• No results found

l 4 l Ondernemers en hergebruik

4.4 l Het platteland als productiemilieu

Het platteland biedt ruimte voor het starten van nieuwe economische activiteiten van zowel (voormalige) agrariërs als andere ondernemers die van elders komen. Voornamelijk

ondernemers met nieuwe niet-agrarische activiteiten hebben hun locatiekeuze bepaald op basis van individuele voorkeuren en het regionale productiemilieu.

Volgens Keeble en Tyler (1994) wordt het platteland door ondernemers als aantrekkelijk ervaren en gezien als een (potentieel) woon- en vestigingsmilieu; “..rural settlements are able to

attract a relatively high proportion of actual or potential entrepreneurs because of their desirable residential environment. Secondly, companies in accessible rural areas are undertaking a greater amount of enterprising behaviour associated everywhere with business success. Urban- rural differences in constraints as expressed in factors like floor space availability and in

operating costs can affect the relative ability of companies to undertake enterprising behaviour in one location relative to another..” (Keeble en Tyler, 1994: 977). Hoewel het hierbij gaat om

een onderzoek dat in Engeland is uitgevoerd zou men bovenstaande uitkomsten gedeeltelijk kunnen reflecteren op Nederland. Ondernemers kunnen gebruik maken van de kwaliteiten en voordelen die het platteland te bieden heeft, en

kan het platteland, als groen productiemilieu, een aantrekkingskracht uitoefenen op ondernemers.

De Smidt (1975) beschrijft het productiemilieu als volgt: ‘Het geheel van externe

condities dat van invloed is op zowel de beslissing om op een bepaalde plaats een bedrijf te vestigen als op het functioneren van de organisatie daarna’. Bedrijven functioneren in een groter

sociaal, economisch en politiek systeem, waarin externe ontwikkelingen plaatsvinden buiten de invloed van het bedrijf. Dit productiemilieu kan ondernemers beperkingen opleggen in de

bedrijfsvoering (benodigde vergunningen of milieubeschermingsmaatregelen), maar kan aan de andere kant een positieve werking hebben op bedrijven, waardoor er juist kansen voor het ontplooien van nieuwe bedrijfsactiviteiten kunnen ontstaan, zoals subsidieverstrekking en versoepeling van regels (Daalhuizen, 2004: 42). Naast institutionele maatregelen spelen ook maatschappelijke normen en waarden, het consumptiepatroon en concurrentie om

productiefactoren een rol. Een voorbeeld van een ontwikkeling is de toenemende aandacht voor de agrarische sector als verstrekker van zorg in de vorm van zorgboerderijen.

Het productiemilieu bepaald in grote mate of een regio wel of niet geschikt wordt gevonden om een activiteit te ontplooien, en bepaalt daardoor gedeeltelijk de ‘locatiekeuze’ van bedrijven en de ‘regionale groei’. Zie figuur 4.4 voor een schematisch overzicht van de locatiefactoren. Bedrijven zoeken naar een locatie die het beste bij hun doelstellingen (activiteiten,

organisatiestructuur, arbeidsverdeling) past, en proberen bedrijfsexterne factoren; (de

commerciële omgeving, de fysieke omgeving, en de institutionele omgeving) zo goed mogelijk af te stemmen op de eisen die door het bedrijf worden gesteld (Mensen e.a., 2002: 11-12). Bovendien kan het platteland voordelen opleveren voor ondernemers door de lagere

grondprijzen en de lagere congestie dan bijvoorbeeld in stedelijke regio’s. Dit blijkt ook uit een interview met dhr. Kusters: “Er werd bewust gezocht naar een locatie in een landelijke

omgeving, waar ruimte en rust was om de activiteit verder te ontwikkelen en professionaliseren. De stad bood te weinig perspectief om deze activiteit te ontwikkelen mede door de hoge

grondprijzen” (interview dhr. Kusters, 2007).

Het kiezen van een geschikte bedrijfslocatie vindt echter niet puur op rationele basis plaats, maar kan er volgens Simon (1956) veelal gesproken worden van een ‘bounded

rationality’ ofwel gelimiteerde rationaliteit. Hierdoor gedragen ondernemers zich niet als een homo economicus en zullen niet de meest optimale oplossing kiezen, maar een keuze maken

volgens een specifiek bepaalde reeks van mogelijkheden, en kiezen voor een oplossing die het meest bevredigend en daarnaast voldoende is (Johnston, 2000: 724). Het neighbourhood-effect

en keepfactoren worden daarom meegewogen in de locatiebeslissingen van een boerderij als bedrijfslocatie.

Agrariërs die een nieuwe activiteit gaan opzetten hoeven geen locatiekeuze te maken. Het is echter wel van belang om de externe factoren zorgvuldig te bekijken, en als mogelijk positief te benutten, om zodoende de onderneming te stabiliseren.

Bij regionale groei gaat het met name om bedrijfsinterne factoren waarbij twee groepen van belang zijn zoals de bedrijfstructuur; (strategie, bedrijfsomvang strategie, productie- en financiële middelen) en de persoonlijke omgeving (aspiraties van de ondernemer, en cultureel bepaalde waarden en normen) (Mensen e.a., 2002: 11-12).

(Bron: Mensen, 2002: 13, eigen bewerking).

De ondernemer heeft een grote invloed op de bedrijfsinterne factoren en zullen mede bepalend zijn hoe de onderneming zich gaat ontwikkelen.

De mate, waarin de verschillende locatiefactoren als belangrijk worden gezien, variëren per ondernemersgroep en bedrijfsactiviteit. Voor ondernemers met een agrarische achtergrond worden voornamelijk de bedrijfsfactoren; lage prijs, voldoende bedrijfsruimte, boerderij die in familiebezit is, het agrarisch bedrijf al gerund hebben en het kunnen overnemen van een bestaand bedrijf als belangrijk gezien voor de keuze van een voormalige boerderij als bedrijfslocatie voor nieuwe activiteiten.

Voor ondernemers die van oorsprong niet in het bezit zijn van een boerderij, wegen

keuzefactoren als; de prijs, hoeveelheid bedrijfsruimte, centrale ligging, rust, de mogelijkheid vrij te wonen en overige persoonlijke factoren zoals (de nabijheid van een basisschool) zwaarder (Daalhuizen, 2004: 108-109). Er kan gesteld worden dat voormalig agrariërs belang hechten

Bedrijfsexterne factoren Bedrijfsinterne factoren Locatiefactoren Productiemilieu Bedrijfsomgeving Institutionele omgeving Fysieke omgeving Commerciële omgeving Locatiekeuze Regionale groei Persoonlijke omgeving Bedrijfsstructuur Figuur 4.4 │ Model van locatiefactoren

aan een bedrijf op een locatie welke van generatie op generatie kan overgaan, en waarbij naast rationele beweegredenen emotionele aspecten meespelen bij de bedrijfslocatie (zie ook

paragraaf 4.2).

Nieuwe ondernemers kiezen heel bewust voor een boerderij als bedrijfslocatie met de mogelijkheid om werken te combineren met wonen in een rustige en fraaie omgeving, met als voorkeur in de nabijheid van familie (Daalhuizen, 2004: 17).

Dit kan onderbouwd worden middels het hanteren van het percentage hergebruik per COROP8 regio, en laat namelijk zien dat op de lijn van Noord-Holland naar zuidoost Brabant meer voormalige boerderijen, dan het gemiddelde van 13,6%, worden hergebruikt als niet- agrarisch bedrijfspand. Met name in de regio rond Haarlem en de Gooi- en Vechtstreek is de kans vrij groot dat vrijkomende boerderijen worden hergebruikt voor niet-agrarische

bedrijvigheid. Deze regio kan aangemerkt worden als dichtbevolkt, met een bevolkingsdichtheid van 1275 inwoners per km (CBS, 1999). Daarnaast blijkt dat in Limburg, Overijssel, Drenthe, Zeeuws-Vlaanderen en COROP-gebied Delfzijl (Groningen) het percentage voormalige

boerderijen, dat weer een bedrijfsfunctie heeft gekregen, erg laag is. (Daalhuizen, 2004: 78). Dit zijn dan ook voornamelijk gebieden met een lagere bevolkingsdichtheid.

In het volgende hoofdstuk zullen de vormen en effecten van bedrijfsmatig hergebruik aan bod komen waarbij een aantal praktijkvoorbeelden toegelicht zullen worden.

8

De indeling van Nederland in 40 COROP-gebieden is omstreeks 1970 ontworpen door de Coördinatie Commissie Regionaal Onderzoeksprogramma, bedoelt voor analytische doeleinden. Bron: http://www.cbs.nl/nl-

NL/menu/_unique/_concept/default.htm?postingguid=%7BE47286C8-AC66-4C16-8D23- C00FBE645CA9%7D&concept=Corop-gebied, 7 maart 2007.