• No results found

7. Conclusies en aanbevelingen

7.2 Landschap als een publiek goed

Het instandhouden van een waardevol landschap zoals in de beide studiegebieden levert maatschappelijke baten op. Er zijn echter ook kosten aan verbonden. Het lijkt erop dat die kosten in Wonseradeel-Noord bescheiden zijn, en vrij gemakkelijk aan grondgebruikers kunnen worden opgelegd in de vorm van beperkende maatregelen. In Twijzel-Buitenpost zijn deze kosten echter hoger, en het is moeilijk om de boeren te dwingen de landschaps- elementen in stand te houden. De samenleving zal dus moeten bijdragen in deze kosten, wil ze de baten plukken.

Voor een deel kunnen de maatschappelijke diensten waarvan in de vorige paragraaf sprake was worden vermarkt via verbrede landbouw (recreatie). Zo komt een deel van de baten van het landschap weer bij de boer terecht. Echter, landschap is een publiek goed: het genot ervan kan niet worden beperkt tot degenen die ervoor betalen, en het raakt niet

'op' doordat men ervan consumeert (beide in tegenstelling tot private goederen als bijvoor- beeld brood of auto's). De baten kunnen dus maar zeer ten dele worden vermarkt; voor een individuele grondeigenaar is het aantrekkelijk om zelf zo weinig mogelijk mee te betalen aan de kosten (het 'free rider'-probleem). De grondeigenaren als groep zullen dan minder van het product 'mooi landschap' produceren dan de samenleving graag zou willen - een probleem dat zich bij brood of auto's niet voordoet.

In dergelijke gevallen is het maatschappelijk gezien voordelig om de grondeigenaren te compenseren voor de extra kosten die ze maken om het gewenste optimum te bereiken - bovenop de kosten die de boer uit zichzelf al zou maken vanuit privaat-economische over- wegingen. Dergelijke compensatie kan voor een deel afkomstig zijn van de samenleving als geheel (vertegenwoordigd door het rijk), waar het een waarde betreft die men als natie in stand wil houden (een nationaal landschap); echter, voor een deel kan die compensatie ook opgebracht worden door degenen die meer rechtstreeks in de baten van dat landschap delen - uitbaters van recreatie- en horecafaciliteiten bijvoorbeeld, maar ook huiseigenaars - van wie men mag verwachten dat ze meer over hebben voor een locatie in een aantrekke- lijk gebied. Dit kan door lokale heffingen worden gerealiseerd, en zulks gebeurt ook reeds. Zo kan de waarde van het landschap worden 'verzilverd', ook als ze niet kan worden ver- markt.

Er zijn voorbeelden van hoe dit kan worden bereikt. Voor het Roerdal in Limburg zijn dergelijke baten gekwantificeerd (Wijnen et al., 2002), en wordt het instellen van de desbetreffende heffingen overwogen. Eveneens in Limburg is een project over verhandel- bare ontwikkelingsrechten op grond in studie, dat ook van dezelfde gedachte uit gaat (Bruil et al., 2004).

7.3 Slotopmerkingen

Het landschap van Twijzel-Buitenpost, evenals dat van Wonseradeel-Noord, is ontstaan op basis van economische rationaliteit in omstandigheden die golden in het verleden; zo wa- ren de bomenrijen langs de perceelscheidingen bedoeld om winderosie tegen te gaan en als geriefhout voor de bewoners. Tegenwoordig worden dergelijke landschappen om andere redenen gewaardeerd en willen wij ze in stand houden ook als hiervoor geen landbou- wkundige reden is. De boeren zelf staan hier ambivalent tegenover: in Wonseradeel-Noord waardeert men het landschap vooral als productie-omgeving; in Twijzel-Buitenpost hech- ten de mensen enerzijds zelf ook grote waarde aan het landschap, anderzijds willen de boeren toch ook graag efficiënt produceren.

Voor het beleid is noodzakelijk dat een weg wordt gevonden om de boeren adequaat te compenseren voor het verlies aan productiemogelijkheden dat hen wordt opgelegd door de wens om het karakteristieke landschap van Twijzel-Buitenpost te behouden, met zijn kleinschaligheid, zijn houtwallen en elzensingels, en pingoruïnes. Zonder dergelijke steun zullen die elementen op den duur verdwijnen, ook al wil de lokale bevolking ze graag be- houden; dit zal gebeuren omdat niet iedereen zich hiervoor zal kunnen of willen inspannen. Bij deze maatregelen zal uiteraard in de eerste plaats moeten worden gedacht aan het con- tinueren van financiële compensatie. Hierbij kan het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) van de EU een belangrijke rol spelen. Deze tweede pijler van het Gemeenschappe-

lijk Landbouwbeleid zal met de Fischler-hervormingen in belang toenemen. In Nederland is deze financiering vooral ten goede gekomen aan de publieke sector, anders dan in andere lidstaten waar vooral boeren van deze fondsen gebruik maken om bijvoorbeeld erosie te bestrijden. Landschapsbeheer is een vergelijkbare publieke functie die door private partijen als boeren en andere grondeigenaren kan worden vervuld. Ook de inkomenssteun die boeren onder dezelfde hervormingen zullen ontvangen als gedeeltelijke vervanging van de prijsondersteuning kan worden verbonden aan adequaat landschapsbeheer.

Met het beschikbaar stellen van financiële middelen voor het beheer van het land- schap is het probleem van de technische kennis hiervoor, zoals hierboven vermeld (paragraaf 6.3), nog niet opgelost. Het is denkbaar dat dit probleem zich in versterkte mate zal voordoen naarmate er in de toekomst minder ervaren (ex-)boeren zullen zijn. Dit pro- bleem kan echter door een effectieve organisatie worden opgelost; een milieucoöperatie zoals VANLA moet zeker in staat worden geacht te functioneren als kennisreservoir. Be- halve subsidie is ook het instandhouden, verder ontwikkelen en verspreiden van de noodzakelijke kennis van belang. De overheid zou deze organisaties kunnen ondersteunen, maar als de subsidies aantrekkelijk genoeg zijn kan dergelijke ondersteuning beperkt bli- jven: het zal immers voor grondeigenaren zelf de moeite waard zijn in VANLA te investeren. Alleen voor onderzoeksprojecten zou een rol voor derden weggelegd kunnen zijn.

Gezien de grote rol van deeltijdboeren voor het onderhoud en beheer van het land- schap in gebieden als Twijzel-Buitenpost zou het aanbeveling verdienen om apart beleid voor deze groep te ontwikkelen.

Naast het belonen van goed landschapsbeheer kunnen natuurlijk soms ook negatieve sancties nodig zijn om verrommeling van het landschap te voorkomen. Dergelijke maatre- gelen zijn echter altijd een tweede keus: ze jagen de kosten voor de landeigenaar op en kunnen het voor deze onaantrekkelijk maken om het landschap goed te beheren; ze kunnen om die reden ook weerstand oproepen. In het algemeen zijn deze maatregelen het gemak- kelijkst te rechtvaardigen als er nog meer belangen op het spel staan dan alleen landschappelijke; een voorbeeld is een verbod op het dempen van sloten zonder toestem- ming van het waterschap.

Daarnaast zijn natuurlijk andere maatregelen denkbaar die het gebied aantrekkelijker maken en daarmee het draagvlak voor landschapsbeheer kunnen verhogen. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan het toelaten van een bescheiden mate van nieuwe bebou- wing, binnen de bestaande lintbebouwing. Naar verluidt bestaat hiervoor veel belangstelling, niet alleen voor woonruimte maar ook voor (kleinschalige) bedrijvigheid. Als deze landschappelijk goed kan worden ingepast zou dit de vitaliteit van het gebied ten goede komen. De mogelijkheden voor verbreding (zorgboerderijen bijvoorbeeld) zouden hierdoor toenemen.

Verder kan worden verwacht dat het verruimen van mogelijkheden voor andere vor- men van verbreding aan zou moeten slaan - vooral voor die boeren voor wie de landbouw het hoofdberoep is. Het beter openstellen van het gebied voor toerisme, bijvoorbeeld door speciale wandelpaden binnen het houtwallengebied en de Twijzelermieden, zou een stap in de goede richting zijn.

In Wonseradeel-Noord lijkt - naast enige maatregelen ter bescherming van cultuur- historische landschapselementen - juist een verruiming van mogelijkheden voor innovatie

de aangewezen weg, zowel voor de landbouw (stimulering van inplaatsers) als voor niet- agrarische bedrijvigheid (via ruimte voor ruimte).

Literatuur

Berkel, Th.L. van, Verkenning van de landbouw in Twijzel-Buitenpost. Mededeling No. 310. LEI, Den Haag, 1984.

De Bont, C.J.A.M. en S. van Berkum (red.), De Nederlandse landbouw op het Europese

scorebord. Rapport 2.04.03. LEI, Den Haag, 2004.

Bruil, D.W., G.B.C. Backus, M.A.H.J. van Bavel en C.P.C.M. van der Hamsvoort, Ver-

handelbare ontwikkelingsrechten in Limburg. Rechten voor kwaliteit, kwaliteit voor rechten. Rapport 4.04.06. LEI/Knowhouse B.V./IAR. Den Haag, 2004.

Centraal Bureau voor de Statistiek, Wijken- en buurtenonderzoek 1997. Geleverd via het BORIS-bestand van de Stichting Recreatie/KIC.

Centrale Cultuurtechnische Commissie, Rapport voor de ruilverkaveling Wonseradeel-

Noord. Utrecht: Ministerie van Landbouw en Visserij, Cultuurtechnische Dienst. 1972.

Grontmij, Water op de kaart. Rapport in opdracht van het Wetterskip Fryslân. Drachten, 2004.

Hoogeveen, Y., en J. Vreke (red.), Proef op de Zon. Indicatoren voor de kwaliteit van de

groene ruimte. Rapport 059. Alterra, Wageningen, 2000.

Huizinga, F., en B. Smid, Vier vergezichten op Nederland. Productie, arbeid en sector-

structuur in vier scenario's tot 2040. Rapport no. 55. Centraal Planbureau, Den Haag,

2004.

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vitaal en Samen. LNV-

Beleidsprogramma 2004-2007. Den Haag. 2003.

Natuurplanbureau, Nationale Natuurverkenning 2, 2002-2030. Kluwer. Alphen aan de Rijn, 2002.

Patyi-Van Santen, E., Wonseradeel-Noord. een landschapsbeschrijving van een ruilverka-

velingsgebied, de algemene problemen en toekomstmogelijkheden. Zwolle

(ongepubliceerde scriptie), 1969.

Scholten, H.J., R.J. van de Velde en J.A.M. Borsboom-Van Beurden (eds.), RuimteScan-

ner: Informatiesysteem voor de lange termijnverkenning van ruimtegebruik. Utrecht:

Staatsbosbeheer, Advies landschapsbouw Twijzel-Buitenpost. Rapport no. 1985-20. Leeu- warden: Staatsbosbeheer Bos- en Landschapsbouw Friesland. 1985

Stolwijk, H.J.J., De economische marginalisering van de Nederlandse landbouw. Memo- randum 5/2004/03. Centraal Planbureau, Den Haag, 2004.

Strijker, D., Landbouwkundige toekomstvoorspellingen: de Veenkoloniën in 2020 en 2050.

Een onderlegger voor de ontwerpopdracht van Stichting Innovatie Veenkoloniën. URSI-

rapport 301. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Ruimtelijke Weten- schappen, 2004.

Strijker, D., Inleiding op Regioconferentie Noord - Platteland in Beweging. 16 december 2004.

Stuurgroep Revi-NOF, Sterk op eigen wijze. RegioVisie Noordoost Fryslân. Dongera- deel/Dantumadeel/Kollumerland c.a./Achtkarspelen, 2003.

VEL en VANLA 2002: website http://www.velvanla.nl.

Vogelzang, T.A., M.A.J.H. van Bavel, C. van Bruchem, P. Berkhout, W.A. van Everdin- gen, F.A. Geerling-Eijff en I.J. Terluin, Verkenning van het drielagenmodel voor de

Nederlandse landbouw. Rapport 6.04.20. LEI, Den Haag, 2004.

Wijnen, C.J.M., L.B. v.d. Giessen en J. de Veer, Wonseradeel-Noord. Sociaal- en bedrijfs-

economische verkenning van een ruilverkavelingsgebied in Friesland. Interne Nota No.

124. LEI, Den Haag, 1968.

Wijnen, W., H. Hofsink, E. Bos, C. van der Hamsvoort en L. de Savornin Lohman. Baten

en kosten van natuur. Een regionale analyse van het Roerdal. Rapport 4.02.09. LEI, Den