• No results found

Kosteneffectieve monitoring: fractieanalyse

In document Zuiverende regenwatervoorzieningen (pagina 159-163)

De laatste jaren wordt relatief meer onderzoek verricht naar het functioneren van

randvoorzieningen. In opdracht van organisaties als RIONED en STOWA worden evaluaties van onderzoeksprojecten uitgevoerd waarbij helaas vaak wordt geconstateerd dat kostbare metingen vaak niet het gewenste resultaat opleveren. Specifiek voor de monitoring betekent dit dat de steekbemonstering van het influent en effluent niet zullen leiden tot het gewenste inzicht in het werkelijke zuiveringsrendement van deze randvoorzieningen.

Uit onderzoek blijkt (‘vuilemissie van regenwaterstelsels’, 2005) dat de bandbreedtes van de concentraties van de diverse stoffen (min. en max.) per bui en binnen een bui aanzienlijk kunnen verschillen (soms factor 1000), dit betekent in de praktijk dat op basis van steekmonsters weinig concreets kan worden gezegd over het functioneren van bezinkingsvoorzieningen. Hiertoe dient continue te worden gemeten aan de vuilemissie (kwaliteit en kwantiteit) maar dit vraagt echter om grote (financiële) inspanningen. Bovendien stuit steekbemonstering vaak op organisatorische

147

STOWA 2007-20 ZUIVERENDE VOORZIENINGEN REGENWATER

KOSTENEFFECTIEVE MONITORING: FRACTIEANALYSE

De laatste jaren wordt relatief meer onderzoek verricht naar het functioneren van randvoor-zieningen. In opdracht van organisaties als RIONED en STOWA worden evaluaties van onder-zoeksprojecten uitgevoerd waarbij helaas vaak wordt geconstateerd dat kostbare metingen vaak niet het gewenste resultaat opleveren. Specifiek voor de monitoring betekent dit dat de steekbemonstering van het influent en effluent niet zullen leiden tot het gewenste inzicht in het werkelijke zuiveringsrendement van deze randvoorzieningen.

Uit onderzoek blijkt (‘vuilemissie van regenwaterstelsels’, 2005) dat de bandbreedtes van de concentraties van de diverse stoffen (min. en max.) per bui en binnen een bui aanzienlijk kun-nen verschillen (soms factor 1000), dit betekent in de praktijk dat op basis van steekmonsters weinig concreets kan worden gezegd over het functioneren van bezinkingsvoorzieningen. Hiertoe dient continue te worden gemeten aan de vuilemissie (kwaliteit en kwantiteit) maar dit vraagt echter om grote (financiële) inspanningen. Bovendien stuit steekbemonstering vaak op organisatorische moeilijkheden aangezien bij neerslag snel tot monstername dient te worden overgegaan met weinig voorbereidingstijd.

Om binnen de beschikbare middelen een kosteneffectieve monitoring neer te zetten is er ervaring opgedaan met het beoordelen van randvoorzieningen op het afvangen van sediment en de diverse fracties. De metingen worden vergeleken met databases waarin honderden me-tingen zijn opgenomen naar de kwaliteit en samenstelling van afstromend regenwater. Op basis hiervan kunnen uitspraken worden gedaan over het theoretisch en praktisch functio-neren van deze randvoorzieningen.

VOORBEELD MINIMAAL MEETPLAN LAMELLENAFSCHEIDER Werkzaamheden

• Waterkwaliteitsmetingen na één jaar functioneren (dit moet tijdens neerslag zijn en af-stroming van regenwater). Bij voorkeur volumeproportioneel, alternatief zijn steekmon-sters waarmee wordt gekeken of er stoffen in extreem hoge mate aanwezig zijn. Zowel het oppervlaktewater als het influent en effluent worden bemonsterd

• Eén slibmeting tijdens het eerste jaar, hierbij zal tijdens de twee metingen op drie locaties in de lamellenseparator een slibmonster genomen worden

• Regelmatig worden de voorzieningen visueel gecontroleerd. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de slibdikte.

SCHEMATISCHE WEERGAVEN VOORZIENING MET AANGEGEVEN WAAR DE MONSTERS KUNNEN WORDEN GENOMEN. DE PIJLEN GEVEN DE STROOMRICHTING AAN

Om binnen de beschikbare middelen een kosteneffectieve monitoring neer te zetten is er ervaring opgedaan met het beoordelen van randvoorzieningen op het afvangen van sediment en de diverse fracties. De metingen worden vergeleken met databases waarin honderden metingen zijn opgenomen naar de kwaliteit en samenstelling van afstromend regenwater. Op basis hiervan kunnen uitspraken worden gedaan over het theoretisch en praktisch functioneren van deze randvoorzieningen.

Voorbeeld minimaal meetplan lamellenafscheider

Werkzaamheden

• Waterkwaliteitsmetingen na één jaar functioneren (dit moet tijdens neerslag zijn en afstroming van regenwater). Bij voorkeur volumeproportioneel, alternatief zijn steekmonsters waarmee wordt gekeken of er stoffen in extreem hoge mate aanwezig zijn. Zowel het oppervlaktewater als het influent en effluent worden bemonsterd

• Eén slibmeting tijdens het eerste jaar, hierbij zal tijdens de twee metingen op drie locaties in de lamellenseparator een slibmonster genomen worden

• Regelmatig worden de voorzieningen visueel gecontroleerd. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de slibdikte.

Schematische weergaven voorziening met aangegeven waar de monsters kunnen worden genomen. De pijlen geven de stroomrichting aan.

= Watermonster = Slibmonster kwaliteit

= Slibmonster kwantiteit (allen zeefkromme)

STOWA 2007-20 ZUIVERENDE VOORZIENINGEN REGENWATER

ANALYSE

De analyses worden gedaan naar de belangrijkste stoffen in afstromend regenwater.

De watermonsters zullen in eerste instantie worden geanalyseerd op de volgende para-meters:

• Zuurgraad, zuurstof, geleiding (wordt bepaald in het veld) • Sulfaat

• Nitraat • Minerale olie • Bezinkbare stoffen • Individuele PAK of PAK-16

• Pakket acht metalen (As, Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn) • EOX

EOX is een indicatieparameter voor monocyclische aromatische koolwaterstoffen.

Mocht uit analyse van de nulsituatie blijken dat er stoffen beneden de detectiegrens zijn, zul-len deze in het vervolg niet worden meegenomen bij de analyse van de monsters.

De slibmonsters zullen worden geanalyseerd op de volgende parameters: • Pakket acht metalen (As, Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn)

• PAK 10 VROM • Minerale olie GC • Korrelgrootteverdeling BEPALEN DOORLATENDHEID

De doorlatendheid van ondergrond kan aan de hand van de volgende informatie worden bepaald:

• Bepalen grondsoorten af te leiden uit een bodemkaart; • Analyseren van zeefkrommen van bodemmonster; • Uitvoeren infiltratiemetingen in het veld.

Vanzelfsprekend dienen de eigenschappen van de bodem te worden bepaald rond het niveau waarop de voorziening wordt aangelegd. Het meten in het veld geeft de meest nauwkeurige benadering. Het noodzakelijk aantal meetpunten is afhankelijk van de homogeniteit van de opbouw van de ondergrond.

Er zijn groot aantal methoden om metingen uit te voeren. De meest bekende methoden voor het meten van de verzadigde doorlatendheid in de onverzadigde zone (boven de grondwater-spiegel) zijn de omgekeerde boorgat methode en de infiltrometer proef.

Met de omgekeerde boorgatmethode wordt een filter geplaatst in een boorgat tot een diepte van maximaal 2 m. Voor een meting wordt dit filter wordt gevuld met water. De snelheid waar-mee het water wegzakt in de bodem is een maat voor de doorlatendheid. Deze proef dient een aantal keren te worden herhaald om de bodem rond het filter te verzadigen.

Met de infiltrometer proef wordt de zaksnelheid van het water gemeten met een ring. De proef is ook geschikt om verticale doorlatendheden in een horizontaal gelaagde bodemopbouw te meten. Om randeffect te beperken kan de proef met een dubbele (binnen en buiten) ring worden uitgevoerd. De zaksnelheid wordt dan gemeten in de binnenring.

Bij de interpretatie van de meetgegevens zijn er verschillende benaderingen. Voor een nauw-keurig beeld is het belangrijk dat de spreiding in de meetwaarden niet al te groot is. Om extra veiligheden in te bouwen wordt in de praktijk vaak uitgegaan van de minimaal gemeten waarde ipv bijvoorbeeld de gemiddelde waarde.

149

STOWA 2007-20 ZUIVERENDE VOORZIENINGEN REGENWATER

Bij een zeefkromme hoeft in het veld alleen maar een grondmonster te worden genomen, dit kan op elke gewenste diepte. De nabewerking in een laboratorium is echter nogal bewerke-lijk. Er zijn verschillende uitwerkingsmethoden. Deze methode is alleen geschikt voor rede-lijk tot goed doorlatende gronden. Deze benadering is minder nauwkeurig dan een meting in het veld.

Een eerste schatting van de doorlatendheid van de ondergrond kan worden gemaakt op basis van bodemkaarten.

Het is belangrijk om de doorlatendheid in de praktijk door metingen te bepalen. Het aantal benodigde meetpunten hangt daarbij af van de grilligheid van de bodemgesteldheid. Als er geen uniform beeld ontstaat over de bodemgesteldheid rondom een voorziening dan is het verstandig om enerzijds extra veiligheden aan te nemen in de berekening en anderzijds voor-zieningen te kiezen waarin het water zich gemakkelijk kan verdelen.

STOWA 2007-20 ZUIVERENDE VOORZIENINGEN REGENWATER

BIJLAGE 7

In document Zuiverende regenwatervoorzieningen (pagina 159-163)