• No results found

De bouw van de kerk in het licht van politieke, maatschap pelijke en religieuze ontwikkelingen

DEEL 2: VELDWERK

8 Historische context van de parochiekerk

8.2 De bouw van de kerk in het licht van politieke, maatschap pelijke en religieuze ontwikkelingen

Merovingische tijd

Het Frankische hof hanteerde aan het begin van de 7e eeuw na Chr. een strenge integratie poli-tiek voor haar buitengebieden. De belangrijkste instrumenten die hierbij door Pepijn II werden aan-gewend, waren: (1) de versteviging van relaties met de lokale adel door middel van schen kingen van landeigendommen, (2) het voltrekken van huwelijksallianties en (3) de opzet van een kerke-lijke missioneringspolitiek die voornamelijk sociaal en politiek van karakter was. Het huwe lijk van het Zelemse adellijke paar Wicbold en Adela is een typisch voorbeeld van een huwelijks alliantie. Terwijl Wicbold rechtstreeks afstamde van de Merovingische koning Chilperic, was Adela een nicht van Pepijn I van Landen, die sinds 622 als hofmeier Austrasië bestuurde. Hoogst waar schijn lijk heeft de stichting van de kerk onder hen plaatsgevonden aan het begin van de 7e eeuw na Chr.

Hierbij moet wel de opmerking gemaakt worden dat de legende van Wicbold en Adela - en bijge-volg de oorsprong van het dorp Zelem - pas dateert uit de 14e eeuw, In de 14e eeuwse kroniek van de abdij van Sint-Truiden wordt namelijk vermeld dat de kern van de abdijgoederen bestaan uit de erfgoederen van de heilige Trudo, namelijk de villae van Zelem en Webbekom. Niet alleen is deze kroniek een late bron, daarnaast moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de verwijzingen naar Wicbold en Adela deel uitmaken van de claim op deze gebieden door de abdij. De legende wordt wel deels bevestigd door het feit dat Zelem en Webbekom zeer oud bezit van de abdij waren en van deze plaatsen geen schenking bekend is (Claes, 1992: 120). Daarnaast kan de ouderdom van Zelem en Webbekom ook toponymisch worden achterhaald. Aan de oude 12e eeuwse vermelding van Zelem als Salechem wordt een vroeg-middeleeuwse oorsprong toege-schreven (Sali + haim; Gysseling, 1960). De met een appellatief of een adjectief samengestelde namen op -haim kunnen zowel uit de 5e eeuw als van na de kerstening in de 7e-8e eeuw dateren (Segers, 1993: 17). Daarnaast betekent Webbekom (Wibinga haim) letterlijk ‘woonplaats van de lieden van Wibo (Wicbold)’ (Claes, 1992: 119). Tevens dateren namen van het type -inga haim in hoofdzaak uit omstreeks de 7e eeuw (Segers, 1993: 18).

Reeds vóór 700 waren ongetwijfeld belangrijke sociale relaties gevormd tussen de lokale elite in de gouw en het Frankische hof. Het is echter de verdienste van Pepijn II dat hij deze banden ver-stevigde met behulp van een intensieve missioneringspolitiek. De missionarissen waren in prin-cipe rechtstreekse vazallen van Pepijn II.. Een belangrijk onderdeel van deze politiek vormden de schenkingen van landeigendommen door lokale adel aan deze missionarissen. Dat deze edellie-den niet zozeer nieuw komers, dan wel leedellie-den van een lokale regionale elite (zgn. vir illustri) waren die mettertijd een hoge sociale positie hadden weten te verwerven, wordt deels bevestigd door de schenkingsoor konden van deze landeigendommen (Camps, 1979; Dillo e.a., 2000). Hierin komt immers tot uiting dat de te schenken goederen erfelijk bezit waren, wat impliceert dat deze elite minstens twee generaties in de regio gevestigd was. De reden van deze kerkelijke giften moet niet zozeer gezocht worden in het verkrijgen van zielenheil voor de donor, maar wel in het onderhouden van sociale en politieke relaties met het Frankische hof (Theuws, 1991; Bijsterveld, 1989). Als voor namelijk de vorming van een relatie of band belangrijk was bij de schenking van

landeigendom men en de gift ook primair een symbolische functie had, mag verondersteld worden dat deze regionale elite na hun schenkingen niet van het toneel verdween, maar eerder hun posi-ties versterkten (Theuws, 1986 & 1991). De uiteindelijke kerstening van de adel en de oprichting van kerken en kapellen moet in dit licht gezien worden. Door hun giften kwamen zij immers terecht in een Christelijk netwerk. Algemeen zou dit betekenen dat de kerstening van onze streken in eerste instantie niet zozeer tot stand is gekomen door intensieve missionering, maar uit politieke en ideologische overwegingen.

Kader: Domeinvorming tijdens de Vroege Middeleeuwen

Villa- of domeinvorming vormde een belangrijk onderdeel van het integratieproces van de buiten-gebieden in het Frankische Rijk. Hoewel een aantal grote domeincentra bekend is uit historische bronnen, is nagenoeg niets bekend over de oorsprong, organisatie en maatschap pe lijke evolu-tie van deze fenomenen. In de onmiddellijke omgeving van de vindplaats bevond zich de villa van Zelem en de villa van Webbekom. Algemeen wordt aangenomen dat de villa van Zelem eigenge-erfd bezit was van Adela en de villa van Webbekom aan Wicbold toebe hoorde (zie o.m. Claes, 1980: 181). Domeinen waren in feite niets meer dan erven die ver schillende tientallen hectaren grond, beken, rivieren en bronnen konden beslaan. Deze erven waren grotendeels onafhankelijk, hoewel de inwoners of mancipia in meer of mindere mate afhankelijk konden zijn van de heer van het domein. Het huis van de heer of sala bevond zich in de omgeving van de erven en het was de residentie van de heer van het domein tijdens zijn verblijf. De mancipia maakten deel uit van het cliënteel van de heer en moesten vermoedelijk een deel van hun opbrengsten aan hem afstaan. Deze afhankelijkheidsrelatie was waarschijn lijk van oorsprong sociaal en niet economisch. Het lijkt er dan ook op dat de residentie van de heer oorspronkelijk geen eigen grond of terra arratoria zal hebben gehad, waarvan de opbrengsten exclusief voor de heer waren.

De nieuwe, sterk gecentraliseerde politiek die in de loop van de 8e eeuw werd aangemoedigd door het Frankische hof en de kerkelijke instellingen, had ook invloed op de structuur van de villae waar-bij sterke veranderingen optraden in de voorzieningseconomie. Hoewel de boeren tijdens de voor-gaande periode geacht werden om beperkte diensten voor de heer te leveren, wordt er nu van hen verwacht dat ze cijnzen betalen en een surplus produceren. Dit uitte zich in een intensieve ontgin-ningspolitiek van de landen op het domein, waarbij boeren niet meer uitsluitend hun eigen erven moesten bewerken, maar nu ook gronden dienden te beakkeren die exclusief toebehoorden aan de heer en in latere fase de abdij. De relatie tussen heer en onderdaan begon met andere woorden rond deze periode een steeds sterker economisch (feodaal) karakter te krijgen. Het is ook rond deze peri-ode dat de nadruk op het houden van varkens verschoof naar een pastorale economie, namelijk het houden van vee, schapen en paarden voor de grotere abdijen. Als gevolg hiervan werden open ruim-ten opgezocht, zoals de valleien van de beekdalen, die gebruikt konden worden als hooi- en weiland. In het geval van de Kempen wordt zelfs verondersteld dat onder invloed van deze abdijen de domei-nen in de Kempen werden ingeschakeld met het oog op een extensieve veehouderij (Roymans & Theuws, 1999; Theuws, 1993). De nattere beekdalgronden rond Zelem zullen ook vanuit dit oog punt zijn ontgonnen, terwijl de drogere vruchtbare gronden beakkerd zullen zijn (graan).

Figuur 8.1. Tijdens een archeologische begeleiding in het beekdal van de Tongelreep ter hoogte van Aalst (Noord-Brabant) kwamen een meerfasige vroeg-middeleeuwse brugcon structie, beschoeiingen en een dam-constructie aan het licht (Sprengers, 2011).

De omgeving van Zelem bezat haar eigen missionaris, namelijk Trudo, de zoon van Wicbold en Adela. Sint-Trudo stichtte in 655 een priestergemeenschap op zijn familiedomein langs vaders kant, Sarchinium, dat uitgroeide tot de abdij van Sint-Truiden (zie o.m. Dirks, 1854: 112-130). Deze abdij vormde voor de regio een steunpunt voor het bekeringswerk. De erfgoederen waarmee Trudo zijn abdij bij haar stichting begiftigde, omvatten zeer waarschijnlijk niet alleen Sint-Truiden en omgeving, maar zoals vermeld ook de oude domeinen (villa) van zijn ouders, meer bepaald de villae van Webbekom en Zelem (zie Claes, 1976:37).

8.3 Een mogelijke verklaring voor het ontstaan en de verplaatsing