• No results found

5.2 (Grond)waterstand als standplaatsfactor

4) Olde Maeten & Veerslootlanden

6.4 Knelpunten/kansen

Wegzijging in deze regio is sinds de jaren ’40 sterk toegenomen.

Hydrologische buffers rond de Natura 2000 gebieden kunnen wegzijging verminderen, maar de wegzijging als gevolg van de Noordoostpolder kan niet terug worden gedraaid (KWR & EGG, 2007).

Een meer natuurlijk peilbeheer heeft als gevolg het beter vasthouden van water in de winter, en daardoor is er minder inlaat vanuit het IJsselmeer nodig. Voor de Wieden-Weerribben geldt echter dat dit water voor een groot deel bestaat uit vervuild water dat wordt opgepompt vanuit de polders. Het is zeer goed mogelijk dat het vasthouden van water in de winter, wanneer de P- concentraties en P-input het hoogst zijn, een positieve werking van minder inlaat vanuit het IJsselmeer in de zomer teniet doet (Cusell et al., 2012). Zo’n 43% van de jaarlijkse P-input komt uit deze omringende polders, en ongeveer 79% van deze input vindt plaats in de winter (Arcadis, 2004). Het sterker vasthouden van vervuild landbouwwater uit de omliggende polders kan op die manier juist negatief uitpakken.

Petgaten en legakkers in de gebieden staan in verbinding met basenrijk oppervlaktewater door laterale infiltratie en dit heeft positieve gevolgen als het gaat om verlanding. Echter, wanneer door verlanding en het vastslaan van kraggen delen geïsoleerd raken kunnen zich neerslaglenzen vormen en kan verzuring plaatsvinden. Lagere peilen in aangrenzende polders dragen ook hieraan bij (KWR & EGG, 2007). Het instandhouden van de

buffercapaciteit door middel van hoge Ca-gehalten is dus belangrijk, vooral in Nederland waar de pH vergeleken met buitenlandse referentiemonsters relatief laag is als gevolg van hoge atmosferische depositie (Cusell et al., 2012). Dit gaat het best via de aanvoer en tijdelijke inundatie van Ca-rijk water. Wanneer de stroom van basenrijk oppervlaktewater wordt belemmerd is er zoals gezegd sprake van verzuring. Schouwenberg & van Wirdum (1998) hebben aangetoond dat er een duidelijk verband bestaat tussen het aandeel oppervlaktewater en de uitwisseling van Ca2+ in De Weerribben. Door het

opheffen van hydrologische isolatie ten opzichte van het boezemwater door middel van het graven van sloten kan een oplading van het adsorptiecomplex met Ca2+ worden bewerkstelligd. Dit werkt echter alleen op een zeer smalle

strook langs de sloten, tenzij er sprake is van overstroming met voldoende infiltratie.

Ook de blauwgraslanden in de Olde Maten & Veerslootlanden zijn sterk achteruitgegaan door verdroging en verzuring. Aan de hand van toestroming van basenrijk inlaatwater en kortstondige inundatie in de zomer kan het habitattype worden hersteld (KWR & EGG, 2007).

Het instellen van een seizoensmatig peilverloop heeft alleen zin als eerst de waterkwaliteit sterk is verbeterd, en dan met name in de winterperiode wanneer de hoge peilen optreden. Pas als de waterkwaliteit in orde is, kan een flexibel peilverloop en regelmatige overstroming gunstig zijn voor

trilvenen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat aanzienlijke vermindering in bemesting in de omliggende landbouwgronden eigenlijk de enige echt

structurele oplossing vormt. Het enige probleem is echter dat tegelijkertijd verzuring doorgaat. Is de waterkwaliteit eenmaal goed genoeg, dan zou een natuurlijk (seizoensmatig) peilverloop met een marge van veertig centimeter gewenst zijn in de regio. In de Weerribben wordt een peil van min. 0.93 m – NAP in de zomer en 0.53 m –NAP in de winter vooralsnog als optimaal geacht. Hierbij zou volgens Riegman (2004) het verlandingsproces gebaat kunnen

zijn. Daarnaast zou waterplantengroei mogelijk kunnen zijn op grotere diepte en ook kan naar verwachting in de gebieden de visstand profiteren.

Waarschijnlijk zal invoering van een meer natuurlijke peildynamiek leiden tot een aantal wijzigingen in de soortensamenstelling. Naar verwachting

(Riegman, 2004) zal de zeldzame waterplant Loos blaasjeskruid toenemen. Ook de oeverplanten Kleine watereppe en Grote lisdodde profiteren van een natuurlijke peildynamiek. Liesgras en Gele waterkers zullen toenemen op de voedselrijkere locaties in het gebied. Melkeppe zal juist afnemen, omdat deze plant slecht kan tegen peilschommelingen. Ook zullen verschillende Zuring soorten profiteren van wisselende waterstanden (Riegman, 2004). De

Waterzuring is een gastplant voor de uiterst zeldzame Grote vuurvlinder. Een grotere verspreiding van de Waterzuring kan daarom stimulerend werken voor de Grote vuurvlinder (Van Tweel et al., 1995).

Belangrijk te vermelden is dat over de fysieke gevoeligheid van kraggen voor inundatie nog onzekerheid bestaat. Uit onderzoek (Cusell et al., 2012) is een verschil in respons gebleken tussen kraggen in de Kiersche Wieden en vak 60 in de Weerribben. In de Weerribben was van inundatie geen sprake, terwijl in de Kiersche Wieden vrijwel de gehele kragge onder water kwam te staan. Uit dit onderzoek is gebleken dat dit verschil in respons niet samenhangt met methaanproductie. Het is mogelijk dat het verschil te maken heeft met de diepte van de zandondergrond (Cusell et al., 2012). Vooral aan de oostzijde van het gebied kwamen inundaties voor na verhoging van het peil. In dit deel is de zandondergrond ondieper (Haans & Hamming, 1962; Rienks et al., 2002). Alvorens een besluit tot flexibel peilbeheer in de hele boezem wordt genomen, moet er duidelijkheid bestaan over welke percelen zullen

overstromen als gevolg van peilverhoging en welke niet.

Verder is niet duidelijk wat de effecten van lagere waterstanden in de zomer zijn in deze regio. Verdroging in de zomer kan gunstig zijn, omdat minder nutriëntenrijk water ingelaten hoeft te worden. Maar een hogere

beschikbaarheid van zuurstof kan ook leiden tot versnelde afbraak van veen en mineralisatie van nutriënten, en zelfs tot toename van verzuring door oxidatie van Fe(II) naar Fe(III), sulfiden tot sulfaat en ammonium tot nitraat (Lamers et al. 1998b). Daarnaast kan een lagere waterstand in de zomer tot directe problemen leiden bij vegetatie die afhankelijk is van een hoge

waterstand. Een mineralisatie-experiment, waarbij getoetst wordt of verdroging en betere toetreding van zuurstof kan leiden tot verhoogde

mineralisatie van het veen en het vrijkomen van nutriënten, wordt binnenkort uitgevoerd binnen het OBN onderzoek ‘Pilot-studie naar de voor- en nadelen van peilfluctuatie voor het behoud en herstel van trilvenen’ (Cusell et al., 2012).

7 Regionale landschapseenheid 2

Regio’s met veenbodem en van oudsher vooral gevoed door zoet kwelwater (plaatselijk nog aanwezig) vanuit een stuwwal