris aan toe dan wenselijk is, terwijl de innovatiekracht, de kennisinfrastructuur en de omschakeling naar duurzaamheid onvol-doende prioriteit krijgen. Grote vraagstukken, die vragen om een doordachte progressieve poli-tisering. Prioriteit zal daarbij moeten worden gegeven aan het aanhalen van de banden met de werkenden in de marktsector.

(20)

22

Als het gaat om het onderzoeken en analy-seren van het krachtenveld van de mondiali-sering zullen linkse organisaties, netwerken en wetenschappers hun ambities flink moeten verhogen en hun inspanningen moeten bun-delen. De pretenties van de marxisten waren te hoog gegrepen, maar een op kennis en inzicht gebaseerd zelfbewustzijn is absoluut noodzake-lijk om te kunnen opiniëren en politiseren. De kwaliteit van de argumentatie is het belang-rijkste wapen van progressieve actoren in een

medialandschap dat ontzuild, gedemocratiseerd en gedigitaliseerd is, maar waarin desinforma-tie, mythevorming en populisme welig tieren. Links is zijn onschuld, maar ook zijn voor-hoedefunctie van 1911 allang kwijtgeraakt. De progressieve politieke partijen en organisaties, inclusief de vakbeweging, zijn in het isole-ment waarin ze zich nu nog wentelen, niet tot wezenlijke machtsvorming en herovering van de hegemonie in de publieke opinie in staat. Dat schept verplichtingen.

Noten

1 nrc Handelsblad, 6 januari 2011. 2 nrc Handelsblad, 27 januari 2011.

Heldring schreef deze column naar aanleiding van het wbs-jaar Onszelf blijven, Amsterdam 2011.

3 Zoals expliciet blijkt uit de inlei-ding van Becker en Hurenkamp en het nawoord van Scheffer. 4 H.B. Wiardi Beckman,

‘Sociaal-Democratie en Nationale Gedachte, rede voor het achtste congres van de ajc’, 24 novem-ber 1934. Opgenomen in het

Onszelf blijven, Bert Bakker,

Am-sterdam 2011, p. 127. 5 Deze analyse van de sdap en

het nvv in de periode tot 1945 is ontleend aan: Hans Wansink, Ordening, de eerste stap naar het socialisme; partij, vakbe-weging en (publiekrechtelijke)

bedrijfsorganisatie. In: Mar-nix Krop, e.a., red., Het achtste

jaarboek voor het democratisch socialisme, Amsterdam 1987,

p. 141-168.

6 Zie: J.G. Hibbeln en Willem Ve-lema, Het wao-debâcle, Utrecht 1993. Met een inleiding van Willem Drees jr., die zelf een boekje open deed over de ‘bud-gettaire chaos van Nelissen tot Kok’: Ontwrichting, Utrecht, zj. (rond 1994).

7 Zie mijn wbs-rapport Een school

om te kiezen. Naar een actuele on-derwijspolitiek, Amsterdam 1992.

8 Het standaardwerk over de linkse verloedering is nog altijd: Herman Vuijsje, Correct, Amsterdam 1997. Zie voor de kloof tussen linkse bestuurders en hun achterban: Gerard van Westerloo, Niet spreken met de

bestuurder, Amsterdam 2003. Zie

voor de ontvoogding van de kie-zer als gevolg van de ontzuiling: Hans Wansink, De erfenis van

Fortuyn. De Nederlandse demo-cratie na de opstand van de kiezer,

Amsterdam 2004, p. 200, e.v. 9 Zie: Hans Wansink, De opmars

van de stressmaatschappij,

Am-sterdam 1994 en De conservatieve

golf, Amsterdam 1996.

10 Ralf Dahrendorf, Na de sociaal-democratie, in: Socialisme &

Democratie, juli/augustus 1981.

Zie ook zijn The Modern Social

Conflict, Berkeley 1990.

11 Zie bijvoorbeeld Jaqcues Mo-nasch, De strijd om de macht.

Politieke campagnes, idealen en intriges, Amsterdam 2001 en

de vernietigende analyse van de verkiezingscampagne van 2006 in het rapport-Vreeman,

De scherven opgeveegd van 1 juni

(21)

23

Over de auteur Liesbeth Levy is redacteur van s&d Noten zie pagina 27

De symbiotische relatie

tussen kunst en politiek

Menig uitgever reageert huiverig als redacties van opiniebladen pagina’s

vullen met kunst. Lezers zouden er niet op zitten te wachten. Liesbeth Levy

legt uit waarom u in dit nummer van s&d, en in de drie komende nummers,

beeldbijdragen van kunstenaars aantreft.

liesbeth levy

Enige tijd geleden werd binnen de redactieraad van s&d geopperd om kunst weer een plek te geven in het blad. Actuele kunstinterven-ties zouden passen in de huidige tijdgeest en zouden dezelfde functie kunnen vervullen als vroegere uitingen van kunst in s&d, met name poëzie. Nadat in de discussie die zich ontvouw-de het hele spectrum van hoge tot lage kunst bestreken was, werd in ieder geval duidelijk dat nostalgie noch verstrooiing het doel kon zijn, maar dat het moest gaan om verduidelijking en aanscherping van de problematische relatie tussen politiek en kunst. Het huidige politieke klimaat vraagt om de artistieke opinie van jonge kunstenaars die de relatie tussen politiek en kunst tot inzet van hun werk maken.

Uiteindelijk werd besloten om in samenwer-king met tent in achtereenvolgende nummers vier kunstenaars een podium te bieden. tent is de afdeling Tentoonstellingen van het Rot-terdamse Centrum Beeldende Kunst ¬ vanaf 1999 een plek die markante ontwikkelingen en

beeldbepalende kunstenaars in de Rotterdamse beeldende kunst een podium biedt. tent toont vooral kunst binnen ‘plaats’ en ‘context’, en wat de kunstenaar daaromtrent beweegt. Niet de kunst als geïsoleerde uiting maar de relatie met de wereld staat hierbij centraal. De artistiek leider van tent, Mariette Dµlle, heeft de kunste-naars gekozen, en natuurlijk krijgen zij de vrije hand in wat ze aanleveren. Niet een eventueel engagement met de PvdA of welke politieke be-weging dan ook dient daarbij als uitgangspunt, maar de blik van de kunstenaar op wat hij of zij als politiek betitelt.

gepolitiseerde kunst

Dat kunst niet meer tot de onbesproken topics van de politiek behoort, moge met de opkomst van de pvv duidelijk zijn geworden. Een uit-spraak als ‘Het Residentieorkest is een trom-boneclubje dat geen cent subsidie verdient’, gedaan door Sietse Fritsma in Pauw & Witteman, illustreert de trend van groeiende politisering van kunst.1 Vooral de collectief gesubsidieerde

(22)

anders-24

om zijn de banden tussen kunst en politiek kritischer geworden. In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 nodigde tent kunstenaars uit om hun verhouding tot de politiek te verbeelden. Het resultaat was de tentoonstelling The People United Will Never Be Defeated ¬ een verwijzing naar het bekende Chileense strijdlied uit 1973, geschreven door Sergio Ortego.

Opmerkelijk aan de uitgestalde werken was dat daarin niet het politieke engagement van hedendaagse kunstenaars naar voren kwam,

maar het artistieke onderzoek naar de politiek als systeem, namelijk als een complex van cam-pagnes, vergaderingen, beslissingen et cetera. Kunstenaars, zo luidde de redenering, zijn zich allang bewust van de maatschappelijke implica-ties van hun werk. Het is veel interessanter om de politiek zelf eens te belichten, ook als reactie op het feit dat steeds meer politici alle diploma-tie laten varen als het gaat om hun mening over het belang van kunst in de maatschappij. Een van de installaties die werd getoond op de tent-tentoonstelling was Politiek Kunstbezit van de Rotterdamse kunstenaar Jonas Staal ¬ van zijn hand is in dit nummer van s&d een beeldbijdrage te vinden. Kunstwerken, maar ook memorabilia en affiches uit de fractieka-mers van Rotterdamse politieke partijen had hij in bruikleen gevraagd om ze vervolgens in een klassiek museale context als kunstcollecties te presenteren. Hij bouwde hiermee voort op zijn in 2009 in De Groene Amsterdammer verschenen essay ‘Post-propaganda’2, waarin hij opriep de

invloed van de politiek op de kunstwereld te erkennen en haar expliciet te thematiseren. Jonas Staal houdt van provoceren door

po-litieke gebeurtenissen spitsvondig te estheti-seren. Hij verwierf bekendheid met een serie anonieme bermmonumenten die hij maakte van witte rozen, kaarsen, knuffelbeertjes en ingelijste portretten en fotocollages van Geert Wilders. Wilders voelde zich door deze reeks uitstallingen bedreigd en deed aangifte bij de politie. Of er sprake was van bedreiging of juist van een steunbetuiging aan het adres van de politicus durfde de politie niet direct te zeggen. Nadat Staal bekend had gemaakt verantwoorde-lijk te zijn voor de monumenten werd hij gear-resteerd. Bedreiging met de dood van een lid van de Staten-Generaal der Nederlanden, luidde de aanklacht. Na twee rechtszaken werd hij vrij-gesproken. Staal beschouwde de rechtszaken als onderdeel van zijn werk. Hij gebruikte ze in wat hij een totaalregie noemde; het project ‘De Geert Wilders werken 2005-2008’.3

In ‘Post-propaganda’ roept Staal op tot erkenning en thematisering van de invloed van de politiek op de kunstwereld. Beide partijen zouden hun evidente verwevenheid niet langer hardnekkig moeten ontkennen. Het instituut ‘kunst’ weigert zijn vermeende autonomie ter discussie te stellen en zijn functioneren te be-schouwen in het licht van politiek-ideologische belangen. De politiek, aan de andere kant, wil haar zogenaamd neutrale positie ten opzichte van de kunsten evenzeer niet opgeven en blijft ¬ ondanks vergaande financiële en inhoude-lijke bemoeienis ¬ het ideaal van een ‘vrije’ en ‘onafhankelijke’ kunst belijden. Volgens Staal ontkent de politiek daarmee haar directe ver-antwoordelijkheid en haar macht als feitelijke opdrachtgever.

het werk van jonas staal

Een centrale vraag in het werk van Staal is wat nu precies die politieke belangen zijn die politieke bemoeienis met de kunsten oproepen. Maar evenzeer roept zijn werk de vraag op in welke mate de kunsten verschoond kunnen blijven van de beschuldiging een propaganda-instrument van de politiek te zijn.

(23)

25 Met zijn manifest en met zijn installatie op de

tentoonstelling in tent heeft Staal de discussie over kunst en politiek nieuw leven ingeblazen. Hij provoceert zijn toeschouwers in de overtui-ging dat ook in een democratie autonome kunst een illusie is. In dit licht moet zijn pleidooi voor een enerzijds gepolitiseerde kunst en ander-zijds een esthetisering van de politiek begrepen worden. Staal meent dit in het volste besef dat de geschiedenis hiervan akelige voorbeelden kent. Juist omdat kunstenaars zich in een democratie autonoom wanen, maar tegelijkertijd afhankelijk

zijn van allerlei door de politiek gedicteerde sub-sidiecriteria, gaan in veel gevallen engagement en opportunisme hand in hand.

In deze kritische observatie staat hij niet alleen. Zo publiceerde onlangs het kunstenaars-collectief bavo het boek Too Active to Act over de in hun ogen verwerpelijke Hollandse neiging tot het praktische compromis, vooral onder cul-turele actoren die zich menen te engageren met de maatschappij. Kritische kunstenaars laten zich volgens dit collectief vrijwillig opslokken door het systeem, om vervolgens keurig op de daartoe beschikbare kavels hun sociaal-geënga-geerd dingetje te doen.

Het zijn vooral de sociaal-maatschappelijke projecten die voortkomen uit percentageregelin-gen, zoals het omvangrijke programma w!mby in Hoogvliet van Crimson en het Virtueel Mu-seum op de Zuidas, die het moeten ontgelden. De manier waarop hier kritische stellingen worden verlaten ten behoeve van schemerige privaat-publieke samenwerkingen, roept kritiek op. Voor de tentoonstelling in tent maakte bavo een ironisch kunstwerk dat sociaal-bewo-gen beleidsmakers en kunstenaars parodieerde.

Rotterdamse kunstenaars werden via internet, folders en informatiekramen opgeroepen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. bavo bepleitte de aanstelling van een Kunstmarinier, de oprichting van uitzendbu-reaus voor kunstenaars en het opstellen van een stedelijk protocol Kunstenaarsparticipatie. Alle Rotterdamse kunstenaars zouden verplicht participeren. De uitingen van bavo waren opge-steld in het beleidsjargon van de kunstadviesra-den, en verpakt in de huisstijl van de gemeente Rotterdam.

Waar bavo oproept om moedig weerstand te bieden, kiest Jonas Staal een andere weg. Hij pleit ervoor dat beide partijen, politiek en kun-stenaars, zich hun macht over de vormgeving, praktijk en beleving van de democratie weer publiekelijk toe-eigenen. De (kritische) positie die hij daarbij zelf inneemt blijft vaag. Dat is zijn kracht maar ook zijn zwakte. Het roept de vraag op waartoe zijn provocaties dienen. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de beelden die in deze s&d getoond worden. Deze geven een reconstructie van de Vrijdenkersruimte die vvd en pvv in 2008 in hun eigen kantoorruimte bij de Tweede Kamer hadden ingericht. Op die plek wilden zij kunst tonen die volgens hen onder-drukt werd door censuur, in eerste instantie vooral censuur als gevolg van islamitisch extremisme.

pvv en vvd wilden geen enkele inhoudelijke uitspraak doen over het getoonde werk maar wilden een maatschappelijk signaal geven en politieke verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot artikel 7 van de Grondwet: het recht op vrije meningsuiting. Nadat ook Groen-Links een werk had ingebracht trok de pvv zich terug. Voor Jonas Staal onthulde de Vrijdenkers ruimte daarmee een propagandistisch mo-tief: het willen vormgeven van een specifiek vrijheidsbegrip.

Voor Staal werd de Vrijdenkersruimte daarmee een platform waarin door ideologische botsingen vrijheidsidealen werden onderzocht. Naar zijn idee is het zijn taak als kunstenaar om de uiterste consequenties van de huidige

Kunstenaars laten zich opslokken

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dus wie in Christus Jezus zijn, worden niet meer veroordeeld. De wet

Ontdek Gods grote plan voor ons leven in zijn Woord... Jezus en jij in het

Pa doet zich groter voor dan hij is om maar weer zo snel mogelijk naar zijn eigen huis te kunnen. Hij geeft aan prima voor zichzelf te

Ik had eerder ook wel vragen aan collega’s gesteld, maar ik had echt ondersteuning nodig en wilde voor mezelf bovendien duidelijk hebben dat ik alles had geprobeerd.” Een

- geeft op jouw vraag bijles als je een onderdeel van de leerstof niet goed begrijpt en je voldoende inzet en aandacht hebt betoond.. - geeft op jouw vraag bijles als je

giroflex 64 – Siège pivotant: disponible avec rembourrage standard ou confort dans différentes largeurs d’assise et hauteurs de dossier ainsi qu’en option avec soutien lombaire

Er zijn steden die enorm groeien, waar scholen en ziekenhuizen gebouwd worden, maar op het platteland doet de overheid veel te weinig.. India is zo’n uitgestrekt land, het is

Toets- en examenvragen worden individueel voorgelezen op vraag leerling; geen toelichting door vakleerkracht; opgaven gebaseerd op opdrachten tijdens jaar. Toets- en