• No results found

6. Hoe ziet een kwetsbaar gemaakte burger er uit en hoe kan hij zijn stem laten klinken?

6.4 Kwetsbaarheid en weerbaarheid

De term ‘kwetsbaarheden’ is vanaf de jaren zeventig veelvuldig gebruikt, maar

verwijst naar verschillende academische culturen, disciplines en talen (Thomas 2008). Toch is het een term die niet echt een definitie kent, zegt hoogleraar politieke

gedegen literatuurstudie per deelgebied. Ze is geïnteresseerd in een ‘translation’ van kwetsbaarheid in de dubbele betekenis van ‘traduction’, vertaling en ‘déplacement’, verplaatsing van het ene discours naar het andere en het ene continent naar het andere. Kwetsbaarheid, fragiliteit, precariteit en veerkracht zijn spons-noties à la Bachelard (zie ook Garrau 2013).

De kwetsbaarheid van de notie ‘spons’

Ik ben me er van bewust dat de notie spons het gevaar met zich meebrengt te verworden tot een nieuwe metafysica of monstruositeit die wars staat op een ethiek zonder ontologie en het kritisch blijven zoeken naar de juiste bandbreedte van kwetsbaarheid. Hoewel de spons-notie wellicht geen helder epistemologisch concept is daar hij alles opzuigt, laat hij wel ruimte voor de verbeelding (zoals ook Alma bepleit in Alma, H.A. & Smaling, A. (2008). The meaning of empathy and imagination in human inquiry. In New frontiers of Phenomenology, beyond

Postmodernism in Empirical Research. Rovereto Italië.) die belangrijk is voor het

denken over goede zorg. Beter is het wellicht om te spreken van sponsigheid, zoals Bachelard zelf ook aangeeft: ‘Autrement dit, il veut bien, en fin de compte, sacrifier l’éponge, mais il veut garder la spongiosité’. (Bachelard, Gaston (1938), p. 87, in La

Formation de l’esprit scientifique. Zie:

http://classiques.uqac.ca/classiques/bachelard_gaston/formation_esprit_scientifique/fo rmation_esprit.pdf). Ik gebruik spons en sponsigheid als metafoor wel, voor de verbeelding.

Thomas betreurt het dat de begrippen ‘vulnerability’ (‘vulnerabilité’), ‘frailty’ and ‘fragility’ (‘fragilité’) en ‘precariousness’ of ‘precarity’ (‘precarité’) vanaf het eind van de jaren zeventig te overvloedig gebruikt zijn bij natuurrampen en discussies over duurzaamheid. Daardoor zijn ze ingekapseld door de sociale wetenschappen en geneeskunde in debatten over weerbaarheid en veerkracht. Daarom wil ze deze dienstbaarheid aan het nieuwe geno-politieke denken, gecentreerd rond het

Darwinistische model van aanpassing, ter discussie stellen en daarmee ook een nieuw politiek model van controle over de armen en mensen zonder macht. Als een soort vuurvliegje is de drieeenheid kwetsbaarheid-fragiliteit-precariteit steeds meer gaan oplichten in jargon over strategisch risicomanagement en economisch jargon.

Vervolgens is het, als het ware gecontamineerd, weer teruggekomen bij de

wetenschappen: kwetsbaarheid gekoppeld aan stress-factoren en risico’s, precariteit gekoppeld aan onvoorspelbaarheid. (Thomas 2008, 3-4)

De noties zijn daardoor politiek geworden: ze zijn fundamenten van een nieuw soort genetisch kapitalisme geworden dat zijn toepassing vindt in het openbaar bestuur om bevolkingsgroepen te labellen. De hypothese van Thomas is drievoudig: 1) ten eerste hebben de woorden een disciplinaire en geografische vorm. Door de sociale

wetenschappen worden ze gebruikt om sociale processen te analyseren, 2) De woorden zijn een wetenschappelijk vehikel ten dienste van een socio-genetische techniek van overheersing over lichamen en geesten geworden, 3) ze worden gebruikt om menselijk gedrag en aanpassingen aan veranderingen te verwoorden. (Thomas 2008, 3-5) Als voorbeeld noemt ze ‘kwetsbare ouderen’: van kwetsbaarheid als staat van zijn naar een geriatrisch syndroom. Vanaf de jaren tachtig wordt in de

ouderengeneeskunde in de Verenigde Staten en Canada de uitdrukking ‘frail elderly’ gebruikt om fysiologische toestand van een oudere aan te duiden maar ook als beschrijving van een toestand van sociaal isolement. We zien een omzetting van broosheid naar afhankelijkheid. Broosheid op oude leeftijd is ook het

tegenovergestelde van een goede gezondheid. De notie ‘frailty’ duidt een toestand, of zijn (‘fragility’) en tevens een proces of een worden (‘fragilization’) aan. Zo wordt het een begrip dat een tussentoestand aanduidt: tussen lichamelijke gezondheid en ziekte en tussen economische gezondheid en armoede. De volgende ontwikkeling is dat de notie gebruikt wordt om te objectiveren en te kwantificeren en als meetinstrument centraal komt te staan in de medische en sociale wetenschap. Onder de noemer ‘risico op afhankelijkheid’ worden preventieve medische en sociale programma’s opgezet. De laatste ontwikkeling rond het adjectief fragiel is dat biologische fragiliteit en genetische kwetsbaarheid aan elkaar gekoppeld zijn, net als weerbaarheid en stress. (Thomas 2008, 8-14)

Het trio kwetsbaarheid-risico-weerbaarheid kan als instrument ingezet worden om de achilleshiel van personen te ‘repareren’. Kwetsbaarheid legt de nadruk op de halflege fles en weerbaarheid op de halfvolle fles. Door deze vormverandering is

kwetsbaarheid ook gekoppeld aan kwaliteit van leven en economisch welzijn. (Thomas 2008, 16-17)

Kwetsbaarheid, fragiliteit en precariteit in de Franse sociale wetenschappen.

Sociale en economische precariteit wordt in 1987 gedefinieerd als “de afwezigheid van een of meerdere zekerheden, vooral van werk dat personen of families in staat stelt hun professionele, familiale en sociale verplichtingen te vervullen en te genieten van hun fundamentele rechten.” Potentiele armen worden precairen genoemd,

precariteit nieuwe armoede. De problematiek van de armoede, gecentreerd rond uitsluiting door onzekerheid qua inkomen. Ze worden als nutteloos voor de wereld en als overtollig bestempeld voordat ze in een sociaal niet-bestaan vallen. Ze worden gediskwalificeerd. (Thomas 2008, 22-24)

Kwetsbare huishoudens zijn ontvankelijk om Camusiaans te vallen of af te glijden richting uitsluiting. We gebruiken vaak de textielmetaforen van de sociale draad die breekt of het weefsel dat gaat rafelen. Kwetsbaarheid is als een tussenruimte tussen integratie en uittreding, volgens Castel, en een proces van steeds kwetsbaarder worden met als resultaat sociale onzekerheid. (Thomas 2008, 26)

Volgens Thomas zijn de ‘so French’ noties als ‘vulnérabilité’, ‘precarité’ en in mindere mate ‘fragilité’ geëxporteerd naar de sociologie met de vertaling van de teksten van Robert Castel en Serge Paugam. De categorie van de fragiele, die ligt tussen die van de geïntegreerde en die van de marginale of gediskwalificeerde van Paugam – de equivalent van de categorie van kwetsbaarheid in het model van Castel – wordt hierdoor versterkt. Thomas heeft grote moeite met het begrip precariteit, waar het gewoon om afschuwelijke armoede, proletariaat en vreselijke misère gaat. Ook filosofen als Bauman en Butler krijgen er van langs, want door te schrijven over een ‘vie precaire’ terwijl je het over de hel hebt, doe je net zo goed mee met het

overheersende economische denken. (Thomas 2008, 28-31)

Het weerbaarheids- en veerkrachtdenken wordt ook toegepast op denken over

kwetsbare populaties: ook zij moeten zelf hun leven optimaliseren. Hiermee is er een nieuwe politiek van controle over arme mensen en mensen zonder macht ontstaan.