vond onder eigenaardige omstandigheden plaats. Het magazijn van Sergej Petrowitch
bevond zich op de eerste verdieping van een oud huis. Ik vond de benedendeur open,
ging naar boven en kwam terecht op een donker portaal, waarop maar een deur
uitkwam. Mijn herhaald kloppen op deze deur werd niet beantwoord en dus waagde
ik het haar voorzichtig te openen. Een verblindend, fel licht viel op het portaal en
toen betrad ik een wonderlijk vertrek, stapte als het ware in wakenden toestand
midden in een vreemden droom. Eerst zag ik alleen maar hoofden, onbewegelijke,
roerlooze gezichten met starre, wijd-open oogen, die onafgebroken naar een bepaald
punt staarden. Daarna ontdekte ik lichamen, stijf als planken en onbewegelijk als
lijken, die overeind gezet waren. Tenslotte zag ik gave, compleete gestalten, die
slechts daarin van levende menschen verschilden, dat zij niet leefden. Zij geleken
volstrekt niet op dooden, daar zij, hoe vreemd dit ook klinken mag, het levende van
een doode misten. Ik was er op voorbereid geweest wassen beelden te zullen zien,
doch desondanks verbijsterde mij het vreemde gezelschap waarin ik mij opeens
bevond. Ik kan aan dit oogenblik niet terug denken, zonder de woorden ‘Dames en
Heeren’ te zeggen. Dames en Heeren waren het, geen mannen en vrouwen, poppen
of wasfiguren, doch Dames en Heeren. Geen hunner keek mij met zijn glazen oogen
aan, zij staarden over, door of langs mij heen en hun volkomen uitdrukkingslooze
maskers, hadden trots hun bevroren roerloosheid, iets minachtends. Ik gevoelde mij
als een indringer in een gezelschap van bovenaardsche wezens, doch hoewel ik een
adembenemende benauwdheid voelde alsof ik een nachtmerrie had, was ik geen
oogenblik bang. Vrees ondervond ik pas, toen ik aan het einde van de zaal een gestalte
waarnam, die in deze verzameling van keurige en smetloos gekleede Dames en
Heeren niet thuis behoorde. Op een stoel, het hoofd op de borst gezonken, zat een
in slordige kleeren gehulde mannenfiguur. Zijn houding was even natuurlijk als die
van een slapende en ik veronderstelde, dat deze pop voor een wassenbeeldenspel
bestemd moest zijn. Niettemin deed zijn aanwezigheid tusschen die modepoppen
mij vreemd aan. De stilte in het vertrek begon mij te drukken en het verontrustte mij
niemand te zien of te hooren. Ik wilde reeds heengaan met het voornemen later nog
eens terug te komen, toen ik er aan dacht, dat ik in ieder geval trachten kon door het
maken van geluid van mijn aanwezigheid kennis te geven. Terwijl ik dit overlegde,
schreeuwde ik reeds en ik schrok van het harde, ruwe geluid mijner stem. De figuur
op den stoel hief het hoofd op en sprong overeind. Als alle poppen op dat moment
gelijktijdig van hun plaatsen gesprongen zouden zijn, had de verlammende angstschok
die door mijn lichaam ging niet heviger kunnen zijn. Ik was van staal geworden en
kon de plaats waar ik stond niet meer verlaten. Ik herstelde mij vrij vlug, toen ik
begreep een levend mensch voor mij te hebben, maar maanden later nog deden mijn
spieren pijn, als ik aan dit oogenblik dacht. Deze pop was Sergej Petrowitch en ik
zou hem om dit vreeselijke voorval eeuwig zijn blijven haten, als hij niet Vassili's
vriend geweest was en niet dadelijk al het mogelijke gedaan had om mij gerust te
stellen en mijn vertrouwen te winnen.
Terwijl ik het bovenstaande schrijf, krijg ik een niet onaardige ingeving. Wat zoudt
Gij ervan zeggen, Mijneheeren, als wij eens een aantal onzer patiënten aan deze
poppenproef onderwierpen? Gij kunt dan een vergelijking maken tusschen mijn
gedrag en dat van krankzinnigen. Bielajew, de oude knecht van Sergej Petrowitch
zal U, wanneer Gij slechts mijn naam noemt, gaarne een aantal waspoppen voor dit
doel willen verstrekken. Ik vermoed echter dat Gij hem niet bereid zult vinden, de
rol van levende pop op zich te nemen, tenzij ik zijn medespeler ben. Bij voorbaat
kan ik U reeds zeggen, dat geen Uwer patiënten met goed gevolg deze vuurproef zal
doorstaan. Ieder hunner zal, met onderscheid van eigen aard en aanleg, als een
krankzinnige reageeren en van zijn angst, verwondering of schrik blijk geven, door
de poppen kort en klein te beuken, weg te kruipen als een opgejaagd beest of door
de levende pop de hersenpan in te slaan. Geen hunner zal echter kalm blijven en
dadelijk den toestand begrijpen. Sergej Petrowitch zal kunnen bevestigen, dat
Vladimir, Stephanowitch Wirginszki, de man die thans gek genoemd
wordt, deze krachtproef glansrijk doorstaan heeft. Ik weet het: wat heden gaaf is,
kan morgen verrot zijn; die tien jaar geleden volwaardig was, kan heden volslagen
kranzinnig zijn. Ik ben echter niet veeleischend en reeds tevreden, als Gij aannemen
wilt, dat ik, in die dagen althans, niet krankzinnig was.
Sergej Petrowitch behoorde tot de menschen die met een teveel aan levenskracht
In document
Boris Robazki, Waarom ik niet krankzinnig ben · dbnl
(pagina 135-138)