• No results found

Kennislacunes en vervolgonderzoek

Hoofdstuk 4 Extreem-rechts radicalisme en radicalisering

5.3 Kennislacunes en vervolgonderzoek

Tijdens het literatuuronderzoek zijn tal van kennisleemten naar voren gekomen. Deze zijn in de hoofdstukken 3 en 4 aangeduid bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen, terwijl enkele belangrijke lacunes in paragraaf 5.1 nog eens zijn gerecapituleerd. In deze laatste paragraaf wordt aangegeven hoe enkele van deze gaten in de kennis over radicalisme en radicalisering opgevuld kunnen worden door vervolgonderzoek. Zes lijnen van onderzoek worden onderscheiden.

1. Actualiteit en grensgevallen

De beide radicale bewegingen zijn voortdurend in ontwikkeling. Recente

ontwikkelingen worden al niet meer gedekt door de onderzoeksliteratuur. Zo lijkt het jihadisme op zijn retour en komt volgens de AIVD de dreiging tegenwoordig veeleer van het islamitisch neoradicalisme (politiek salafisme), dat een anti-integratieve houding zou voorstaan. Maar hiernaar is nauwelijks onderzoek gedaan, behalve rondom een moskee in Tilburg-Noord (Moors en Jacobs 2009). Hoe wijd verspreid is het islamitisch neoradicalisme? Welke organisatievormen zijn er? Welke gedragingen of ontwikkelingen kunnen mogelijk ‘ontwrichtend’ zijn voor de Nederlandse samenleving? Kortom, veel van de vragen van dit literatuuronderzoek kunnen niet beantwoord worden voor recente vormen van het politieke salafisme. Daarnaast zijn er jongeren die het salafisme meer als life style opvatten, zonder de bijbehorende overtuigingen te internaliseren: salafi-shoppers. Ook hierover is weinig bekend. Vormt dit een opstap tot het ‘echte’ salafistenactivisme? En onder welke omstandigheden wordt die overstap gemaakt?

Het lopend onderzoek over ‘salafisme in Nederland: aard, omvang, dreiging’ (IMES/Tillie) zal een deel van deze vragen mogelijk beantwoorden; hetzelfde geldt voor enkele van de in bijlage 2 genoemde promotietrajecten; maar de resultaten hiervan worden pas later openbaar gemaakt. Pas na de publicatie van de resultaten van deze onderzoekingen kan hierop zo nodig worden voortgebouwd om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van het politiek salafisme.

Het onderzoek over extreem-rechts geeft nog minder een actueel beeld van de situatie. Het enige recente onderzoek is dat van Gielen (2008) onder een Almeers rechts-extremistisch netwerk. De gewelddadigheid van dit soort netwerken, de maatschappelijke risico’s en de openbare ordeproblemen die dit met zich meebrengt rechtvaardigen meer onderzoek hiernaar. Ook bij extreem-rechts bestaat gebrek aan kennis over de grensgevallen: de relatief gematigde politieke partijen lijken langzamerhand te verdwijnen. Er is sprake van een verschuiving van partijpolitiek naar manifestaties in de publieke ruimte en op het internet. Zijn de gematigde extreem-rechtse radicale activisten meegegaan met deze trend? De Monitor Racisme & Extremisme duidt de recente ontwikkelingen wel aan, maar onderzoek is nodig dat hierin dieper inzicht biedt.

2. Levensfasen en radicalisering

Wat is precies de rol van de factor levensfase bij radicalisering? Is radicalisering vooral een jongerenvraagstuk en, zo ja, waarom? Zijn jongeren vooral

oververtegenwoordigd bij de meest extremistische formaties binnen beide bewegingen? Wat gebeurt er als activisten langere tijd binnen extremistische of zeer radicale groepjes blijven functioneren? Welke rol vervullen ouderen binnen formaties in deze beweging? Leidt het volwassen worden tot matiging, stappen ze uit de beweging als ze meer verantwoordelijkheden krijgen? En wat zijn de motieven van mensen die in latere leeftijdsfasen aansluiting zoeken bij beide radicale bewegingen?

De literatuur over radicalisering binnen beide bewegingen is bijna geheel gericht op jongeren. Daar is voldoende reden voor gezien hun

oververtegenwoordiging. Maar het resulteert wel in een vertekend beeld. Niet alleen de puberteit, maar ook de overgang van middelbare school naar het hoger- en middelaar beroepsonderwijs blijkt een fase in het leven te zijn die mogelijk tot radicalisering kan leiden. Hoe vergaat het activisten die actief blijven als (jong) volwassene? Linden (2009) is een van de weinigen die onderzoek heeft gedaan onder activisten die in verschillende levensfasen actief werden binnen relatief gematigde organisaties van zo’n tien jaar geleden. Meer actuele studies zijn nodig. Activisten in terroristische organisaties behoren, voor zover hierover iets bekend is, niet tot de schoolgaande jeugd, maar zijn mensen die midden in het leven staan. Aan de andere kant is bekend dat veel jongeren radicale organisaties verlaten of in ieder geval hun revolutionaire elan temperen met het volwassen worden. Over al dit soort verbanden tussen radicalisering en levensfasen zwijgt de onderzoeksliteratuur grotendeels. Dat is niet alleen een serieuze kennislacune. Het is voor beleid ter voorkoming en bestrijding van radicalisme riskant om alleen te focussen op jongeren.

3. De rol van ouders

De ouders van de radicaliserende kinderen krijgen meestal nauwelijks aandacht. Maar een enkele keer komt uit de literatuur naar voren dat ouders van radicale en radicaliserende jongeren een belangrijke rol lijken te spelen. Zo wijzen literatuur over Lonsdalejongeren en het onderzoek van Gielen (2008) erop dat het geregeld voorkomt dat de ouders de opvattingen van hun kinderen delen. Pas als de jongeren de wet overtreden en worden opgepakt, worden in de ogen van de ouders de grenzen overschreden, al komt het ook voor dat ouders hun kind dan als een held zien (Gielen 2008). Aan de andere kant komt uit ouder onderzoek van Linden (2009) naar voren dat extreem-rechtse

radicalen niet primair uit ‘rechtse’ gezinnen kwamen. En in de literatuur wordt er soms ook op gewezen dat ouders zich verzetten tegen extreem-rechtse

sympathieën van hun kinderen. Over de rol van ouders bij radicale en

dit thema aandacht (bijvoorbeeld bij Slootman en Tilie 2006). Juist omdat het om jongeren gaat die vaak nog thuis wonen als ze de eerste stappen op het radicale pad zetten, is dit een onderwerp dat nodig onderzocht moet worden.

Op dit moment loopt al een onderzoek naar de rol van ouders als opvoeder met betrekking tot de radicalisering van hun kinderen (UU/Van San e.a., zie bijlage 2). Het is een pilot project dat mogelijk een vervolg krijgt.

4. De samenhang van radicalisering met andere problemen

Extreem-rechts wordt in de nationale en internationale literatuur geregeld geassocieerd met allerlei problemen, zoals alcohol, drugs, werkloosheid, gezinsproblematiek (gescheiden ouders, enz.) en kleine criminaliteit. In de literatuur over Lonsdalejongeren wordt hiernaar geregeld verwezen, maar ook in onderzoek over bijvoorbeeld neonazi’s in Scandinavië. Tevens zijn er verbanden met hooliganisme en andere vormen van geweld. Over de relatie tussen een dergelijke opeenstapeling van problemen en de aantrekkingskracht van het salafisme op moslimjongeren is minder bekend. Sageman (2008) concludeert op grond van zijn data base dat het jihadisme onder de tweede en derde generatie migranten met een moslimachtergrond in Europa een van de mogelijke ontsnappingsroutes lijkt te zijn uit een leven van kleine criminaliteit en criminele jeugdgroepen. Hierover is nauwelijks iets te vinden in de Nederlandse onderzoeksliteratuur. Tegelijkertijd is er wel veel aandacht in de politiek en ook in de wetenschap voor de problemen die Marokkaans-Nederlandse jongeren veroorzaken. Het ligt voor de hand te zoeken naar verbanden, die zich wellicht niet tegelijkertijd voordoen, maar mogelijk opeenvolgend. Kortom, wat is het verband tussen deze ernstige opeenstapeling van jongerenproblemen en de aantrekkingskracht van radicale bewegingen?

Er is al vrij veel over de genoemde jeugdproblemen en –criminaliteit onder allochtone en autochtone jongeren gepubliceerd. Maar onderzoek naar dit thema en naar radicalisme zijn twee gescheiden domeinen. Daarom zou begonnen kunnen worden met een literatuuronderzoek naar de verbanden. Op basis hiervan zou vervolgens empirisch onderzoek kunnen worden uitgevoerd. Een mogelijkheid hiervoor is onder meer het verrichten van onderzoek in gevangenissen of onder ex-gevangenen. Deze contexten bieden mogelijkheden tot radicalisering, zoals sommige buitenlandse studies laten zien.

5. De rol van internet en andere moderne media

De rol van internet is een thema dat telkens terugkeert in de literatuur over radicalisering, maar waarover slechts enkele onderzoekspublicaties zijn te vinden (De Koster en Houtman 2006/2008, De Koning 2008; Benschop 2006;

zie ook AIVD 2006a, NCTb 2007). De AIVD (2006a) spreekt zelfs over ‘turbo’ radicalisering door het internet. Dat rechtvaardigt zeker meer onderzoek dan nu voorhanden is. Het is belangrijk dat het onderzoek zich niet beperkt tot online gedrag, maar tevens de relatie met offline gedrag onderzoekt (Zie bijvoorbeeld de onderzoeksopzet van De Koster en Houtman (2006/2008)). Op dit moment loopt er al onderzoek naar dit onderwerp: het onderzoek naar de ‘rol van de binnen- en buitenlandse Arabische media bij radicalisering van moslimjongeren in Nederland’ (Konijn/VU en Becker/Radboud Universiteit).

6. Vergelijking van groepen

- Salafisten en democratisch actieven

Waarom kiest de ene Marokkaans-Nederlandse jongere voor het salafisme en de andere voor participatie in een politieke partij om de samenleving te

veranderen? Buijs e.a. (2006) hebben een eerste poging gedaan om meer zicht te krijgen op de verschillen in motieven, factoren en omstandigheden die dit kunnen verklaren. Vergelijkbare omstandigheden en motieven - frustratie over de achterstelling en stigmatisering van Marokkaanse Nederlanders en de wil hieraan iets te doen - blijken voor beide typen jongeren van belang, maar de uiteindelijke weg die ze kiezen is totaal verschillend. De vergelijking van Buijs e.a. (2006) was te beperkt (te kleine aantallen respondenten) om goed inzicht in dit vraagstuk te verkrijgen. Een uitgebreider onderzoek lijkt geboden.

- Marokkaanse en Turkse Nederlanders

In dit rapport is al eerder opgemerkt dat de grote verschillen tussen Marokkaans-Nederlandse en Turks-Nederlandse jongeren wat betreft hun participatie in radicale islamitische bewegingen opvallen. Inzicht in de

verschillen in omstandigheden en factoren die hierbij een rol spelen, zal tevens meer kennis opleveren over de factoren die de aantrekkingskracht van de radicale islam op Marokkaans-Nederlandse jongens bepaalt. Er is al redelijk wat onderzoek gedaan naar de ‘Turkse islam’ in Nederland. Een oriëntatie op deze literatuur en gesprekken met onderzoekers en deskundigen op dit terrein zou een opstap moeten vormen voor de ontwikkeling van een opzet voor een empirisch onderzoek onder respondenten van beide groepen. Het verschil in de sociale controle binnen en de mate van georganiseerdheid van de Turkse en Marokkaanse gemeenschappen in Nederland speelt wellicht ook een rol in de weerstand tegen radicalisering.

Het lopend onderzoek naar Salafisme in Nederland (IMES/Tillie) richt zich op zowel Marokkaanse als Turkse Nederlanders. De resultaten van dit onderzoek

zullen al een eerste inzicht bieden in verschillen tussen beide groepen wat betreft hun houding ten opzichte van salafistische ideeën.

- Radicale en niet-radicale jongeren

Beleidsinterventie lijkt het meest effectief in de fase van de eerste stappen op het pad naar radicalisering. Weliswaar is naar deze fase van oriëntatie en het eerste contact met de beweging al onderzoek gedaan, maar het betreft geen representatieve selecties van respondenten. Bovendien worden in het onderzoek gewoonlijk alleen radicalen onderzocht. Zodoende blijft de vraag onbeantwoord waarom de anderen in vergelijkbare omstandigheden niet zijn geradicaliseerd. Omstandigheden zijn van groot belang voor radicalisering (voedingsbodem), maar uiteindelijk radicaliseert maar een klein aantal, door allerlei gebeurtenissen, omstandigheden, relaties en locaties. Vergelijking van radicale met niet-radicale jongeren in gelijksoortige omstandigheden (zelfde buurt, zelfde school of zelfde gezin) zou zicht kunnen geven op dit soort

factoren. Hoe komen personen met het gedachtegoed in contact, hoe beginnen ze het proces van radicalisering, wat is daarbij de rol van ouders, van

leerkrachten, van vrienden, van contacten via internet en hoe wordt hierop door instanties gereageerd? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is het nodig de interviews met respondenten aan te vullen met het volgen van de

respondenten gedurende het onderzoek. Ook kan het informatief zijn de respondenten in hun context(en) te onderzoeken, zoals in relatie tot hun ouders en leerkrachten.

Dit literatuuronderzoek is gestart vanuit een omvangrijke lijst met

onderzoeksvragen om na te gaan wat hierover al bekend is. Er blijkt zeker het nodige bekend te zijn over beide bewegingen, maar algemene conclusies zijn vaak moeilijk te trekken door de beperktheid van de literatuur. Met name over processen van radicalisering zelf is relatief weinig literatuur. Daarnaast gaan de ontwikkelingen snel en loopt het onderzoek daarbij achter. Mede gezien de maatschappelijke risico’s van radicalisering is meer onderzoek nodig, dat voortbouwt op de inzichten uit eerder onderzoek.

Samenvatting

In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een studie naar de onderzoeksliteratuur over islamitische en extreem-rechtse radicalisering in Nederland. Deze twee vormen van radicalisering worden door de overheid momenteel als het meest bedreigend beschouwd.

Het doel van de studie is een vergelijkend overzicht te bieden van de

belangrijkste inzichten uit de literatuur over beide vormen van radicalisering, en op basis hiervan zowel aanknopingspunten te bieden voor te voeren beleid op dit terrein als aan te geven hoe niet of onvolledig beantwoorde

onderzoeksvragen kunnen worden beantwoord in vervolgonderzoek.

Het onderzoek is gericht op het beantwoorden van de volgende hoofdvragen:

1. Wat is het gedachtegoed van de radicale islam en extreem-rechts in Nederland, hoe organiseren zij zich, aan welke kenmerken voldoen de aanhangers, tot welke extreme gedragingen gaan zij over en hoe verhouden zij zich tot de omgeving?

2. Welke voorwaarden verklaren waarom mensen radicaal worden en aansluiting zoeken bij de radicale islam en extreem-rechts?

3. Hoe komt men in contact met de radicale islam en extreem-rechts en wat vormt de aantrekkingskracht van deze bewegingen?

4. Hoe verlopen processen van radicalisering binnen de radicale islam en extreem-rechts?

5. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de radicale islam en extreem-rechts in Nederland met betrekking tot de bovenstaande vragen? 6. Welke aanknopingspunten volgen uit de vergelijkende analyse van de

radicale islam en extreem-rechts in Nederland voor mogelijk te voeren beleid ten aanzien van beide stromingen?

7. Hoe kunnen de niet of onvolledig beantwoorde onderzoeksvragen worden beantwoord in vervolgonderzoek?

Het literatuuronderzoek bestond uit de volgende stappen: (a) inventarisatie van de relevante literatuur en lopend onderzoek; (b) selectie van de literatuur voor de nadere analyse; (c) analyse van de literatuurselectie per beweging; (d) vergelijkende analyse van inzichten over beide bewegingen; (e) rapportage. De gebruikte selectiecriteria voor de literatuur zijn: relevant voor de beantwoording

van de onderzoekvragen, van recente datum (21ste eeuw) en gebaseerd op empirisch onderzoek. Uiteindelijk bleek maar weinig literatuur aan deze eisen te voldoen. Daarom is in de loop van het onderzoek besloten ook enkele oudere studies over extreem-rechts mee te nemen, evenals enige buitenlandse studies over beide vormen van radicalisme.

Islamitisch en extreem-rechts radicalisme

In hoofdstukken 3 en 4 wordt nagegaan in welke mate de onderzoeksvragen kunnen worden beantwoord op basis van de onderzoeksliteratuur over islamitisch en extreem-rechts radicalisme in Nederland.

De radicale islam manifesteert zich in Nederland vooral in de vorm van het salafisme. Het is ook de enige onderzochte vorm van islamitisch radicalisme in Nederland. Gewoonlijk worden drie stromingen onderscheiden, het apolitiek, het politiek, en het jihadistisch salafisme. De laatstgenoemde stroming staat een gewelddadige jihad voor, de beide andere stromingen zijn niet

gewelddadig. Toch meent de AIVD dat deze twee niet gewelddadige stromingen ook een risico van radicalisering inhouden, en wel wegens hun anti-integratieve houding. De onderzoeksliteratuur biedt een ander, over het algemeen minder bedreigend beeld van deze stromingen. Maar ze biedt onvoldoende basis om de claims van de AIVD over het radicaliseringsrisico binnen het

niet-gewelddadig salafisme te weerleggen.

Extreem-rechts is verdeeld, waarbij de meest scherpe scheidslijnen lopen tussen de rechts-extremistische of neonazistische formaties enerzijds en de meer gematigde formaties anderzijds. De neonazistische of

rechts-extremistische formaties zijn zonder meer radicaal. Over het risico van

radicalisering van gematigde extreem-rechtse formaties en activisten is weinig bekend; het is geen onderwerp van onderzoek geweest.

Vergelijking van islamitisch en extreem-rechts radicalisme

In hoofdstuk 5 worden beide vormen van radicalisme vergeleken. In het onderzoek naar de ideologieën van beide sociale bewegingen zijn twee benaderingswijzen te onderscheiden. De ene is er een van bovenaf, een beschrijving van de ideologie gebaseerd op teksten en uitspraken van autoriteiten. De andere benadering is er veeleer een van onderaf of van

binnenuit, en baseert zich op interviews met actoren binnen de bewegingen. De eerste benadering – kenmerkend voor de Monitor Racisme & Extremisme en rapporten van de AIVD - levert de nodige kennis van de grote lijnen van de ideologie en de ontwikkeling door de tijd heen. De laatste benadering – gehanteerd in sociologische en etnografische studies – biedt een blik in de

beweging zelf, zoals kennis van de ‘geleefde’ ideologie en het functioneren van organisaties. De benaderingen kunnen elkaar aanvullen, maar ze kunnen ook uiteenlopende inzichten opleveren die zorgen voor een diffuus beeld van de bewegingen.

De ideologieën van extreem-rechts en van het salafisme zijn uiteraard totaal verschillend, maar op een hoger abstractieniveau zijn er overeenkomsten wat betreft de radicale elementen, zoals superioriteitsgevoelens en wantrouwen tegenover de overheid. In hun inhoudelijke kritiek zijn beide op te vatten als tegenbewegingen, die zich afzetten tegen het in Nederland breed gedragen progressieve, tolerante gedachtegoed. Beide bewegingen vormen geen eenheid, maar zijn verdeeld in stromingen. De meest radicale vormen betreffen neonazistische en jihadistisch-salafistische stromingen. Deze kenmerken zich beide doordat ze gewelddadige actie legitiem achten om hun doelen te realiseren.

Wat betreft organisatievormen verschillen de relatief gematigde vormen van beide bewegingen wezenlijk: het (a)politieke salafisme via een religieuze infrastructuur en de typische relatief gematigde extreem-rechtse formaties zijn politieke partijen. De radicale formaties van beide bewegingen – jihadistisch-salafistische en rechts-extremistische – vertonen meer overeenkomsten, doordat het formaties met een lage organisatiegraad zijn, vaak besloten en veelal met niet-geformaliseerd leiderschap.

Internet speelt een grote rol in beide bewegingen. Er is echter een duidelijk verschil in bereik: de salafistische websites trekken een breder publiek dan de extreem-rechtse webfora. Activiteiten en extreme gedragingen van beide bewegingen verschillen in sterke mate. Er is een kleine overlap: beide gaan zich te buiten aan haatzaaiende en discriminerende uitlatingen, onder meer op webfora. Gewelddadigheid is met name een kenmerk van neonazistische jongerennetwerken. Veel minder zicht is er op de extreme gedragingen van jihadistische salafisten, uitgezonderd de meest ernstige: (voorbereidingen voor) extremistische acties, zoals aanslagen. Er is in beide gevallen weinig bekend over hoe groepen tot extreem gedrag overgaan; dit is een onderwerp dat over het algemeen weinig aandacht krijgt in de literatuur over radicalisering.

Beide bewegingen zijn in Nederland ‘besmet’ en dat is mede een reden waarom weinig bekend is over de precieze omvang van de harde kern van activisten en het aantal formaties. De meest radicale formaties onttrekken zich nog veel sterker aan het oog van de buitenwereld. Er zijn wel schattingen van de AIVD en de Monitor Racisme & Extremisme over de omvang van de aanhang en de harde kern.

De kenmerken van degenen die worden aangetrokken door beide bewegingen, en vooral door de meer radicale stromingen, vertonen veel overeenkomsten: vooral jongeren zijn actief in de meer radicale netwerken, met een

oververtegenwoordiging van jongens bij extreem-rechts. Opvallend is verder dat vooral Marokkaans-Nederlandse jongeren goed vertegenwoordigd zijn binnen het salafisme.

Het salafisme is een religie en in deze zin is ze meer ingebed in de samenleving – door een religieuze infrastructuur – dan extreem-rechts. Extreem-rechts heeft wel banden met de bepaalde subculturen. Isolement is een kenmerk van beide bewegingen, veroorzaakt zowel door uitsluiting en stigmatisering vanuit de bredere samenleving, als door de compromisloosheid van beide bewegingen zelf. Met name de meest radicalen in beide bewegingen, de neonazi’s en de jihadistische salafisten, lijken zich volledig te richten op de