• No results found

DEEL 3: CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

9.2 Landschap

Het overgrote deel van het onderzoeksgebied wordt ingenomen door de Sint-Jansberg. Dit is een restant uit het Tertiair: een zogenaamde Diestiaanheuvel. Aan de westelijke voet hiervan, ter hoogte van het middeleeuwse kerkterrein, bestaat de ondergrond uit laat-pleistocene en vroeg-holocene rivierafzettingen van voorlopers van de Demer. Deze afzettingen zijn opgebouwd uit (licht-)bruin, matig grof zand zonder duidelijke profielopbouw. Het ontbreken van een duidelijk bodemprofiel is het gevolg van verbruining. Dit is een bodemkundig proces, waarbij door bodem-leven en verwering van ijzer een homogenisatie optreedt van de bovengrond. Een groot nadeel hiervan is dat sporen die op dit oorspronkelijke oude oppervlak zijn ingegraven, zeer slecht tot niet bewaard zijn. Uit het proefsleuvenonderzoek is naar voren gekomen dat uitsluitend de basis van de dieper ingegraven sporen bewaard is gebleven.

Ter hoogte van het kerkterrein wijkt de bodemopbouw sterk af van het hierboven geschetste beeld. Hier bevindt zich namelijk een hoger gelegen zandkop, waaraan op basis van een aantal fysieke kenmerken, zoals korrelgrootte, textuur en grindige insluitsels, een fluviatiele oorsprong mag worden toegewezen. Vermoedelijk betreft het een restant van een vroeg-holocene oeverwal van de Demer. Maar het mag niet worden uitgesloten dat de kop ooit deel heeft uitgemaakt van de basis van de tertiaire getuigenheuvel. De zandkop zou dan door vlechtende rivierwerking van een voor-loper van de Demer van de Sint-Jansberg zijn afgesneden gedurende het Laat Pleisto ceen. De hogere ligging van deze kop in het lager gelegen beekdal verklaart mede de inrichting ervan als kerkterrein.

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek lijkt het erop dat het rivierdal van de Demer aan de westelijke voet van de Sint-Jansberg tot en met de Vroege Middeleeuwen een geschikte nederzettingslocatie is geweest. Het is pas vanaf de overgang van de Volle naar de Late Middeleeuwen dat sporen van overstromingen worden aangetroffen in de lagere delen van het onderzoeksgebied. Het is ook in deze periode dat het kerkterrein omgracht werd. Deze om grachting is dus niet zo zeer symbolisch van aard geweest, maar praktisch. Vanaf deze periode lijkt ook de erosie van de flanken van de Sint-Jansberg toe te nemen. Dikke pakketten colluvium van 1-2 m dikte dekken de prehistorische en vol-middeleeuwse bewoningslagen af.

Deze alluviale en colluviale sedimenten hebben gefungeerd als buffer tegen diepe bodemver sto-ringen. De invloed van ontgravingen is uitsluitend merkbaar ter hoogte van het kerkterrein, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog de dekzandkop is afgegraven tot op de ijzerzandstenen funda-menten van het kerkgebouw. Graven zijn tijdens het onderzoek aangetroffen net onder de bouw-voor en sommige botresten zijn zelfs in de bouwbouw-voor aangetroffen. Dit alles wijst erop dat er min-stens 70-80 cm is afgegraven ter hoogte van het kerkterrein. De lemige en humeuze vulling van de graven heeft ervoor gezorgd dat het (menselijk) botmateriaal redelijk goed bewaard is gebleven.

9.3 Onderzoeksvragen

In deze paragraaf worden de antwoorden gegeven op de specifieke onderzoeksvragen (zie § 1.3).

1. Wat is er reeds bekend over de ‘verdwenen’ kerk van Zelem?

Het is vooral het historisch bronnenonderzoek dat het meeste licht heeft geworpen op de evo-lutie van het kerkterrein doorheen de Middeleeuwen en Moderne tijd. De oudste ver mel ding van de kerk dateert uit het begin van de 7e eeuw. Waarschijnlijk was de kerk in deze periode in houtbouw opgetrokken en was het een zogenaamde eigenkerk van een lokaal adellijk echt-paar: Wicbold en Adela. Er zijn aanwijzingen dat de kerk, na de dood van Adela in 644 na Chr., een tijd lang als haar bedevaartsoord heeft gefungeerd. Het is onduidelijk wie de patroonhei-lige van de kerk was op dat moment. Vanaf de Late Middeleeuwen wordt Sint-Lambertus aan-gewezen als patroonheilige, maar gezien de ouderdom van de kerk lijkt dit voor haar begin-fase alleszins onwaarschijnlijk omdat de stichting van de kerk vooraf gaat aan de geboorte van deze heilige.

Er zijn geen historische bronnen beschikbaar die melden wanneer er een ‘verstening’ van de kerk heeft plaatsgevonden. Naar alle waarschijnlijkheid is dit ten vroegste gebeurd in de Volle Middeleeuwen, omdat pas vanaf deze periode in de omgeving van het onderzoeksgebied ijzer-zandsteen wordt gebruikt voor kerkelijke architectuur. Vanaf de eerste helft van de 17e eeuw wordt er gestart met de bouw van een nieuwe kerk boven op de Sint-Jansberg. De toren van de oude kerk bezat naast een klok ook een duivenhok, dat in opdracht van het klooster van Tongerlo was gebouwd. De dakbedekking bestond uit schalie en het kerkterrein was omgeven door een in verval geraakte kerkhofmuur.

In 1666 werd het westelijke deel van het kerkterrein beschadigd door de aanleg van een kanaal (Zwart Water/Zwartebeek) langs de westelijke voet van de Sint-Jansberg. Rond 1700 lijkt de kerk tot op haar fundamenten te zijn afgebroken; het is rond deze periode dat een ver-ordening wordt uitgeschreven voor de bouw van een kapel op de voormalige locatie van de kerk. Deze kapel heeft slechts enkele tientallen jaren gefungeerd, voordat ook dit gebouw werd afgebroken en vervangen door een groot stenen kruis.

2. Waar bevinden zich kerk en kerkhof?

Het kerkterrein is aangetroffen aan de westelijke voet van de Sint-Jansberg langs de ooste-lijke oever van de Zwartebeek. Het terrein is deels verstoord door de aanleg van de Zwarte-beek in de 17e eeuw en ligt dus ook direct ten westen van het onderzoeksgebied. Het kerk-terrein was ingepland op een vroegere zandige verhoging in het rivierdal van de Demer. Het

terrein bevindt zich circa 65 m ten zuiden van de Kolenbergstraat; het ligt op de percelen B 710h en B 710m. De exacte (Lambert-)coördinaten ervan binnen het onderzoeksgebied zijn: 200.589/184.405 (noordwest), 200.640/184.420 (noordoost), 200.647/184.360 (zuidoost), 200.617/184350 (zuidwest).

3. Komt de locatie van het kerkterrein overeen met de locatie van de vroegste parochie van Zelem?

Er zijn (paal)kuilen aangetroffen onder de vol- tot laat-middeleeuwse omgrachting van het kerkterrein. Jammer genoeg konden ze niet gedateerd worden, maar ze wijzen er op dat bewoning ter plaatse vóór de Late Middeleeuwen mogelijk was. Daarnaast zijn ongeveer 75 m ten zuiden van het kerkterrein nederzettingsresten aangetroffen uit de Prehistorie, maar ook uit de Volle Middeleeuwen. Het lijkt erop dat de vroegste parochie van Zelem zich direct rond de kerk had gevestigd op de vruchtbare hoger gelegen riviergronden.

4. Wat is de datering van de kerk en kerkhof?

De oudste fase van de kerk, de houtbouwfase, is tijdens het onderzoek niet aangetroffen. De ‘verstening’ van de kerk heeft vermoedelijk plaatsgevonden in de Late Middeleeuwen. Moge lijk was de kerk in de Late Middeleeuwen uit ijzerzandsteen opgebouwd. De vroegste baksteen-fase van de kerk mag op basis van het aangetroffen materiaal in de 14e/15e eeuw worden geplaatst. Tijdens het onderzoek zijn twee verschillende soorten dakbedekking aan het licht gekomen, na melijk geglazuurde dakpannen en dakschalie. De geglazuurde dakpannen of dak-tegels komen overeen met de oudst gekende fase van dakbedekking van de kerk uit de 12e-14e eeuw. Delen van het dak zijn nog in de 17e eeuw hersteld met dakschalie.

Tijdens het onderzoek is uitsluitend de jongere fase van de kerk aan het licht gekomen, die op basis van aangetroffen aardewerk en de gebruikte bouwstijl (ijzerzandstenen fundamenten met bakstenen muren) ten vroegste dateert uit de Volle/Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd A.

In totaal zijn drie graven gedateerd. Het betreft respectievelijk de sporen 8, 9 en 10. De drie gedateerde botmonsters blijken subrecent te zijn. De monsters 7 en 9 zijn gedateerd op 125 ± 25 BP, wat overeenkomt met 1680-1940 na Chr. (2σ; 95,4% zekerheid). Monster 8 is gedateerd op 140 ± 25 BP, wat overeenkomt met 1669-1944 na Chr. (2σ; 95,4% zekerheid). De begravin-gen kunnen met andere woorden hebben plaatsgevonden vanaf het eind van de 17e eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog. Een begraving tijdens de oorlogsjaren lijkt echter onwaarschijn-lijk omdat andere artefacten die hiermee in verband kunnen worden gebracht, zoals wapens en militaire kledijornamenten, in de graven ontbreken. Waarschijnlijk stellen de graven de laatste gebruiksfase van het kerkhof voor uit het begin van de 18e eeuw.

5. Wat zijn de begrenzingen van kerk en kerkhof?

Het kerkterrein ligt slechts deels binnen het onderzoeksgebied (zie onderzoeksvraag 2) en heeft daar een oppervlakte van 1.735 m². Het terrein heeft een ovaal tot ronde vorm met een diameter van ongeveer 50 m. De afmetingen van het kerkgebouw konden op basis van dit onderzoek niet bepaald worden. Het lijkt er op dat het gebouw een minimale lengte had van 17 m en een breedte van 15 m (figuur 9.1). Het is echter niet duidelijk of de aangetroffen resten één of meerdere fasen binnen de kerkvorming voorstellen. Een deel van het kerkge bouw is bovendien geraakt bij de aanleg van de Zwartebeek (Zwart Water) in 1666. Het kerkhof is

tij-dens het proefsleuvenonderzoek ten noorden van het kerkgebouw aangetroffen, maar het mag verondersteld worden dat de begraafplaats het kerkgebouw heeft omgeven. Op basis van eerder onderzoek moet er rekening mee worden gehouden dat begravingen aan de zuidzijde van de kerk talrijker zullen zijn dan aan de noordzijde (Derks e.a., 2008: 55). Het volledige kerkterrein, inclusief ommuring, lijkt zich op basis van de resultaten te beperken tot de zan-dige verhoging.

Gezien de aard van het onderzoek kan geen exacte begrenzing voor het kerkterrein worden bepaald. Wel is gepoogd om op basis van de resultaten de begrenzing van het kerkterrein indicatief weer te geven in figuur 9.1.

6. Hoe zagen kerk en kerkhof eruit?

Van oorsprong zal de kerk een houten zaalkerk zijn geweest. Deze resten zijn tijdens dit onderzoek niet aangetroffen. De kerk die aan het licht kwam, bestond uit fundamenten van ijzerzandsteen. Mogelijk was het een zaalkerk met langs één zijde een aanbouw. Het boven-grondse muurwerk bestond uit plaatselijk gebakken baksteen. Ook misbaksels werden hierbij in de basis van de muren verwerkt. De kerktoren bevatte een klok, die groot genoeg was om in

        %0 SHUFHHOVQXPPHU RYHULJ JUHQVRQGHU]RHNVJHELHG

OHJHQGD

NHUNWHUUHLQ ORFDWLHPXXUIXQGDPHQWHQ RHYHU=ZDUWHEHHN NHUNKRIPXXU NHUNJHERXZ NHUNKRI RPJUDFKWLQJ    P   163]HOHPBQVS

heel de parochie gehoord te worden, maar daarnaast was er ook een duiventil in verwerkt. De dakbedekking van de kerk en kerktoren was in een vroege fase deels of geheel opge bouwd uit geglazuurde dakpannen. In een latere fase is dit vervangen door dakschalie (lei steen). Deze leien dakpannen waren doorboord en met spijkers vastgenageld aan het dakgebinte.

Het kerkhof omgaf de kerk en werd symbolisch afgesloten van de profane wereld door een kerkhofmuur. In totaal zijn tijdens het proefsleuvenonderzoek vier duidelijke graven aangetrof-fen en uit het fysisch-antropologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de graven meermaals is begraven, wat op zich niet zo verwonderlijk is aangezien het kerkhof meerdere eeuwen in gebruik is geweest. De lichaamslengte van de geborgen individuen was vanwege de incomplete resten niet vast te stellen, maar bij enkele skeletresten zijn aanwijzingen voor anemie en tand-bederf aangetroffen. Zowel mannen, vrouwen als kinderen zijn op het kerkhof vertegenwoordigd. Omdat de graven niet zijn gecoupeerd, ontbreekt echter op dit moment een duidelijke stratigrafie van deze sporen. Van de kerkhofmuur zijn uitsluitend de ijzerzand stenen fundamenten aange-troffen. Pas vanaf de overgang van de Volle naar de Late Middel eeuwen en onder toenemende vernatting van het gebied, is een omgrachting aangelegd langs de kerkhofmuur die vermoedelijk het gehele kerkterrein omsloot. Deze omgrachting was in prin cipe een brede greppel die meer-maals is heruitgegraven na overstromingen of verzanding.

7. Wat is het effect van erosie op de archeologische resten?

Onder erosie wordt aantasting van de archeologische resten in de meest ruime zin verstaan (dus niet louter landschappelijk). Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek mag besloten worden dat de afdek kende sedimenten (colluvium en alluvium) in het door proefsleu-ven onderzochte plangebied in het algemeen een positieve invloed hebben gehad op de con-servering van de archeolo gische resten. Ze vormen als het ware een beschermende buffer tegen diepgaande bodem verstorin gen. Uitsluitend het kerkterrein heeft te lijden gehad onder recente afgravingen (in de 18e eeuw en Tweede Wereldoorlog). Graven en fundamenten zijn direct onder de bouw voor aan getroffen, waardoor verondersteld mag worden dat er zeker ter hoogte van het kerk hof minstens 70-80 cm van het oorspronkelijke oppervlak is afgegra-ven. Op basis van histo rische bronnen is duidelijk geworden dat de kerk was afgebroken rond 1700. Ter plaatse is toen een kapel opgetrokken, die maar enkele tientallen jaren heeft gefun-geerd vooraleer ook deze werd afgebroken. Het is momenteel nog onduidelijk wat de invloed hiervan is geweest op de conservering van de graven en de kerk.

Daarnaast is ook duidelijk dat de aanleg van het Zwart Water of de Zwartebeek in 1666 een deel van het kerkterrein heeft aangetast. In hoeverre de bomkrater uit de Tweede Wereld oor-log een nefaste invloed heeft gehad op het kerkterrein is onduidelijk, maar het zal vermoe-delijk beperkt zijn, aangezien mag worden aangenomen dat deze krater zich op de rand van of in een uithoek van het kerkterrein bevond. Ondanks de aangetroffen verstoringen zijn organi-sche en anorganiorgani-sche resten goed bewaard gebleven.

In het rivierdal rondom het kerkterrein heeft verbruining er voor gezorgd dat uitsluitend de basis van de dieper ingegraven sporen, zoals (paal)kuilen en greppels, bewaard is gebleven.

8. Komen kerk en kerkhof in aanmerking als archeologisch monument?

Het volledige kerkterrein komt in aanmerking voor bescherming als een archeologisch monu ment. Het betreft respectievelijk de percelen B 710h, B 710m, B 742g en B 703b (zie hoofdstuk 10).

9. Wat zijn de mogelijkheden voor beheer en ontsluiting?

De resultaten van het onderzoek kunnen gebruikt worden voor een eventuele inrichting en ontsluiting van het terrein. Bij deze eventuele ontsluiting en inrichting dient het terrein zodanig ingericht te worden dat een duurzaam behoud van de archeologische resten wordt gegarandeerd. Aangezien de aangetroffen archeologische resten zich direct onder de bouw voor bevinden, zijn deze uiterst kwetsbaar voor bodemingrepen. Dit betekent dat het toe komstig beheer van de vindplaats zich hierdoor moet laten leiden (zie hoofdstuk 10).

10 Waardering van het onderzoeksgebied