• No results found

Figuur 10. Matching tussen zorgnoden en zorgantwoorden

Zorgantwoorden: Preventie

gespecialiseerde zorg aan huis via ZP B2/B3 Zorgprogramma a

Zorgprogramma B1 Zorgprogramma B2 Zorgprogramma B3

Horizontale en verticale netwerken Zorg-gerelateerde kwaliteitsindicatoren

Zorgnoden:

Ziekte voorkomen

Langdurige zorg in vertrouwde omgeving

Vlot toegankelijke pediatrische expertise overdag Sociale en/of psychische aspecten

24 uurscontinuïteit inzake pediatrische zorg gespecialiseerde multidisciplinaire zorg

medium care voor kinderen

Hypergespecialiseerde diagnostiek/behandeling Pediatrische Intensieve Zorgen

afstemming tussen welzijn 1ste, 2e en 3e lijn Kwaliteitsvolle zorg

Innovaties:

Predictieve geneeskunde telemonitoring

telemedicine

ICt ondersteunde integrale zorg Internationale accreditering (NIaZ, JCI)

ZORgNEt VLaaNDEREN

4

Conclusies

Zorgnet Vlaanderen wil dat elk kind dat zich in een ziekenhuis aanbiedt tijdig de meest ge- paste, kwaliteitsvolle zorg kan krijgen. Elk kind heeft recht op de nodige zorg, die zo goed als mogelijk aansluit bij zijn vertrouwde omgeving. Om die doelstelling te realiseren moet het huidige ‘one size fits all’ zorgprogramma voor kinderen gediversifieerd worden in functie van de lokale, regionale en supraregionale zorgnoden en -mogelijkheden. De rol en opdracht van de lokale, regionale en supraregionale pediatrische ziekenhuisdiensten in het kader van de toegankelijkheid moet daarom duidelijk worden gesteld en kenbaar gemaakt.

Nu en in de nabije toekomst blijven er duidelijke zorgnoden bestaan. Er is opnieuw een toe- nemende behoefte aan gedegen en sociaal geïnspireerde pediatrische basisexpertise. Bij- zondere aandacht dient te worden besteed aan de toegankelijkheid voor kinderen uit arme gezinnen. Daarnaast is het cruciaal om voldoende capaciteit te behouden om minstens de gebruikelijke epidemieën en forse seizoensschommelingen vlot te kunnen opvangen. In een globaliserende wereld zijn pandemies immers waarschijnlijker dan ooit. ten slotte is er be- hoefte aan hypergespecialiseerde zorg voor een kleine groep van kinderen, maar het betreft hier vaak kinderen met een recurrente zorgvraag.

Om dat alles te realiseren willen de Vlaamse ziekenhuizen dat alle pediatrische activiteiten in een ziekenhuis gewaardeerd worden. te beginnen bij de uitbouw van “nieuwe” activitei- ten waaronder korte observaties en daghospitalisatie. Daarnaast moet de pediatrische onder- steuning van de spoeddienst en de opvolging van doorverwijzingen meer aandacht krijgen. Ook de opvolging van (chronisch) ernstig zieke kinderen met als essentiële onderdelen een betere psychosociale begeleiding van kind en ouders en het meenemen van voldoende ge- sprekstijd dienen mee in rekening te worden genomen. De uitbouw van gespecialiseerde zorg aan huis en meer mogelijkheden voor de combinatiebehandeling van kinderen met psychi- sche en/of fysische en/of sociale problemen dient, in het kader van een holistische benade- ring, eveneens te worden gerealiseerd. tot slot is er dringend nood aan een beleidskader voor enkele zeer professioneel toegeruste, specifieke pediatrische intensieve zorgeenheden met bijhorende transportfaciliteiten.

Hiervoor is een verfijning nodig van het zorgprogramma voor kinderen, waarbij elk algemeen ziekenhuis ten minste een zorgprogramma a moet hebben dat overdag over de benodigde pediatrische expertise beschikt om electieve dagopnames te ondersteunen en een laagdrem- pelige consultatiemogelijkheid garandeert. Het zorgprogramma B1 biedt bovendien nacht- en weekendcontinuïteit, materniteitsondersteuning en het heeft ook de klassieke hospitalisa- tiemogelijkheid. Het zorgprogramma B2 biedt één of meerdere subdisciplines aan en heeft daarvoor een uitgebouwde multidisciplinaire werking. Een zorgprogramma B3 heeft als be- langrijkste troef de mogelijkheid tot hypergespecialiseerde zorg die permanent als back-up ter beschikking is van de tweedelijnszorg en die onder meer zorgt voor het transport van kritische patiëntjes naar goed uitgeruste pediatrische intensieve zorgeenheden. In het kader van een zorgtrajectfinanciering is het best te overwegen om welomschreven expertconsulta- ties bij zeer complexe problematiek meer kostendekkend te financieren. Daarin moet ook een financiering voor telemedicine worden meegenomen, zodat de perifere kinderarts uitgebreid kan terugvallen op bijzondere expertise, zonder het patiëntje elke keer te transfereren. Om dat alles kwaliteitsvol te kunnen realiseren is het onontbeerlijk om grondig werk te maken van horizontale en verticale netwerken tussen de verschillende ziekenhuisdiensten. Daarbij moeten ook innovaties, zoals telemedicine en de mogelijkheid om het medisch dossier elek- tronisch te delen tussen alle behandelend artsen, zo snel mogelijk veralgemeend worden. De

50

ZORgNEt VLaaNDEREN

netwerkmogelijkheden moeten gestimuleerd worden door de uitbouw en financiering van verticale zorgtrajecten, evenals door het stimuleren van horizontale samenwerking en associ- atie.

Het is aan te bevelen om remmende factoren weg te werken, zoals het potentieel verlies van andere erkenningen, indien nachthospitalisatie van kinderen gezamenlijk wordt uitgebaat en dus niet in elk ziekenhuis aanwezig is. Het gezamenlijk uitbaten moet ook mogelijk wor- den in de financierings- en erkenningsvoorwaarden zodat verschillende ziekenhuizen (ook de combinatie algemeen ziekenhuis en psychiatrisch ziekenhuis) en de pediaters en kinder- psychiaters hun expertise in het belang van ieder kind kunnen bundelen. Dat moet toelaten de jobinhoud via subdisciplines te verdiepen en de wachtbelasting te verlagen, zonder de basiszorg af te bouwen. Enkel focussen op subdisciplines, terwijl de psychosociale factoren juist sterk toenemen, zou immers vele kinderen totaal in de kou laten staan.

Kwaliteitsvolle zorg voor kinderen kan voorts gerealiseerd worden door de hiaten in het hui- dige aanbod aan te pakken. we denken hierbij aan sociale pediatrie, opnames voor “gemeng- de (psychische en fysische) diagnose”, gespecialiseerde zorg aan huis voor langdurig ernstig zieke kinderen en pediatrische intensieve zorgeenheden. Voor elk algemeen ziekenhuis moet een vlot beschikbare pediatrische basisfunctie voorzien worden die kostendekkend gefinan- cierd wordt. Er dient ook meer aandacht te komen voor gezamenlijke vorming en afstemming van zorgprotocollen en het onderhouden van specifieke (reanimatie)vaardigheden. Ook kwa- liteitsindicatoren en kwaliteitsopvolging moeten meegenomen worden in een verfijning van het zorgprogramma. Het realiseren van zorgtrajecten waaraan ook een zorgprogramma B3 per zorgtraject actief participeert, moet een snelle ontsluiting van de nieuwste inzichten en mogelijkheden tot stand brengen en dient te resulteren in een integraal zorgaanbod voor de patiënt.

Zorgnet Vlaanderen vraagt ten slotte om het attractiviteitsprobleem van bepaalde ziekenhuis- disciplines – waaronder de ziekenhuispediatrie – structureel en ten gronde aan te pakken. De oorzaak van het probleem ligt in de onevenwichtige verdeling van de honoraria en de on- gelijke wachtbelasting tussen de verschillende medische specialismen. Ook tussen pediaters onderling (ziekenhuispediaters versus anderen) zijn er grote verschillen in het opnemen van verantwoordelijkheid voor ernstig zieke kinderen en het verzekeren van nacht- en weekend- wachten.

Het is daarom belangrijk om een minimale contingentering per specialistische discipline in te voeren op basis van de evolutie van de noden en niet langer op basis van het historisch gegroeide en niet transparant toegewezen aantal erkende stageplaatsen. De inkomensspan- ning van de pediaters met andere disciplines moet worden verminderd en de wachtbelasting moet naar omlaag door het stimuleren van een solidaire wachtdeelname zoals die ook voor de huisartsen is ingevoerd. Ook de Impulseo-maatregelen voor de huisartsen kunnen ver- ruimd worden naar de ziekenhuispediaters, aangezien vergelijkbare knelpunten van toepas- sing zijn. Daarnaast moeten verregaande horizontale samenwerkingsmogelijkheden tussen nabijgelegen zorgprogramma’s resulteren in een daling van de wachtbelasting door te kun- nen beschikken over één functioneel samengevoegde equipe die de wachtbelasting naar één op de zes of nog minder kan herleiden. Daardoor blijft voor elk kind pediatrische zorg dag en nacht, zeven dagen op zeven, toegankelijk.

52

ZORgNEt VLaaNDEREN

Bibliografie

aaP Committee on hospital care and section of critical care, Society of critical care medicine. 1999. “guidelines for developing admission and discharge policies for the pediatric intensive care unit”. Pediatrics 103:840-842. Update august 2008.

aaP Committee on hospital care. 1999. “COHC more data needed on short-stay units”. aaP news 15: 27. ahgren B. 2003. “Chain of care development in Sweden: results of a national study”. Interna- tional Journal of Integrated Care 3: e01.

alliet P., Callewaert L., Kamoen K. et al. 2008. “Demografie en werkomstandigheden van de kinderarts. Enquête van de Vlaamse Vereniging voor Kindergeneeskunde”. tijdschrift van de Belgische Kinderarts.

askins m. 2008. “Psychological support of the pediatric cancer patient: lessons learned over the past 50 years”, Current Oncology Reports 10(6): 469-76.

avard D. 2009. “genome medicine: considerations for health professionals and the public”. Genome Med 1(2):25.

Buchmueller t. 2006 How far to the hospital? the effect of hospital closures on access to care. Journal of Health Economics. 25(4):740-761.

Buysse B. 2010. Het kind in Vlaanderen 2009. Brussel: Kind & gezin. Buysse B. 2009. Het kind in Vlaanderen 2008. Brussel: Kind & gezin.

Cammu H., martens g., De Coen K. et al. 2008. Perinatale activiteiten in Vlaanderen 2007. Brussel: SPE.

Cannoodt L, Casaer P, Daneels m et al. 2002. Eindrapport KZ-project: “Kinderen in zieken- huizen”. Onderzoek gefinancierd door het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Coleman w., Dobbins m., garner a. et al. 2009. “Policy statement. the future of pediatrics: mental health competencies for pediatric primary care”. Pediatrics 124: 410-421.

CSDH (Commission on Social Determinants of Health). 2008. Closing the gap in a generation: health equity through action on the social determinants of health. Final Report of the Commis- sion on Social Determinants of Health. geneva: world Health Organization.

Currie J. 2003. “Distance to hospital and children’s use of preventive care: is being closer bet- ter and for whom?” economic Inquiry 41(3): 378-391.

Devos I. 2005. De evolutie van de levensverwachting in België, 18-20e eeuw. Paper voor de Chaire Quetelet.

De wever a. et al. 2008. etude sur la pédiatrie. Bruxelles: ULB.

Engel g. 1977. “the need for a new medical model: a challenge for biomedicine”. Science 196(4286): 129-36.

Evers a. 2010. “Perinatal mortality and severe morbidity in low and high risk term pregnan- cies in the Netherlands: prospective cohort study”. British Medical Journal: 341:5639. Jorgensen N. 2010. “testicular dysgenesis syndrome comprise some but not all cases of hypospadias and impaired spermatogenesis”. International Journal of andrology 33(2): 298- 303.

Flores g., Snowden-Bridon C., torres S. et al. 2009. “Urban minority children with asthma: substantial morbidity, compromised quality and access to specialists, and the importance of poverty and specialty care”. the Journal of asthma 46(4):392-8.

FOD Economie 2008. Bevolkingsvooruitzichten 2007-2060. Planningpaper 105. Brussel: Fede- raal Planbureau.

goodman D. 2005. “the pediatrician workforce: current status and future prospects. aaP technical report”. Pediatrics 116: 156-173.

grünberg J. 2010. “Pedogeriatrics: a pediatric nephrologist’s outlook on common challenges facing pediatric and geriatric nephrologists”. International urology and nephrology 42(1): 253-7. guarino a., Vesikari t., Van Damme P. et al. 2008. “European society for pediatric gastroen- terology, hepatology and nutrition/European Society for paediatric infectious diseases. Evi- dence based guidelines for the management of acute gastro-enteritis in children in Europe”. Journal of Pediatric Gastroenterology and nutrition 46:81-122.

Hailey D. 2006. “Recommendations and supporting evidence in guidelines for referral of pa- tients to sleep Laboratories”. Sleep Medicine Reviews 10(4): 287-99.

Halfon N., Newacheck P., wood D. et al. 1996. “Routine emergency department use for sick care by children in the US”. Pediatrics 98(1): 28-34.

Hoppenbrouwers K., Van Damme P., Depoorter a. 2009. Studie van de vaccinatiegraad bij jonge kinderen en adolescenten in Vlaanderen in 2008. Leuven: K.U.Leuven

“Kinderen in het ziekenhuis.” test Gezondheid 94. 2010.

marshall g. 2009. “Rotavirus disease and prevention through vaccination”. the Pediatric In- fectious Disease Journal 28(4):355-62.

Pallapies D. 2006. “trends in childhood disease”. mutation Research 8(2):100-11.

Paré g. 2007. “Systematic review of home telemonitoring for chronic disease: the evidence base”. Journal of the american Medical Informatics association 14: 269-277.

Robbers S. 2010. “Pre-divorce problems in 3-year-olds:a prospective study in boys and girls”. Social Psychiatry and Psychiatric epidemiology 46(4): 311-319.

Roberfroid D. 2008. Het aanbod van artsen in België. Huidige toestand en toekomstige uitdagin- gen. KCE report 72a januari.

Schickli J. 2009. “Challenge in developing a pediatric RSV vaccine”. Human Vaccines 28(5): 9; 582-91.

54

ZORgNEt VLaaNDEREN

Sherring m. 2000. “Extended paediatrics: acute care in children’s homes”. Journal of Quality in clinical practice 20(2-3): 113-6.

Steegers E. 2008. “Recht op een goede start”. Medisch contact 3: 100-101.

Szajewska H., Hoekstra J., Sandhu B. 2000. “management of acute gastroenteritis in Europe and the impact of the new recommendations: a multicenter study. the working group on acute Diarrhoea of the European Society for Paediatric gastroenterology, Hepatology, and Nutrition”. Journal of Pediatric Gastroenterology and nutrition 30: 522–7.

tate J. 2009. “Decline and change in seasonality of US rotavirus activity after the introduction of rotavirus vaccine”. Pediatrics 124(2): 465-71.

tchervenkov C. 2008. “the improvement of care for paediatric and congenital cardiac disease across the world: a challenge for the world Society for paediatric and congenital heart sur- gery”. Cardiology in the Young 18(2): 63-9.

van den Brande J. 2003. Kindergeneeskunde voor kinderverpleegkundigen. maarssen: Elsevier gezondheidszorg.

Van den Hazel P. 2006. “today’s epidemics in children: possible relations to environmental pollution and suggested preventive measures”. acta Paediatrica Supplement 95(453): 18-25. Veit-Sauca B. 2008. “Regionalisation of perinatal care helps to reduce neonatal mortality and morbidity in very preterm infants and requires updated information for caregivers”. archives de Pédiatrie 15(6): 1042-8.

Verhaeghe N. & annemans L. 2008. Onderzoek naar de tijdsbesteding van ziekenhuispediaters, met nadruk op aspecten van communicatie. gent: Ugent.

Vigdor E. 1999. the Impact of Urban Hospital Closures on Health. Durham: mimeo.

wassen m. 2003. “Parental perception of waiting time and its influence on parental satis- faction in an urban pediatric emergency department. are parents accurate in determining waiting time?”. Southern medical Journal 96(9): 880-883.

whittaker E. 2008. “Perinatal tuberculosis: new chalenges in the diagnosis and treatment of tuberculosis in infants and newborn”. early Human Development 84(12): 795-9.

wHO European ministerial Forum. 2007. all against tuberculosis. geneva: world Health Orga- nization.

Xu K., Nelson B. et al. 2009. “the changing profile of patients who used emergency depart- ment services in the US: 1996-2005”. annals of emergency Medecine 54(6): 805-810.

Zorgnet Vlaanderen vzw guimardstraat 1, 1040 Brussel t. 02 511 80 08 | F. 02 513 52 69 post@zorgnetvlaanderen.be www.zorgnetvlaanderen.be