• No results found

Kunsten en wetenschappen

In document 3-3- (pagina 89-92)

§ 1. Vermeerdering der kennis van land en volk. (•)

Geographische dienst. Blijkens het vorig verslag zou het personeel dezer dienst, op voorstel van den hoofdingenieur dr. J . A. C. ODDEMANS, aanvankelijk de ligging bepalen van die punten, waaromtrent dit voor het vervaardigen van topographische en hydro-graphische kaarten het dringendst noodig was. Na dien ten gevolge de geohydro-graphische ligging van Batavia door nieuwe sterrekundige waarnemingen naauwkeurig te hebben herzien, en door middel van den electro-magnetischen telegraaph het verschil in lengte van deze plaats met Cheribon en Samarang te hebben bepaald, begaven de geographische hoofdingenieur en de waarnemende ingenieur zich dit jaar op reis, ten einde de ligging van de overige kustplaatsen van Java te bepalen, die door den telegraaph met Batavia verbonden zijn. Van Tagal, Pekalongan en Samarang (voor deze plaats ter meerdere naauwkeurigheid) werd alsnu zoowel de geographische breedte, als door middel van den

(1) De cijfers verschillen met die ia 't vorig regeringsverslag opgegeven, doordien na de opmakmg m Indie van het oorspronkelijk verslag, in de Padangsche bovenlanden nog 2 scholen zijn gesticht, die in 1858 66 leerlingen telden.

(2) Vergelijk over de topographische werkzaamheden hoofdstuk D , afd. I , § 8, en over de hydrogra-phische datzelfde hoofdstuk, afd. I I , S 4«.

Commissie voor Sicuw-Guinm. Ten vervolge op de mededeelingen in het vorig verslag kan worden aan-geteekend, dat in den loop van 1861 van eene gouvernementsvestiging op Hieuw-G-umea is afgezien. Met rapport der commissie is medegedeeld aan het Koninklijk Instituut voor taal-, land- en volkenkunde vau Nederlandsen Indie te Delft, met vrijheid tot openbaarmaking voor zooveel oirbaar.

80

telegraaph liet lengteverschil met Cheribon bepaald. De plaatsbepaling van Pattie (resi-dentie Japara), Kembang, Soerabaija, Pasoeroean en Probolingo geschiedde op dezelfde wijze ten opzigte van Samarang én dio van Bezoekie en Bänjoewangie ten opzigte van Soerabaija. Ongesteldheid van den hoofdingenieur was oorzaak, dat binnen 's lands slechts voor een viertal plaatsen (Kedirie, Madioen, Soerakarta en Ambarawa) de waar-nemingen op die wijze werden volbragt. Ook de berekening der gedane waarwaar-nemingen, waarmede de waarnemende ingenieur reeds aanzienlijk gevorderd w a s , moest door den hoofdingenieur gestaakt worden ; doch bij het eind van 't jaar bestond er hoop op spoedige hervatting zijner werkzaamheden.

Behalve de bovenbedoelde stations waren ook nog andere plaatsen, waar geene tele-graphische gemeenschap bestond, doch waarvan het bepalen der ligging van belang werd geacht, met dat doel door den hoofdingenieur bezocht. De breedte van deze plaatsen werd bepaald op dezelfde wijze als die der overige, namelijk door hoogten van sterren nabij den meridiaan; de lengte daarentegen door overbrenging, door middel des chro-nometers, van den tijd der naaste stations, welker lengte reeds bepaald was door mid-del van den telegraaph.

In den loop van het jaar werd door het Opperbestuur magtiging verleend tot eene vaste regeling der geographische dienst en tot in-dienst-stelling van het daarvoor alsnog benoodigde personeel. Volgens die regeling zal deze dienst omvatten: de sterrekundige plaatsbepaling, de triangulatien en geodesische ppmetingen en de magnetische en meteo-rologische waarnemingen. Meer bijzonder voor deze waarnemingen werd, onder den titel van geographisch ingenieur, bestemd de in het vorig verslag (bladz. 70) genoemde ambtenaar dr. P . A. BERGSMA, die zich gedurende dit j a a r , na nog eenigen tijd te zijn geplaatst geweest onder de leiding van den hoofddirecteur van het Koninklijk Meteoro-logisch Instituut te Utrecht, ter verdere bekwaming bij dergelijke inrigtingen in het buitenland ophield, (')

Atlas van Nederlandsch Indie. Van dezen at'.as kwam weder een viertal kaarten gereed, die, even als de vorige, door den Gouverneur-Generaal werden goedgekeurd.

Het waren die van Soerabaija, Madura, Patjitan en Soerakarta. (3)

§ 2. Taaistudie en oudheidkunde.

De vervaardiging der Javaansche en Maleische woordenboeken, waarvan in vorige verslagen meermalen is melding gemaakt, werd voortgezet. N a het overlijden van den verdienstelijken translateur voor de Javaansche taal C. F . WINTER sr., die met den ambtenaar J . A. WILKEXS het eorstbedoelde werk bearbeidde, werd in diens plaats de verdere medebewerking daarvan opgedragen aan den toen tot translateur benoemden élève-translateur C. F . WINTER j r . Tevens werden middelen beraamd om de geregelde voorzetting van dezen arbeid — waaromtrent telke drie maanden verslag gedaan wordt aan den Minister van Kolonien (3) — zooveel mogelijk te verzekeren , en werden de werk-zaamheden van den ambtenaar A. B. COHEN STUART (van wien laatstelijk melding is gemaakt in het verslag over 1854, bladz. 64) zoodanig geregeld, dat ook hij in dezen van nut zal kunnen zijn. Onder andere werd hem aanbevolen zich met de ambtenaren C. F . WINTER j r . en J. A. WIUKESS te verstaan over de mogelijkheid om op eene doel-matige wijze met hunnen arbeid in verband te brengende voortzetting van een doorhem aangevangen Nederduitsch-Javaansch woordenboek. Overigens is de ambtenaar COHEN STUART belast met alle werkzaamheden betreffende de Javaansche taaien letterkunde, en daaronder ook de oude zoogenaamde Kawi-letterkunde. ( )

(1) D r . B E K G S M A heeft onlangs de reis naar Indie aanvaard. *

(2) I n den aanvang van 1861 werden de laatste kaarten v a n dezen belangrijken atlas door den Gouverneur-Generaal goedgekeurd. D e atlas bestaat uit 60 k a a r t e n , waarvan de eerste 25 zijn zamengesteld door wijlen den kapitein-luitenant ter zee P . baron M E L V I L L VAN C A R N B E E , en de overige 35 door den kapitein der

genie en sapeurs W . F . V E R S T E E G . %

(3) Volgens de laatst ontvangen berigten was het woordenboek op 1 Julij 1861 gevorderd tot aan da letter W (de negende van het Javasche alphabet).

-(4) Aan den heer C O H E N STUART is in December 1860 een tweejarig verlof naar Nederland verleend wegens ziekte, hetgeen in April bevorens ook het geval is geweest met den ambtenaar bestemd tot w e t e n -schappelijke naspoiingen in Nederlandsch Indie R H . T H . F R I E D E R I C H , over wien laatstelijk is gehandeld in het verslag over 1855 (bladz. 70). Inmiddels is de Gouverneur-Generaal gemagtigd den heer F R I E D E R I C H op te dragen het opsporen en voor eene uitgaaf bewerken der op J a v a en Sumatra nog aanwezige h a n d -schriften en op-schriften op gedenkteekenen. Ook is dien ambtenaar van gouvernementswege eene geldelijke tegemoetkoming verleend tot het doen eener wetenschappelijke reis naar Londen en Parij« vóór ziju terugkeer naar Nederlandsch Indie.

Met de zamenstelling der Maleisclie woordenboeken is belast de ambtenaar H. VON DEWALL. Vergelijk het verslagover 1857, bladzz. 93 en 94.

Ten i*ebruike op de inlandsche scholen werden weder verschillende Maleische werkjes aangeboden, waarvan het meerendeel werd goedgekeurd. (1)

De studie der Balische taal werd behartigd door de opleiding van twee jongelieden tot translateurs in de Balische en Maleische talen.

Hetgeen ten aanzien van de Chinesche taal wordt verrigt, is vermeld in hoofdstuk E . , afd. IV., § 2.

§ 3. Natuurwetenschappen..

Wetenschappelijk onderzoek naar den staat der cultures in Nederlandsch Indie, bijzonder op het eiland Java. De met dit onderzoek belaste hoogleeraar W . H . DE VEIESE ^ zette zijne in het vorige jaar aangevangen reis over Java voort, en was daarmede bij het einde van de maand September zoover gevorderd, dat hem alleen nog een gedeelte van Midden-Java te bezoeken overbleef. In verband met den invallenden regentijd werd hem op zijn verzoek vergunning verleend, om gezamenlijk met den heer J . E. TEYSMAWH, hortulanus van 's lands plantentuin te Buitenzorg, inspecteur honorair der cultures, de eilanden Java en Madura te bezoeken, onder uitdrukkelijke bepaling nogtans, dat hij tegen 1 Mei 1860 van daar moest zijn teruggekeerd, ten einde zijne inspectiereis over Java alsdan voort te zetten. (2)

Meteorologie. Gedurende 1859 werd in Nederlandsch Indie voortgegaan met het doen van weerkundige waarnemingen, waarvan de uitkomsten als naar gewoonte werden medegedeeld aan het Koninklijk Meteorogisch Instituut te Utrecht. Zie voorts in § 1 van dit hoofdstuk de mededeelingen betreffende de Geographische dienst (aan 't slot).

§ 4. Wetenschappelijke genootschappen, tijdschriften en nieuwsbladen.

Het Bataviaansch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen ondervond dit jaar in velerlei opzigt de ondersteuning van het Gouvernement. Met het doen van geschenken voor 's genootschaps verzamelingen en met het ondersteunen van deszelfs tijdschrift door bijdragen uit 's Gouvernements archief werd voortgegaan. De Indische Regering vond

zich genoopt haar subsidie, voor dit j a a r , van f 2200 tot f 8000 te verhoogen. Door de uitbreiding van den werkkring des genootschaps in de laatste jaren was zijn geldelijke toestand zeer verachterd. Om den dreigenden ondergang van die eerste der in Azië opgerigte wetenschappelijke instellingen te verhoeden, werd aan het Opperbestuur magti-ging verzocht om dat verhoogd subsidie ook toe te kennen gedurende de eerste vier jaren, en om, tot dekking van den achterstand, voor eens eene tegemoetkoming te ver-kenen van f 18 000. (3)

-Naar aanleiding van een verzoek van het Instituut voor de taal- land- en volkenkunde van Nederlandsch Indie te Delft (welke inrigting weder geldelijk werd ondersteund tot het doen nemen van afschriften van voor openbaarmaking vatbare en nuttige gouverne-mentsbescheiden), werd door het Gouvernement met het Bataviaasch Genootschap in

(1) Vergelijk het bij 't voorgaande hoofdstuk behoorende algemeen schoolverslag (bijlage lit. I ) , alwaar op bladz. 195 eene afzonderlijke afdeeling ia gewijd aan de uitbreiding der leermiddelen voor de inlandsche jeugd.

(2) De heer DE V E I E S E , die in Januarij 1858 in Indie was aangekomen, heeft zijne zending binnen den gestelden tijd van drie jaren volbragt, en is in April 1861 hier te lande teruggekeerd. In verband met zijne geschokte gezondheid en ook uit aanmerking van zijne wederoptreding als hoogleeraar aan de Leidsche hoogeschool heeft, op 's Konings magtiging, eene nadere regeling plaats gehad omtrent den tijd en de wijze van indiening van het beredeneerd verslag zijner bevindingen. (Zie het verslag over 1857, bladz. 95.)

(3) In den loop van 1860 is deze magtiging verleend. Bij die gelegenheid is tevens getracht eene zamen-smelting tot stand te brengen van het Bataviasche Genootschap met de mede te Batavia bestaande Natuur-kundige Vereeniging van Nederlandsch Indie, welke tijdelijk een gouvernements-subsidie genoot van f 4000.

De Regering behield zich namelijk voor, om, na expiratie der termijnen waarover aan deze instellingen jaarlijksche subsidien uit 's lands kas verleend worden , dat is respectivelijk tot en met 1863 en 1861, niet anders subsidien toe te leggen dan aan één enkel wetenschappelijk ligchaam, zoodat het aan beide instellingen, willen zij de geldelijke ondersteuning van het Gouvernement blijven ondervinden , alsdan overgelaten zal zijn zich onderling omtrent hare vereeniging te verstaan. Dit denkbeeld heeft bij de besturen dezer instel-lingen geen bijval gevonden. Eene beslissing omtrent het gestelde voorbehoud is voorloopig aangehouden, en het subsidie aan de Natuurkundige Vereeniging inmiddels nog tot ultimo 1863 bestendigd.

21

82

overleg getreden nopens de vorming eener verzameling van getrouwe kopijen van op-schriften van oudheden op Java en Sumatra. Het genootschap rigtte dien ten gevolge eene circulaire aan de verschillende hoofden van gewestelijk bestuur, met verzoek om zoo-danige teekeningen te doen vervaardigen en aan hetzelve in te zenden. (1) De ver-zamelingen van het genootschap werden, ook door aanzienlijke geschenken van particulieren, gedurende 1859 buitengewoon uitgebreid. Van de zijde der Indische Regering heeft daartoe vooral bijgedragen de in den aanvang des jaars gemaakte bepaling, dat aan het genootschap kosteloos zal worden verstrekt een exemplaar van de onderscheidene wapenen en ligte geschutsoorten, op den vijand veroverd of te veroveren. Voortdurend breidde het Bataviaasch Genootschap zijne betrekkingen in het buitenland uit. In 1859 stond het in betrekking met 24 geleerde genootschappen of instellingen in Nederland, en met 87 elders in E u r o p a , Azië en Amerika.

Ook de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsen Indie en de Nederlandsch-Indische Maatschappij van Njjverheid deelden in de belangstelling van het Gouvernement. Eerst-genoemde instelling, wier verzamelingen, en daaronder vooral de boekerij, door schen-kingen belangrijke aanwinsten verkregen, genoot een subsidie uit 's lands kas. (zie de noot op de vorige bladzijden) ; de laatstgenoemde werd tot de uitgifte van haar tijdschrift grootendeels in staat gesteld door stukken uit 's Gouvernements archief.

Behalve de Maatschappijen tot Nut v a n ' t Algemeen, of afdeelingen daarvan, te Batavia, Samarang, Soerabaija en Padang ('), had men in Nederlandsch Indie nog eene Vereeniging tot bevordering van Geneeskundige Wetenschappen aldaar, en eene afdeeling (voor Oost-Java) van het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs te Delft.

Gedurende 1859 verschenen geen nieuwe tijdschriften, maar het getal nieuwsbladen vermeerderde met een te Soerabija verschijnend Maleisch weekblad, genaamd Soerat Kabar Melaijoe. De overigens reeds bestaande nieuwsbladen, met de officiële Javasche courant 10 in getal, zijn in 't vorig verslag genoemd.

De tijdschriften waren zes in getal, een van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, een van de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indie, een van de Vereeniging tot bevordering van Geneeskundige Wetenschappen aldaar, een van de Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid, benevens een regtskundig ge-titeld: » Het regt in Nederlandsch I n d i e " , en een administratief, getiteld : » Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch Indie."

Het Bataviaasch Genootschap en de Natuurkundige Vereeniging gaven bovendien nog afzonderlijk hunne » Verhandelingen" in het licht.

In document 3-3- (pagina 89-92)