een voordeelige, en wij met haar een nadeelige, balans van koophandel hebben
gehad? - Hadden de Engelschgezinden van die tijden veel op de staatsregeering
te zeggen; het was daarmede gelijk met alle regeeringen; deMonarchaale, de
Arisstocratie, de Democratie en alle gemengde regeeringsvormen, tot welk
laatstgenoemde soort wij behooren, hebben alle hunne natuurlijke gebreken:
-misbruik van magt tot nadeel der burgerlijke vrijheid is hun hoofdkwaal. - De beste
regeering van die alle kan men zeggen, is deeze, - die de minste misbruiken
heeft, en daar de burgerlijke vrijheid het ongeschondenste bewaard wordt.
De Franschen, ziende, dat de bondgenooten der Koninginne vermeerderden,
berokkenden, dat de Koning vanPruissen andermaal de bezittingen der Koningin
aanviel, onder den naam van keizerlijke hulptroepen; want die schrandere Vorst
vreesde, dat de Koningin, te magtig geworden zijnde, hem te eeniger dagen de
vrugt zijner overwinning mogt ontweldigen. - De pretendent deedt ook eene
onderneeming opEngeland, om daardoor den bondgenooten der Koningin elders
werk te geven. De oorlog was nu, tusschenFrankrijk en Engeland, en tegen de
Koningin, opentlijk afgekondigd. Den Staaten was kennis gegeven, van 's Konings
wegen, dat hij voorneemens was deOostenrijksche Nederlanden aan te vallen.
Andermaal liet hij de vereenigde gewesten de onzijdigheid aanbieden, die afgeslagen
werdt, zelfs met gevolg van den onderstand aan de koningin te vermeerderen, en
waarmede men daadelijks op denFranschen bodem rukte. Strookte dit nu met de
vriendschapsbetuigingen, welke wij aan 't Fransche hof deeden? - moest deeze
stap ons niet in een openbaaren oorlog wikkelen? Nu leerden wij, bij bevinding, van
hoe weinig nut de Barriere voor ons land ware. Die voormuuren, welke den Staat
zoo veel schatten gekost hadden, geraakten nu één voor één in 's vijands handen,
de aanzienlijke krijgsmagt, ter bezetting in dezelve liggende, wierdt ten deele
krijgsgevangen gemaakt, of vermogt in een bepaalden tijd geen dienst doen; met
gevolg, dat daar door onze legers te zwak en onbestand werden, om den vijand
wederstand te bieden. Zie daar de gevolgen van hetWeener verdrag, en wat voor
nadeelen een zoodaanig verbond van onderlinge bescherming ons toebragt. Het
was die zelve oude klip, daar wij meermaals schipbreuk op geleden hadden. - 't Is
waar wij hebben daar door de eer verworven van altoos getrouw te zijn geweest,
in 't naakomen onzer verbonden. - Maar met dat al, is het ook het middel geweest,
dat de bronnen van 's lands welvaaren zijn opgedroogd, 's lands schatkisten uitgeput,
en de belastingen en staatsschulden onnoembaar zijn vermeenigvuldigd. Was het
(*) Onze Autheur heeft in deezen het oog, op zyne voorheen beweerde stelling, ‘dat het onze
zaak niet is verbonden vanonderlinge bescherming met andere volken aan te gaan;’ welke
stelling hy in 't voorige Deel by herhaaling heeft aangedrongen; en waarvan wy ook diestyds
verslag hebben gegeeven(*). Men voege, by het toengemelde, nog eene opzetlyke aanmerking
van den Autheur ten deezen opzigte in dit Deel. - Gewag gemaakt hebbende van de
schadelyke gevolgen, welken deOostenryksche successieoorlog voor ons Vaderland en
deszelfs finantien had, vervolgt hy in deezervoege.
‘Zie daar al wederom de schadelijke gevolgen der verbonden van bescherming, en evenwel willen nog zommige beweeren, dat dezelve noodzaakelijk zijn, om ons te beveiligen voor de aanvallen onzer vijanden. Maar ik vrage eens aan dezulke, of de geschiedenissen niet leeren, dat de meeste oorlogen van ons, met andere volken, hier hun oorsprong uit genomen hebben? Dit zo zijnde, was het dan niet veiliger op onze eigen kragten te steunen, met het zeeweezen zoodanig te versterken, dat wij voor de roverijen onzer zoogenaamde natuurlijke bondgenooten, doch laat ik liever zeggen vijanden, beveiligt raakten? - Ja, wat vertrouwen kan men op verdragen stellen? Hoe veele magtige Vorsten hadden zich niet tot de handhaving der Pragmatieke Sanctie verbonden, en wierden niet alleen ontrouw, in de naakoming daar van, maar kwamen zelfs met ongehoorde eischen voor den dag, van bezittingen, waarvan zij bevoorens plegtigen afstand gedaan hadden. - Is dat zoo, welke staat is 'er dan te maaken op zulke verbintenissen? Wat staatkundigen kunnen ons verzekering geven, dat zoo dra de belangens der Vorsten omtrent ons veranderen, of wij zouden, even als anderen, ontrouw
behandeld worden? - Heeft het ons de bevinding niet al geleerd metEngeland? een Rijk,
waarmede wij, zedert den tijd vanWillem den III, op het sterkste mee verbonden zijn geraakt.
Kom, laat eens een Engelschgezinde mij eenige voordeelen opnoemen, welke wij uit die verbintenissen getrokken hebben; leveren de geschiedenissen wel iets desaangaande op' Neen! het tegendeel. Zij zijn het, die hun grootheid tragten te bouwen op den ondergang van onzen koophandel; door onze naauwe verbintenis met dat Rijk zijn wij in verscheiden oorlogen gewikkeld, waarvan 's lands grootste schulden oorspronkelijk zijn; met gevolg, dat 's lands Zeemagt, de eenige Schutgodinne des Koophandels, tot een aanmerkelijk verval geraakt is; dat de ingezetenen met schier ondragelijke lasten bezwaard zijn geworden, tot voorloop en verval der eertijds bloeijende fabrieken. - Ik zal nu niet herhaalen, het ontrouw gedrag van deezen onzen zoogenaamden natuurlijken bondgenoot, in de belemmering van onzen koophandel ter zee: daar heb ik al zoo veele schilderijen van opgehangen, dat mijn vaderlandsch bloed aan 't gisten zou raaken; vooral tegen dezulken van ons, die met mond
of penne het ontrouw gedrag derEngelschen zoeken te regtvaardigen, tot schande en oneer
van het land hunner geboorte: doch ik zal in 't vervolg deezer geschiedenissen nog wel eens nadere gelegenheid krijgen, om het verraadelijk gedrag dier bastaarden, beter naam verdienen zij niet, ten toon te stellen.
Het is opmerkelijk, dat onze zeemagt juist tot verval gekomen is; zedert onze naauwe
verbintenisse metEngeland onder Willem den III, en vervolgens, daar integendeel de
Engelsche zeemagt van dien tijd af aan geduurig is toegenomen. Zou men daar geen reden
voor kunnen vinden? - mij dunkt van ja! - Het wasEngelands belang, als met ons op het
naauwst verbonden, om, door hun invloed op onze staatsvergaderingen, het daar heen te leiden, dat wij van langzaamerhand daarin zoo verre verzwakten, dat wy hun doeleindens tot de voikome heerschappij ter zee nimmer konden betwisten. Want door hun meerderheid op
zee waren zij genoeg in staat omFrankrijks en Spanjes zeemagt te fnuiken; vooral naa dat
deEngelschen in Noord-America zoo magtig zijn geworden. Hoe zwakker nu onze zeemagt
was, des te veiliger konden zij onzen koophandel, als zij in oorlog metFrankrijk of eenige
andere zeemogendheid waren, belemmeren, en ongestraft het grootste onregt plegen; als wel verzekerd zijnde, dat wij dit geduldig moesten verdragen; te meer, om dat wij, door hun, in zoo veele nadeelige landoorlogen gewikkeld waren geweest, dat 's lands schatkist niet gedoogde, om onze zeemagt in staat te houden. Hun staatkunde vorderde ook daarom, om door vorstlijke huwelijken zich met het Orangehuis te verbinden; en, door deeze, hun invloed op de staatsvergaderingen en de vereenigde gewesten in hunne belangens te houden.’