• No results found

Knelpunten geconstateerd in 2008

In document UNIVERSITEIT LEIDEN (pagina 92-95)

Hoofdstuk 6: De strafvorderlijke keten en het DNA-ketenproces (efficiëntie)

6.3. Knelpunten geconstateerd in 2008

6.3. Knelpunten geconstateerd in 2008

In 2008 heeft Kruisbergen een procesevaluatie van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden uitgevoerd in opdracht van het WODC. De status op dit moment van de knelpunten die hieruit naar voren zijn gekomen, is onderzocht door middel van interviews met professionals uit de strafrechtsketen. In deze paragraaf worden hiervan de resultaten gepresenteerd. Hierbij wordt in herinnering geroepen dat uiteraard niet met alle mogelijke betrokkenen is gesproken. Wel is getracht een breed perspectief te verkrijgen door verschillende functionarissen van alle ketenpartners te interviewen in de verwachting dat hiermee de algemene lijn geschetst wordt. Eerst wordt het knelpunt samengevat weergegeven zoals Kruisbergen dit heeft besproken, en vervolgens wordt in cursief de huidige stand van zaken betreffende het knelpunt aangegeven. Opleiding afnamefunctionarissen

In de laatste maand(en) voor invoering van de Wet DNA-V werd pas besloten dat de afname van celmateriaal bij de veroordeelden niet direct na de zitting zou plaatsvinden maar later na een bevel tot afname, gegeven door de officier van justitie aan de veroordeelde. Indien de veroordeelde op vrije voeten is, moet hij zich melden op een DNA-spreekuur op het politiebureau, en is hij opgenomen in een penitentiaire inrichting, dan wordt aldaar het celmateriaal afgenomen. Dit betekende het op stel en sprong opleiden van functionarissen om te kunnen afnemen, mede ook omdat artsen en verpleegkundigen van penitentiaire inrichtingen het afnemen niet vonden samengaan met de vertrouwensband met de gedetineerde.

Voor zover dit kon worden nagegaan, zijn alle benodigde functionarissen opgeleid en zijn er geen problemen meer op dit gebied.

DNA-ketenproces (efficiëntie)

Achterstand

Door de plotseling grote hoeveelheid aanvragen voor het opmaken van een DNA-profiel bij het NFI, was er sprake van een achterstand. Een capaciteitsuitbreiding was toegezegd.

Op dit moment heeft het NFI geen achterstand meer. Ook heeft het OM door het instellen van zogenaamde DNA-bureaus – afdelingen waar de afhandeling van DNA-onderzoeken plaatsvindt – de doorlooptijd teruggebracht. Een mogelijke achterstand bij de politie wat betreft DNA-V-zaken is niet als zodanig te achterhalen omdat deze zaken zonder een markering dat het hier de opvolging van een match betreft, het ´normale´ opsporingstraject ingaan.

Vertraagde invoer van een aantal automatiserings- en informatiesystemen

Ten tijde van de invoering van de wet is besloten een zogenaamd Digitaal DNA-Loket op te zetten. Dit systeem voor het stroomlijnen van het berichtenverkeer omtrent de toepassing van de Wet DNA-V, zou gebruikt worden door het OM, politie, Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en NFI. De informatiestroom tussen de ketenpartners van bevel voor afname celmateriaal tot en met de melding over matches zou hiermee worden verzorgd.

Dit digitale DNA-loket is er op deze manier niet gekomen. Hiervoor in de plaats is bij het OM GPS-DNA ontwikkeld (zie hieronder).

Het reguliere registratiesysteem van het OM is genaamd GPS (Geïntegreerd Proces Systeem).144

Daarnaast is een nieuw registratiesysteem ontwikkeld: GPS-DNA. Ten tijde van het onderzoek van Kruisbergen (2008) was GPS-DNA nog niet operationeel en werd tijdelijk een ´noodsysteem´ geïntroduceerd: het systeem Registratie Onderzoeks Opdrachten DNA (ROOD). Dit noodsysteem bood geen mogelijkheid om het NFI digitaal te informeren over statusveranderingen. Dit alles heeft geleid tot een inefficiënte uitvoering van de rol van het OM omdat het grootste deel van het berichtenverkeer via papieren formulieren moest verlopen. Dit is zeer bewerkelijk en vergroot de kans op fouten, en heeft ook gevolgen voor andere ketenpartners, bijvoorbeeld het NFI dat wordt geconfronteerd met een formulierenstroom bij de inname van wangslijmsetjes en vervolgberichten. Ook wordt het adequaat opvolgen van matches lastiger en kwam het voor dat meldingen voor opvolging niet op de juiste plek belandden en vervolgens uit het zicht verdwenen. Tenslotte bleek dat door het gebrek aan goede automatisering de informatieplicht van het OM naar het NFI niet altijd goed verliep waardoor bijvoorbeeld opdrachten tot vernietiging niet tijdig werden doorgegeven.

Uit de interviews blijkt dat GPS-DNA inmiddels operationeel is, echter (nog) niet als module van het algemene GPS-systeem: de technische realisatie is nog niet tot stand gebracht. Daardoor moeten alle zaken waarbij DNA is betrokken, twee keer worden ingevoerd. Ook is alleen het (automatisch) digitaal berichtenverkeer met het NFI gerealiseerd en vindt de communicatie met de andere ketenpartners nog grotendeels plaats door middel van post en fax.

DNA-ketenproces (efficiëntie)

Een (indirecte) koppeling tussen GPS-DNA met het Opsporingsregister (OPS) waarin personen worden geregistreerd die aangehouden moeten worden, was niet gerealiseerd. Het gevolg is dat gegevens van niet-verschenen veroordeelden op een DNA-spreekuur, moeten worden overgetypt wat veel tijd kost en de kans op fouten vergroot.

Deze (indirecte) koppeling is nog steeds niet tot stand gekomen. We kunnen concluderen dat dit knelpunt op dit moment niet is opgelost.

Overzichten van DNA-V-waardige veroordeelden

De overzichten van de veroordeelden die onder de wet vallen en waaruit de parketten kunnen opmaken welke veroordeelden een bevel tot afname moeten ontvangen, was vertraagd waardoor een achterstand ontstond.

Deze overzichten zijn nu beschikbaar en de achterstand is ingehaald.

Gebrek aan arbeidscapaciteit bij de politie

De politie heeft niet altijd voldoende capaciteit beschikbaar om een opsporingsonderzoek te (her)starten naar aanleiding van een match. Hierdoor bleven zaken op de ´politie-plank´ liggen.

Zodra een DNA-V-match bij de politie is geland, gaat deze als elke andere zaak mee in de besluitvorming omtrent het al dan niet starten van een vervolgonderzoek. Om deze reden kunnen er geen uitspraken gedaan worden over politie-inzet in het kader van de opvolging van DNA-V-matches.

Afweging door officier van justitie ten aanzien van toepassing uitzonderingsgronden De intentie van de wetgever is dat de officier van justitie onderzoekt of er sprake is van een uitzonderingsgrond voor het achterwege laten van de afname van celmateriaal bij een veroordeelde. In de praktijk gebeurde dit niet altijd op een juiste wijze omdat niet de desbetreffende zaaksofficier maar bijvoorbeeld een gespecialiseerde medewerker die het dossier van de veroordeelde niet goed kent, deze taak overnam in verband met een capaciteitsprobleem bij de desbetreffende officier.

De inzet van DNA-bureaus met een forensische officier van justitie als leidinggevende lijkt het capaciteitsprobleem ondervangen te hebben. De geïnterviewde officieren geven aan zelf de afweging te maken om wel of niet een bevel tot DNA-afname bij een veroordeelde uit te vaardigen.

DNA-ketenproces (efficiëntie)

Ontbreken van voldoende kennis van de Instructie DNA-onderzoek bij veroordeelden Door gebrek aan kennis over de juiste handelwijze bleek het doorsturen van de melding over een match van de officier van justitie van zaak A (veroordeelde) naar de officier van justitie van zaak B (matchende zaak), niet altijd goed te verlopen of bleef zelfs achterwege. De reden hiervoor was dat bij het al langer bestaande DNA-onderzoek bij verdachten in het geval van een match tussen twee sporen (cluster) wél beide officieren door het NFI op de hoogte worden gesteld. Dit verschil in werkwijze was bij het Openbaar Ministerie nog niet goed doorgedrongen.

Dit knelpunt lijkt niet meer aan de orde te zijn, zo blijkt uit de interviews. Alle betrokkenen zijn nu goed ingewerkt en zijn op de hoogte van de stappen die genomen moeten worden om de uitvoering van de wet in goede banen te leiden.

Centrale registratie van gegevens

Het is de bedoeling dat de parketten periodiek gegevens over binnengekomen matches en vonnissen op basis van een match, doorgeven aan het parket generaal. Zo kan beter worden nagegaan of de uitvoering van de wet adequaat verloopt. Ten tijde van het onderzoek van Kruisbergen verliep deze registratie nog niet optimaal.

Op dit moment vindt bij het OM een onderzoek plaats op welke wijze registratiesystemen van het OM van dienst kunnen zijn om gecentraliseerde gegevens te verzamelen waardoor een verbeterde sturing ten aanzien van het DNA-V-proces kan plaatsvinden. De onderzoekers hebben dit knelpunt zelf ondervonden: niet alle benodigde cijfers ter beoordeling van de effectiviteit van de Wet DNA-V waren beschikbaar.

In document UNIVERSITEIT LEIDEN (pagina 92-95)