• No results found

Er zijn betrekkelijk weinig gegevens over kleine zoogdieren langs de Maas. Veel gissingen en veronderstellingen bestaan, over het catastrofale effect van overstromingen op deze diergroep (beschreven langs de Rijn) of het voorkomen van Waterspitsmuis. Bertie Vanderlee voerde voor het Provinciaal Natuurcentrum evenwel een opmerkelijke studie uit langs de Maas te Kotem. Hij onderzocht 10 jaar aan een stuk twee oevertypes met een uitgebreid net aan life-traps. Deze werden uitgezet in een onbegraasde en een begraasde oeverstrook. De soortenverdeling van het onderzoek is geïllustreerd in het taartdiagramma. Algemene soorten als Bosmuis en

Huisspitsmuis blijken de dominant aanwezige soorten in de huidige steile Maasoevers. Daarnaast zijn er wel een heleboel soorten in de oevers van de Maas aanwezig.

Aantal vangsten per soort (1989-1998) op beide oevers (totaal = 279)

Dwergspitsmuis (Sorex minutus) Huisspitsmuis (crocidura russula) Rosse woelmuis (Clethrionomys glareolus)

Ondergrondse woelmuis (Pitymys subterraneus) Veldmuis (Microtus arvalis)

Aardmuis (Microtus agrestis) Dwergmuis (Micromys minutus)

Huismuis (Mus musculus) Bosmuis (Apodemus sylvaticus) Bruine rat (Rattus norvegicus)

Wezel (Mustela nivalis)

Een grotere soortenrijkdom was aanwezig in de begraasde oever met 11 soorten tegenover 7 in de verruigde oever. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan een groter variatie in vegetatiestructuur. De onbegraasde verruigde oevers zijn zeer monotoon in vegetatie en structuur, zodat ze minder soortenrijk zijn. Opmerkelijke vaststelling van dit 10 jarige onderzoek was allereerst dat het aanbrengen van een oeverversteviging met breuksteen geen merkelijk negatief effect had op aantallen soorten en individuen. Evenzeer opmerkelijk was dat de extreme hoogwaters van 1993 en 1995 - waarbij de uiterwaard van Kotem 3 maal hoog onderliep en de oevers zwaar aangevallen werden – ook geen effect lieten zien op de soortensamenstelling, noch een negatief effect hadden op de aantallen. Meer nog, er kwamen meer muizen voor de jaren na de hoogwaters (vooral de aantallen van Bosmuis namen toe). De kleinste en mogelijks toch gevoeligste soorten Dwergmuis en Dwergspitsmuis werden wel niet meer vastgesteld in deze oevers na de extreme hoogwaters – maar ze werden ervoor ook slechts éénmaal vastgesteld.

In de waarnemingen van Bertie dus geen Waterspitsmuis, ook geen Noordse woelmuis die blijkbaar toch geen overlap in voorkomen heeft met de Ondergrondse woelmuis en voorlopig beperkt blijft tot boven de grote rivieren in Nederland. Van Waterspitsmuis blijven de waarnemingen langs de Maas dus tot op heden zeer beperkt (Wansink & Huitema 2001). De Waterspitsmuis is sterk aan de waterkant gebonden en heeft net als de andere spitsmuizen een hoog metabolisme; wat betekent dat voedsel (ongewervelden, vis, kikkers, etc.) rijkelijk aanwezig moet zijn en makkelijk te vangen. Daarom is de soort afhankelijk van structuurrijke, natuurlijke oevers die momenteel in het Maasdal helaas nog beperkt voorhanden zijn. De Ondergrondse woelmuis die langs de Maas de noordgrens van z’n areaal heeft, is een soort met een voorkeur voor overgangszones en vandaar ook vaak in valleigebieden aanwezig. Ook de Aardmuis is een soort van ruigere en vochtige vegetaties. Beide soorten kunnen profiteren van een natuurlijk beheer van de vallei. De dominantie van de algemene en alomtegenwoordige Bosmuis en Huisspitsmuis in de ruige steile oevers, wijst erop dat een structuurverbetering van deze verstevigde oevers zeker positief kan uitpakken voor de kenmerkende soorten van de riviervallei.

Ondergrondse woelmuis op de steiloever van de Maas, nog een beetje verward na een verblijf in de Life-trap.

Bij de kleine marterachtigen treffen we overal Wezel, Bunzing en Hermelijn langs de Maas, waarbij de laatste vooral sterk profiteert van de natuurontwikkeling langs de oevers. De verhoogde variatie aan vegetatiestructuren biedt meer voedsel en schuilgelegenheid voor deze soorten, wat maakt dat ze zich geregeld laten zien in de natuurterreinen. Soorten als Steenmarter, Vos en Das zijn ook aanwezig maar meer gebonden aan de randen van het overstromingsgebied.

Ook Vleermuizen treffen we veelvuldig in de Maasvallei aan. Alle vleermuissoorten zijn in meer of mindere mate afhankelijk van open water, voornamelijk in het vroege voorjaar, omdat dan de vedermuggen (Chironomiden) als eerste insecten vanuit de wateren uitvliegen en een belangrijke voedselbron vormen.. Zowel de Water- als de Meervleermuis zijn echte gespecialiseerde jagers van het wateroppervlak die boven de Grensmaas jagend voorkomen (Wansink & Huitema 2001). Hoewel weinig tot geen kraamkolonies van deze soorten in het Maasdal bekend zijn, worden ze toch ’s zomers vastgesteld boven de Maas. Naast deze specialisten zijn Gewone en Ruige

dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis de meest algemene vleermuizen in de Maasvallei. Overige soorten die ook foeragerend werden vastgesteld langs de Grensmaas, betreffen

Baardvleermuis, Franjestaart, Gewone en Grijze grootoor vleermuis en Vale vleermuis (Wansink & Huitema 2001). De grootoren die slechts beperkte afstanden afleggen al jagend, zullen zeker in de

4.3 NIEUWE ONTWIKKELINGEN

De hoogwaterstroomgeulen die nog in het landschap aanwezig zijn in Mazenhoven, zullen terug aangetakt worden. Bovenstrooms via het uitgraven van een geul vanuit Maasbeemdergreend, en benedenstrooms door de Maasoever iets te verlagen. In de Maasoever zullen tevens de

breukstenen verwijderd worden. Het vrijkomende materiaal zal gebruikt worden om in de Maasbeemdergreend de noordwestelijke plasoever aan te vullen, zodat een aansluiting van het gebied ontstaat waarvan de grazers gebruik kunnen maken om rond te trekken.

De verdere aaneensluiting van de natuurterreinen, zodat een groot aaneengesloten

mozaïeklandschap kan ontwikkelen, is ook een doel op korte termijn. Hiermee zullen naar verwachting ook de verschillende soortgroepen beter tot ontwikkeling kunnen komen.

Mozaïeklandschap van Vilain XIIII, streefbeeld voor de Maasbeemden