• No results found

Landschap, cultuurhistorie en archeologie

In document Bijlage-3-1.pdf PDF, 15.66 mb (pagina 126-129)

voorschriften en wettelijke

4.2.10 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de aspecten landschap, cultuurhistorie en archeologie. Het beleid met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie spitst zich toe op Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten en op cultuurhistorische en archeologische waarden. Hierna wordt ingegaan op de meest relevante wet- en regelgeving.

Beleid en regelgeving Landschap

In Nederland zijn 20 Nationale Landschappen door het Rijk aangewezen, waar de prioriteit ligt bij landschapsbehoud. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid. Aan de provincie de taak om de begrenzing vast te stellen, de kwaliteiten van het landschap te benoemen en hoe deze te behouden, beheren en waar mogelijk te versterken.

Uitgangspunt is dat de Nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt (ja, mits regime). Maatvoering, schaal en ontwerp zijn bepalend voor behoud van de kwaliteiten van deze landschappen. Grootschalige verstedelijkingslocaties, bedrijventerreinen en nieuwe groot-schalige infrastructurele projecten zijn niet toegestaan. Waar deze ingrepen redelijkerwijs, vanwege een groot nationaal belang, onvermijdelijk zijn, dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen.

De provincie Fryslân kent twee Nationale landschappen: ‘Zuidwest Fryslân’ en ‘Noardlike Fryske Walden’. In de provincie Groningen liggen twee Nationale landschappen: ‘Middag-Humsterland’ en ‘Drentsche Aa’. Alleen het gebied ‘Noardlike Fryske Walden’ wordt doorsneden door het plangebied. Zie figuur 5 voor de ligging van de Nationale landschappen t.o.v. het plangebied.

Archeologie en cultuurhistorie

In 1992 hebben de Europese ministers van Cultuur het Verdrag van Malta (Valletta) ondertekend. Het verdrag heeft tot doel het archeologisch erfgoed te beschermen als bron van het Europees gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. De bescherming van archeologische waarden vindt in Nederland zijn wettelijke grondslag in de Monumentenwet 1988. Deze wet omvat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Verdrag van Valletta.

Uitgangspunt is dat er wordt gestreefd naar het behoud van archeologische waarden op de oor-spronkelijke plaats (in situ), dat wil zeggen in het bodemarchief. Als behoud niet mogelijk is, moet er voor worden zorg gedragen dat de informatie die in de bodem zit niet verloren gaat. Dit houdt een onderzoeksverplichting in, die kan leiden tot een volledige, wetenschappelijke opgraving van de aanwezige resten. Om behoud op de oorspronkelijke plaats als prioriteit te stellen, wordt gestreefd naar het volwaardig meewegen van het archeologisch belang in planologische besluitvormings-processen door dit aspect al vanaf het begin bij de planvorming te betrekken. Gemeentes zijn in Nederland verantwoordelijk voor hun eigen erfgoed. Dit heeft in de meeste gevallen geleid tot archeologiebeleid dat in bestemmingsplannen is opgenomen of tot wettelijk geïmplementeerde archeologische beleidskaarten.

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingevoerd: het is één integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de in ont-wikkeling zijnde Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlands cultureel erfgoed mogelijk.

In de Erfgoedwet is een deel van de Monumentenwet 1988 opgenomen naast een aantal andere wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De wet bevat op een aantal punten bepalingen die inhoudelijk nieuw zijn ten opzichte van de Monumentenwet 1988. Wijzigingen betreffen onder meer het vergunningenstelsel voor het doen van archeologische opgravingen (de opgravingsvergunning vervalt). Dit stelsel wordt vervangen door een stelsel van wettelijk geregelde certificering. Door zelf-regulering in de archeologie een meer prominente plek te geven, wordt een effectiever archeologisch kwaliteitsbeleid beoogd. Alle bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die direct betrekking hebben op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving blijven voorlopig nog in de Monumentenwet 1988 staan totdat het wetsvoorstel Omgevingswet in werking is getreden (huidige planning 2018). Bepalingen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen, betreffen onder meer de ver-gunningsplicht voor archeologische Rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen. De bepalingen uit de Erfgoedwet over het beheer van collecties zijn op 8 februari 2016 in werking getreden. De overige bepalingen zijn op 1 juli 2016 in werking getreden.

Beschermd dorps- of stadsgezicht

Alle beschermde gezichten zijn op een of andere manier van bijzonder cultuurhistorisch belang. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Infrastructuur en Milieu wijzen deze gebieden aan als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht om zo het historisch karakter veilig te stellen. Een aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht betekent niet dat die plek ‘op slot gaat’. Wel dat bij verdere ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de bijzondere aspecten ervan. Is een gebied eenmaal aangewezen, dan stelt de gemeente een bestemmingsplan op waarin het cultuurhistorisch belang wordt meegenomen.

Landschap en cultuurhistorie

Binnen het plangebied komen mogelijk verschillende waardevolle stedelijke, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden voor. De spooruitbreiding kan leiden tot aantasting of verlies van deze waarden. Te denken valt aan de aantasting of verlies van historische gebouwen of objecten, waardevolle groenstructuren en de ruimtelijke kwaliteit (herkenbaarheid van landschappen, visuele hinder en dergelijke) van gebieden als geheel.

Welke effecten als gevolg van de spooraanpassing optreden en de ernst van deze effecten is afhankelijk van de daadwerkelijk aanwezige stedelijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden in het plangebied. Deze waarden zijn geïnventariseerd aan de hand van de beschikbare informatie uit ver-schillende relevante (beleids)documenten. Beoordeeld is of sprake is van een (mogelijke) aantasting van de genoemde waarden en zo ja, wat de omvang van deze aantasting is.

Archeologie

Effecten op archeologie kunnen ontstaan door bodemverstorende activiteiten in niet eerder geroerde grond, zoals de aanleg van het tweede spoor, het graven van sloten en het aanleggen van onderdoor-gangen. Ook zijn effecten op archeologie mogelijk door veranderingen in de grondwaterstand. Deze veranderingen treden bijvoorbeeld op vanwege (tijdelijke) bemalingen ten behoeve van het aanleggen van een onderdoorgang. Om uitspraken te kunnen doen over effecten op verwachte waarden is voor het project Extra Sneltrein Groningen – Leeuwarden het studiegebied gevormd door een ruim gebied om de locaties waar bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden. Er is een bureauonderzoek uitgevoerd voor het project Extra Sneltrein Groningen – Leeuwarden. Doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en/of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied, om daarmee te komen tot een gespecificeerde, archeologische verwachting.

Op basis van het bureauonderzoek is bepaald op welke locaties vervolgonderzoek moet worden uit-gevoerd (een zogenoemd verkennend booronderzoek). Dit verkennend booronderzoek is inmiddels uitgevoerd.

Uitwerking

In § 5.2.10 van deze toelichting is de uitwerking van dit aspect voor het tracé beschreven.

In document Bijlage-3-1.pdf PDF, 15.66 mb (pagina 126-129)