• No results found

Meer zei Korotkow over deze onaangename zaak niet. Hij sprak nog over andere, onbelangrijke dingen en nam met een vriendelijk hoofdknikje afscheid van mij

Verslagen en zonder ook maar eenigszins te weten wat ik doen moest, bleef ik op

mijn kamer achter. Van Korotkow's toeschietelijkheid was weinig te verwachten en

er zou voor mij geen kans bestaan in mijn kamer terug te keeren, als ik de huur niet

betalen kon. Behalve Marja en Aliocha, had ik in M. geen vrienden gehad en dus

bestond er voor mij langs dezen weg geen kans aan geld te komen. Zelfs het weinige

dat noodig was om onderkomen in Korotkow's hol te krijgen, zou ik niet kunnen

bemachtigen. Maar in den kelder wilde ik ook niet slapen, zelfs niet als ik daar een

plaats voor niets had kunnen krijgen. Ik zag er tegenop mij op straat te begeven en

daar doelloos in de koude te blijven loopen. Zoolang ik binnen bleef, zou ik in ieder

geval geen last van den kouden wind en de sneeuw hebben. Even hoopte ik nog

Korotkow te kunnen verschalken en hem, door rustig op mijn kamer te blijven, den

indruk te kunnen geven dat ik heengegaan en niet terug gekomen was. Ik zag echter

spoedig het dwaze van deze veronderstelling in. Om weg te gaan, moest men de

glazen deur van het café passeeren en Korotkow kon, achter zijn toonbank staande,

gemakkelijk zien wie naar binnen of naar buiten ging. Op mij zou hij natuurlijk in

het bizonder letten en ik kon er van overtuigd zijn, dat er van blijven geen sprake

zou zijn. Korotkow kon ook mijn kamer

dadelijk aan een ander verhuren, in welk geval ik toch dienzelfden avond ontdekt

zou worden. Er viel niets aan te veranderen: ik moest de straat op. Toen ik mij met

deze gedachte vertrouwd gemaakt had, begon ik naar andere mogelijkheden te zoeken

en ik vroeg mij af, of ik, evenals Aliocha gedaan had, hier of daar niet wat zou kunnen

stelen. Ik betreurde het, nimmer van zijn doen en laten op de hoogte geweest te zijn,

want zijn ervaringen op dit gebied zouden mij thans ten nutte gekomen zijn. Hoewel

ik er geen flauw vermoeden van had op welke manier en wat Aliocha gestolen had,

begreep ik dat alleen diefstal mij dadelijk zou kunnen helpen en ik besloot het te

gaan probeeren. Het gevoel iets te gaan ondernemen en dus niet doelloos op straat

te blijven zwerven, verdreef mijn neerslachigheid en gaf mij een gewaarwording van

kracht. Toen ik op straat kwam, was het reeds ver in den namiddag en teneinde zoo

weinig mogelijk tijd te verliezen, begaf ik mij rechtstreeks naar het centrum, waar

de groote winkels en warenhuizen gevestigd waren. Het beste zou natuurlijk zijn,

een of ander gouden voorwerp te stelen, daar dit weinig ruimte innam en het meeste

opbracht. Terwijl ik langs de winkels voortslenterde, begon ik een keuze te maken

uit de in de etalages tentoongestelde voorwerpen. Deze bezigheid nam mij dadelijk

dermate in beslag, dat ik er mijn honger door vergat en geen acht sloeg op de

invallende duisternis. Alles wat ik zag, kwam terstond in mijn bezit en het bedrag

dat de opkoopers voor mijn buit betalen zouden, berekende ik volgens de aangegeven

verkoopsprijzen. Menigmaal kostte het mij moeite de samengestelde bedragen uit

het hoofd bij elkaar op te tellen en daarom nam ik tenslotte een blad uit mijn schrift,

waarop ik alles noteerde. Waarschijnlijk zou ik nog langer met dit onderhoudende

spel zijn doorgegaan, als de werkelijkheid mijn gezellige fantasieën niet verstoord

had. Het was weer hevig gaan sneeuwen en toen ik om mij heen keek, zag ik de

menschen, diep in hun opstaande jaskragen weggedoken, snel voorbij gaan. Iedereen

begaf zich naar huis en ik stond mijn tijd met beuzelarijen te verknoeien. Spoedig

zouden de magazijnen gesloten zijn en dan was de kans om

dien avond nog iets te kunnen bemachtigen, verstreken. Dicht in de buurt herinnerde

ik mij een groote zaak, waar ik gemakkelijk mijn slag zou kunnen slaan en dus begaf

ik mij daarheen. Gelukkig was het warenhuis nog geopend en zonder ook maar even

te aarzelen, duwde ik de groote, glimmende deur open en ging naar binnen. Pas nu

ik in een verwarmde ruimte kwam, voelde ik hoe koud het buiten was en ik begon

te rillen en te klappertanden. Mijn voornemen vergetend, drentelde ik langen tijd

rond in afdeelingen waar niets te stelen viel. Hoewel ik nog niet had gestolen,

waarvoor ik in de stoffenafdeeling ook niet de minste gelegenheid had, verkeerde ik

in hevige spanning en had de gewaarwording door iedereen nauwlettend en

achterdochtig te worden gade geslagen. Door mij er toe te dwingen eenige lappen

aan te raken, trachtte ik mijn angst te verdringen, doch zelfs hierin slaagde ik niet.

De blikken van het personeel volgden mij voortdurend en ik had het gevoel mijn

hand zelfs niet te kunnen oplichten, zonder dat iemand het zou zien. Naarmate ik

langer talmde, werd ik gejaagder en toen ik op de afdeeling kwam waar voorwerpen

van edel-metaal verkocht werden, klopte mijn hart zoo hevig, dat ik moest gaan

zitten. Ik dacht niet meer aan de dringende noodzaak aan geld te moeten komen, het

hinderde mij zelfs niet er aan te denken, dien nacht op straat te moeten slapen en ik

voelde geen honger meer. Ik wist alleen maar dat ik stelen wilde en dat ik het zou

moeten doen, trots mijn gebrek aan durf. De waarde van mijn buit boezemde mij

geen belang meer in en ik had alleen maar het ellendige gevoel op een of andere

manier te moeten slagen. Nadat ik wat rustiger geworden was, begaf ik mij naar een

hooger gelegen verdieping, waar zich de levensmiddelenafdeeling bevond. Een

gevoel van wanhoop beving mij, toen ik aan de toebereidselen der meisjes zag, dat

het oogenblik van sluiten naderde. Niets was vreeselijker voor mij dan de kans,

zonder iets te hebben gestolen, het gebouw weer te moeten verlaten. Het zien der

smakelijk verpakte levensmiddelen had bovendien mijn eetlust weder opgewekt,

door welke onaangename gewaarwording ik opnieuw aan mijn

ellendigen toestand herinnerd werd. De honger maakte mij thans wat moediger en