• No results found

Korn t.a.p blz 29 41) Zie ook Liefrinck t.a.p blz 156, waar vermeld is, dat uitgaven voor het bouwen of herstellen van tempels geheel ten laste

In document Deelbouw in Nederlandsch-Indie (pagina 117-189)

De klasse 6 komt in het fascistische Italië voor, vooral in Tos­ cane en de Emiliestreek, 80) de klasse 5 in Frankrijk en in de Vereenig­

§ 11 HET TORADJAGEBIED

40) Korn t.a.p blz 29 41) Zie ook Liefrinck t.a.p blz 156, waar vermeld is, dat uitgaven voor het bouwen of herstellen van tempels geheel ten laste

van de eigenaars komen. 42) Maier, West Bali blz. 124. Zie ook Korn t.a.p. blz. 152-153 voor de afwijkingen in de regelingen van het bevloeiings­ wezen in Djembrana. 43) Schwartz, Tabanan blz. 144 en 156. 44) Schwartz, T.B.B 19 J. 1900 blz. 178. 45) Schultz, Adatrb. XV blz. 12. 46) Korn, Adatrecht blz. 211; Happé, Adatrb XV no. 11; Ind. Gids 1919 I; Schwartz, Gianjar en Van Bloemen Waanders, Dagverhaal vermelden geen bijzonderheden over den druk van deze belasting op deelbouwers.

47) Schwartz, Karangasem blz. 122. 48) Idem blz. 117. 49) Liefrinck, Bangli blz. 187. 50) Korn t.a.p. blz. 212. 51) Korn t.a.p. blz. 208 t.m. 214.

52) Adatrb. XXIII blz. 429. 53) Korn t.a.p. blz. 465. 54) Van Kol, Uit onze Koloniën blz. 529. 55) Vink, Droge bouwvelden t.a.p. blz. 348, 350 t.m. 355. 56) Raga, Adatrb. XXIII blz. 448. 57) Adatrb. XXIII blz. 429 t.m. 434. 58) Korn, Adatrecht t.a.p. blz. 166. 59) Idem blz. 170; Schultz, Adatrb XV blz. 5; A. J. vttn der Heyden, Het waterschapswezen in Bangli en Kloengkoeng blz. 30; Happé in Adatrb. XV blz. 57 Bangli pongowot. ngohot

=

ngoöt afkoopsom voor damdiensten. Korn t.a.p. blz. 74-75; Adatrb. XV blz. 36. Brahmanen en Ksatryas zijn hiervan geheel vrij, als zij zelf en voor de helft als andnren hun onder de dam thuisbehoorende sawahs bewerkten. GO) Korn t.a.p. blz. 108,214,465. 61) Zie ook Happé in Adatrb. XV blz. 48 en Groothoff in Adatrb. XV blz. 327 voor Gianjar. Volgens deze schrijvers zouden de bewerkers van droewévelden in Zuid-Bali ::likwijls vrijgesteld zijn van soebakdiensten. Echter waar deze landbouwers

122

blz. 92-99 (hierin een kleinere petjarakan domas). 18) Zie Adatrb. XV blz. 145, 148, 151 (voor Sasaöt was de soewinih 5 bossen pacli elk ter zwaarte van 1300 kèpèng, bovendien was er nog een andere waterbelasting de panoem bas toja, blz. 152, 1!)3, 211, 214-215 voor Stumöt, de soewinih waren afkoop­ sommen voor diensten aan den hooî<ld,im, 233-234, 257-258. 19) Adatrb. XV blz. 141, 146, 160, 161. 20) De Roo de la Faille, Adatrb. XV blz. 140, spreekt van "slave"; Liofrinck, Bali en Lombok blz. 474. ,,Eigenlijk verwekt het een verkeerden indruk deze lieden met den naam van "slaven" aan te dui­ den, ,,hoorigen" ware wellicht iets juister ... " 21) Van Eerde, Grondbezit blz. 205 en 222; Pand. IVb pl. 27 47; Adatrb. XV blz. 203. 22) De Roo de la lfaille Adatrb. XV blz. 152. 23) Adatrb. XV blz. 145 noot 2. 24) Van Eerde, Grondbezit blz. 223.;Van Eerde Grondbezit t.a.p. blz. 223. 25) Van Eerde Lombok blz. 93. 26) Adatrb. XV blz. 140. 27) Adatrb. XV blz. J 45, 157; De Roo de la Faille, J avagrondenrecht enz. blz. 562. 28) De Roo de la Faille, J avagrondenrecht enz. blz. 5 62. 29) Van Eerde, Grondbezit blz. 206; Van Eerde, Grondbezit blz. 205; Adatrb. I blz. 186; Adatrb. XV blz. 145, 200, 240 (over een paoemanveld van de Vereeniging der Poenggawaf>, het veld werd uitgegeven in huur, blz. 247, 24!J. (voor een veld van de piekeniers). 31) De Roo de la l<'aille in Adatrb. XV voor het bevloeiings­ gebied van de leiding Datar behoorend tot het stroomgebied van de rivier de Babak West-Lombok blz. 199; Adatrb, I blz. 178. 32) Van Eck, Lombok blz. 604. 33) Zie Cool t.a.p. blz. 2 t.m. ll. 34) Zie "Een regeeringsnota betreffende de gebeurtenisi-mn op Lombok" Ind. G. 16 J. 1894; II blz. 1881; Cool t.a.p. blz. 267, 276. 35) Adatrb. XV blz. 10-11. 36) Cool t.a.p. blz. 163-164. 37) Van Kol, Uit onze Koloniën, blz. 388-389 en 403. 38) Van Eerde, Lombok blz. 93. 39) Idem blz. !l6. 40) Zie hot Rapport over de regeling der agrarische toestanden in West Lombok te vinden in.de Javasche Courant 1900 no. 99 als afzonderlijk bijvoegsol; Kol. Vorslag 1901 bijlage N; in do I. G. 1901 I blz. 319 t.m. 336 en inAdatrb. Iblz. 146-170. 41) Zie het Rapport, verder landrentemonografie West-Lombok; De Roo de la Faille, Adatrb. XV blz. 163-165. 42) De Roo de la Faille Adatrb. XV blz. 164. 43) H. van Kol, Uit onze Koloniën 1903, blz. 407. 44) Sepangan in Sedijo Tomo 22 en 23 Augustus 1930. 45) Vogelesa.ng, Adatrb. XV blz. 406-408.

§ 16. JAVA EN MADOERA

Alg eme e n e g e g eve n s

Voor ,Java en Madoera kan men de indeeling van het adatrecht volgen, te weten Oost- en Midden-Java, de Vorstenlanden en West­ .Java.

Daar de deelbouw in vele doelen van Java een overeenkomstig karakter vertoont en vele gegevens op geheel Java en Madoera be­ trekking hebben, zullen wij eerst ,Java in het algemeen behandelen. Aangezien waarschijnlijk Bantam en de Priangan de belangrijkste

129

helft der bruto-opbrengst trekt. Dit is volgens hem het absolute bewijs, dat hij een niemand anders de eigenaar is van die akkers. ,,Want hij geeft dus die akkers uit in halfbouw" enz.70)

Van Vollenhoven oefent hierop critiek uit en komt tot de con­ clusie, dat padjeg op Java, zoowel landbouwbelasting (landrente) als pachtsom huursom kan beteekenen. Dat er geen sprake is van deelbouw volgt ook hieruit, dat de deelbouwtransactie na afloop van het oogstjaar kon worden afgebroken door elke van beide partijen, terwijl het grondrecht van de padjegbetalende bevolking der buitenprovinciën alleen kon worden te niet gedaan in een (door den vorst) verruimde reeks van gevallen. 71)

Hieraan kan nog toegevoegd worden, dat er in de bewuste me­ morie in het geheel niet over gesproken wordt, dàt een evenredig deel van den oogst werd opgebracht, hoogstens een vast bedrag in geld, gelijkstaande aan een bepaald vast gedeelte van een normale voor alle sawahs gelijk aangenomen opbrengst.

Zelfs als Rouffaers opvatting de juiste zou zijn is het bovendien nog zeer de vraag of deze door Speelman voor Soerabaia beschreven toestand destijds voor Java maatgevend zou zijn geweest. Uit de op den grond rustende vorstelijke lasten tot een bepaald gronden­ rellht te concludeeren is uit historisch oogpunt zonder meer niet te aanvaarden. 72)

De Haan wijst er ook o.p, 73) dat hij niet kan aannemen, dat in het Preanger binnenland met zijn uiterst gebrekkige verkeersmiddelen een zeker deel van den oogst zou zijn opgebracht als padjeg. Even­ min acht hij het aannemelijk, wat Rouffaer voor het geheele Mata­ ramsche rijk beweert, dat de padjeg vervangen kon worden door een opbrengst in geld, namelijk 74) 1 Spaansche reaal per djoeng d.i.

¼

Sp. reaal per karja of bahoe bouwveld.

,,Dit mag juist zijn, wat betreft Soerabaja, waaromtrent Speel­ man bij de Jonge inlichting geeft, doch zal er veel plaatselijk ver­ schil bestaan hebben en dat in de Preanger de velden zouden zijn opgemeten om de padjeg te bepalen is allerminst aanneembaar, aan­ gezien tot zelfs in de negentiende eeuw vlaktematen niet bij den Soendanees bekend waren. Veelal moet men aannemen, dat in deze afgelegen westerlanden een hoofdgeld werd opgebracht volgens de ,, tjatjahlijsten".

Deze onbekendheid met maten blijkt uit hetgeen wij lezen bij van Motman "Een bepaalde landmaat is bij den Inlander niet be­ kend, een ieder van hen neemt zoodanig stuk grond, als hij kan

164

van den deelbouw kunnen wij op deze verschilpunten slechts in zooverre ingaan als ze voor ons onderwerp van beteekenis zijn . . Verder zijn de bronnen te onzuiver om niet steeds verschil van opvatting toe te laten. Niet alleen, dat de bronnen voor onze kennis troebel zijn, de toestanden op agrarisch gebied zelf vooral in de eerste helft van de negentiende eeuw waren in Bantam ver­ ward.

Voor ons onderwerp is van belang, hoe het stond met de bewer­ king der domeingronden de sawah nagara.

Sawah nagara waren in heerendienst aangelegde sawahs.11) Ze waren niet in handen van vaste bewerkers, in tegenstelling met de gronden, die nooit domein waren geweest. Ze werden daarom nu volgens Kernsawah lalandjan genoemd, d.w.z. zij waren in handen van dezen dan van genen. Later noemde men lalandjan huurprijs.12)

Kern noemt dit huur en zegt, dat dus in de praktijk sawahs, die zich telkens in andere handen bevonden en huursawahs hetzelfde waren. Toen in 1868 het onderzoek betreffende de rechten op den grond werd gehouden waren van het oude landelijke stelsel slechts resten overgebleven, het oorspronkelijk karakter van lalandjan was niet meer bekend en tot huurprijs van sawahs in het algemeen vervaagd.1) Momenteel noemt men in Bantam nog steeds het ver­ huren van een sawah tegen ontvangst van een som geld ngelelan­

djan b.v. in het district Tjiroeas te Serang (volgens den adjunct­

landbouwconsulent Erlang).14)

Hoe werden nu deze sawah nagara bewerkt î Van Vollenhoven onderscheidt:

ten eerste: eigenlijke domeinsawahs, rentegevend gemaakt door eigen exploitatie of door uitgifte in deel bouw of huur: sawah kasoel­

tanan kadaleman;

ten tweede: domeinsawahs met een vast bewerkingsrecht met een heffing van grond- of oogstbelasting.15)

Nu wordt elders 16) medegedeeld, dat deze oogstbelasting van sawahs met vast bewerkingsrecht of van landheergronden, die 1/ 10 later 1fr. van den oogst bedroeg lalandjan heette, terwijl "de andere

domeinsawahs", welke in deelbouw of veldhuur werden uitgegeven en van bezi�ters wisselden sawah lalandjan worden genoemd.17)

Begrijpen wij deze mededeelingen goed, dan wil van Vollenhoven dus verschil gemaakt zien tusschen eigenlijke domeinsawahs in deel bouw of veldhuur bewerkt (de eerste categorie) en sawah nagara met vast bewerkingsrecht, waarvoor lalandjan werd betaald (de tweede

173

van tegalans staan elkaar wederkeerig de helft van hun grond af, die b.v. slechts om de 5 jaar kan beplant worden. Hierdoor werd het mogelijk, dat ieder hunner om de 2 of 3 jaar een stuk tegalgrond voor de padicultuur kan bestemmen (dit werd in 2 desa's gecon­ stateerd). 63)

Men zou dit eerder een soort primitieve ruilverkaveling moeten noemen dan deel bouw. Er heeft immers wel ru�l van grond maar geen oogstdeeling plaats. Sollewijn Gelpke 54) (± 1879) deelt mede, dat in Bantam ?-e bezitter ¼ en de bewerker ¾ ontving, op voorwaar­ de, dat de laatste vo.or alles, ook voor de landrente zorgde.

Ten tijde van het minder welvaartsonderzoek omstreeks 1904/'05 waren de deel bouwvoorwaarden in Bantam als volgt:

LASTEN BATEN

Afdeeling

Serang maro

Grondbezitter Deelbouwer Grond bez. Deelb.

zaadpadi

½ landrente ½ landrente overige kosten ½ opbr. ½ opbr. óf: ½ kosten bi bit als grondbez.

uittrekken karbouwen ½ kosten over- gereedschap

planten ½ kosten wie­

den ½ lr

merteloe: alle onkosten

mrapat

Anjer als merteloe bij vette sawahs

ro.aro zaadpadi lr Pandeglang (distr. ½ zp Tjimanoek) ½ lr Tjaringin: maron in het Z. djoedjoeran alle lasten

of: alle kosten Le bak (weinig deel- zp

bouw) vee karb. ger. ½ zp ½ lr als grondbez. alle kosten alle kosten zp vee ½ opbr. zp dj % opbr. 1/3 opbr. (soms kleeren) 1;1 opbr. 1/1 opbr. idem idem idem

½

opbr. % opbr. % opbr.

½

opbr. 1/ 1 opbr. 1/ 1 opbr.

½

opbr.

%

opbr. 66)

174

In de periode 1868 tot 1905 is voor de sawahs, voor zoover dit uit de vrij gebrekkige gegevens valt af te leiden, slechts weinig verandering gekomen in het typisch maro-contract. Het maakt alleen den indruk, dat omstreeks 1905 in méér gevallen de zaadpadi ook ten laste kwam van den grondbezitger.

De variatie in de merteloe-overeenkomsten is waarschijnlijk in 1868 echter beter onderzocht. De meest voorkomende vormen schij­ nen in 1905 nog onveranderd te zijn. Over de mate van voorkomen van maro- en merteloe-overeenkomsten blijven wij echter, wat de mindere welvaartgegevens betreft, geheel in het onzekere verkeeren. In 1868 geeft men tenminste door het noteeren van het aantal desa's waar de betrekkelijke overeenkomsten voorkomen, dit nog eenigs­ zins aan. Hierbij kan nog aangeteekend worden, dat het onderzoek door de Controleurs B.B.: A. J. Spaan en Mr. F. C. Valck, omtrent de apanagevelden en sawah nagara, dat in 1869 na het algemeen onderzoek van de rechten op den grond werd gehouden, op veel uitgebreidere schaal plaats had, nl. in nagenoeg 500 desa's 56) tegen slechts 56 bij het algemeene onderzoek. Deelbouw werd echter niet in dit onderzoek betrokken.

Voor de periode 1905 tot 1924 beschikken we slechts over karige mededeelingen in de landrentemonografieën.

In deelbouw bewerken van verpande sawahs door den pandgever, waarbij de ltmdrente wordt betaald door don pandnemer vindt men vermeld in de monografieën van Kramatwatoe ( 1912) (later opgelost in het district Serang) Serang (1923 veel verpanding), Tjiroew {1913 en 1924), Tjilegon (1913), Pontang (1913 en 1923), Anjer (1913), Pandeglang (l911), Tjiomas (1913 en 1924), Pamarajan (1922), !vlenes (1913 en 1924), Tjaringin (1913 en 1924), Rangkasbetong (1911), Lebak (1912 en 1924, vrij veel verpanding) Paroeng­ koedjang (1912 en 1024 vrij veel verpanding).

Dat personen, dio veol en verspreid sawahbezit hebben en hunne sawahs niet alleen kunnen of willen bewerken en personen, die liever andere bedrijven uitoefenen, hun sawahs in deel bouw laten bewerken door personen, die weinig of geen grond bezitten, wordt medegedeeld in de monografie van Serang(l 912). Hot grondbezit in dit district is zoor verspreid. De sawahs van velo grond­ bezitters liggen op verschillende plaat:,1011 en zelfs in verschillende desa's. Dezelfde bovenstaande mededeeling vindt men in de monografieën van Kra­ matwat.oe (1912), Tjiroeas (1913), Tjilegon (1913 maro), Pontang (1913 en 1923), Anjer (1913 en 1923, de landrente wordt door den bezitter, of door beide partijen betaald, maro), Pandeglang (1911), Tjiomas, (bij doelbouw wordt de landrente gedeeld 1913), Kolelet als Tjiomas (1910 1922), J>amara­

jan, marosystoem, lr meestal door bezitter betaald), Menos (1913 en 1924), Tjavingin (1913 en 1924), Rangkasbetoong (1925), Tjilangkahan (1912 en 1924 minder dan in andere districten).

180

de la Faille, Het ,Javaansch grondtmrecht noot blz. 578. Het citaat is door De Roo de la Faille ten onrechte vermeld als te zijn ontleend uitsluitend aan deel I blz. 129. 6) Schkaff, La question agraire en Russie blz. 58. Deze godachte van de reguleoring van de vroondiensten en de eigen werkzaam­ heden, waarbij ze beide door de wet in een vaste verhouding worden gebracht is reeds zeer oud, zoo b.v. reeds in 630 in de Lex Bajuvariorum en in de Lex Alamanorum, vergelijk Rerolle t.a.p. blz. 160. 7) Gasparin t.a.p. blz. 26.

8) Jenny blz. 209. 9) Kern, Het landelijk stelsel in het Bantamsche rijk

In document Deelbouw in Nederlandsch-Indie (pagina 117-189)