• No results found

Bij een kleine steekproef is het nauwelijks mogelijk significante resultaten te vinden. Ook dit was het geval bij de studie van Op de Woerd. De resultaten hebben daardoor een beperkte waarde en dienen meer als basis voor verdieping in de interviews. Ze kunnen wel een indicatie geven van de arbeidsbeleving, maar zijn beter te gebruiken in combinatie met de interviews.

Om te zorgen dat in de enquêtedata wel significante resultaten worden gevonden, kan bij een volgend onderzoek worden geprobeerd de bestaande data van de drie kranten samen te voegen, voor zover de verschillende datasets dit mogelijk maken. Zo beschikt het onderzoek over een grotere steekproef, en zijn daarmee meer mogelijkheden significante verschillen te vinden. Gezien de beperkte duur en omvang van het huidige onderzoek en de focus op één krant, is dit achterwege gelaten.

4.5 Interviews

Binnen de semi-gestructureerde expertinterviews met acht vrouwelijke Paroolredacteuren kwam een breed scala aan onderwerpen ter sprake, die te scharen zijn onder zes thema’s: loopbaan, beslissingsstructuren, verhouding privé en werk, status, omgangsvormen en berichtgeving. Deze thema’s zijn afgeleid van het onderzoek van Diekerhof, Elias en Sax uit 1986. De resultaten uit de interviews zijn per thema gecodeerd en samengevoegd. Er wordt in quotes geen onderscheid gemaakt tussen participanten vanwege het principe van interpretatieve repertoires. Dit werd eerder uitgelegd in het methodehoofdstuk. De inzichten die voortkomen uit de interviews worden gekoppeld aan de besproken theorie, onderzoeksvragen, resultaten uit de enquête en de resultaten bij NRC (Op de Woerd, 2014). Er is binnen dit hoofdstuk geen ruimte alle thema’s te behandelen. Daarom ligt de focus op thema’s die het meest relevant worden geacht voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen.

4.5.1 Berichtgeving

Er bestaan veel ideeën over wat ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ onderwerpen zijn binnen de journalistiek, die vaak worden gekoppeld aan de verdeling tussen hard en zacht nieuws. Het schema uit Sparks (2000) schaart onderwerpen over de publieke zaak onder hard ‘mannelijk’ nieuws, bijvoorbeeld politiek en economie. De private zaak – sport, entertainment en schandalen – is de basis voor zacht nieuws (p. 12). In de horizontale gendersegregatie op de journalistieke arbeidsmarkt is deze verdeling terug te vinden: vrouwen zijn vaker te vinden bij tijdschriften en minder vaak als nieuwsjournalisten (Delano, 2003, p. 274). Hoe zit dat bij Het

Parool? Ziet de geïnterviewde ook deze verdeling van berichtgeving, gebaseerd op genderstereotypes?

Volgens de vrouwen bij NRC heeft gender meer invloed op het ‘hoe’ van het schrijven dan op het ‘wat’ (Op de Woerd, 2014, p. 78). Uit de enquête onder Paroolredacteuren bleek dat twee derde van de redacteuren vindt dat gender niet uitmaakt voor de onderwerpen die zij toebedeeld krijgen. Mannen vinden iets vaker dat dit wel het geval is. Helaas zijn met hen geen interviews afgenomen. De Paroolvrouwen onderscheiden in de onderwerpen vrouwelijke en mannelijke aspecten. Als ze vinden dat de inhoud van de krant een geslacht heeft, denken ze dat Het Parool steeds vrouwelijker is geworden: minder een focus op hard nieuws en meer op lifestyle.

“Vroeger maakten we nog complete bijlagen over Prinsjesdag, hadden we beurspagina's. Nu hebben we pagina’s over hoe je moet koken en hoe je moet afvallen, dat soort dingen. Ik zou dat toch meer als vrouwelijk typeren.”

Ze zeggen dat die ontwikkeling komt door het karakter van Het Parool, een algehele trend in krantenland en een invloed van de oud-hoofdredacteur, die overkwam van het Volkskrant Magazine – één geïnterviewde noemt het gekscherend ‘de Volkskrant Magazinisering’.

“Dat zal al in Het Parool, in de lezers, die meer dan van welke andere krant dan ook levensgenieters zijn.[...] Dan zie je met de komst van internet dat nieuws gewoon weg gaat, dus iedereen gaat zich meer op achtergrond richten. […] En de komst van Barbara [van Beukering] heeft daar natuurlijk nog even een schep bovenop gedaan. Die kwam van Volkskrant Magazine, dus haar belangstelling ging meer vanzelfsprekend richting bijlagen.”

Qua verdeling van redacteuren zien ze zowel een bevestigende als een tegengestelde trend wat betreft koppeling van sekse aan onderwerp. De sport- en misdaadredacties bestaan uit mannen. Maar op de kunstredactie zitten ook veel mannen. En er zat tot voor kort ook een vrouw bij sport: zij wordt gezien als een token voor het succes van vrouwen in ‘mannelijke’ onderwerpen. Op de stadhuisredactie, vroeger een ‘mannenbolwerk’, zitten nu een man en een vrouw.

“Ik heb ook het idee dat omdat er een vrouwelijke nieuwschef is, er ook wel op wordt gelet. Dat er niet, zodra het over jurken gaat, meteen een vrouw op wordt gezet. Nee, ik vind het wel meevallen eigenlijk.”

4.5.2 Werk / privé

Diekerhof, Elias en Sax (1986) stellen dat een belangrijk kenmerk van het journalistieke bedrijf is dat verwacht wordt dat journalisten te allen tijde paraat staan voor hun werk: “nieuws doet zich altijd en overal voor, [...] het moet gevolgd en bijgehouden worden” (p. 18). Voor vrouwen, die vaak vanuit de traditionele rolverdeling de zorg voor de kinderen op zich nemen, maakt deze eis van constante beschikbaarheid een journalistenbestaan lastig te combineren met een gezinsleven.

Uit de resultaten van de enquête valt al af te lezen dat deeltijdwerken als journalist tegenwoordig meer geaccepteerd is en vaker voorkomt. Deuze observeerde in 2004 ook deze ontwikkeling: “Waar tot aan het begin van de jaren tachtig deeltijdfuncties en tot op zekere hoogte freelancerwerk nog vooral interessante ideeën waren […], is anno 2002 al

een derde van alle journalisten in Nederland op deze manier werkzaam in het vak” (p. 155). Deze trend lijkt eraan bij te dragen dat een journalistenbestaan anno 2015 makkelijker te combineren is met een gezinsleven. Ook aan de geïnterviewden bij Het Parool is gevraagd hoe hen deze combinatie vergaat.

Als ze kinderen hebben, vinden ze het werk over het algemeen goed te combineren met hun gezinsleven. Ook als ze geen kinderen hebben, zien ze dat het bij anderen goed gaat. Ze werken veelal parttime en zeggen dat veel te regelen valt.

“Je moet gewoon zorgen dat je een soort vangnet hebt. Stel dat er iets gebeurt op jouw terrein en je moet er meteen heen, dan moet je iemand kunnen bellen en zeggen: kun je even oppassen? Maar de meesten hebben dat volgens mij wel hoor. Dat moet al kunnen.”

In de enquête antwoordde 60 procent van de vrouwen (tegenover 16 procent van de mannen) dat ze deeltijd werkt. Veel van de geïnterviewden werken ook parttime. De klassieke rolverdeling van “moeder de vrouw [die] thuis voor kinders en piepers zorg[t]” (Deuze, 2004, p 135) lijkt ook anno 2015 nog in zekere mate in plaats. Dat blijkt ook uit eerder genoemde cijfers uit de meest recente Emancipatiemonitor (zie tabel 1). Ze noemen hun partner vaak als belangrijk element voor een succesvolle combinatie van werk en privé, maar voornamelijk als helpende en niet als dragende factor.

“Het maakt wel uit of je man ook een stapje terug wil doen. Ik zie om me heen nog veel vrouwen die vier dagen willen gaan werken maar hun man niet. Dat lijkt me wel lastig als je kinderen hebt.”

Ze vinden dat iemand die in deeltijd werkt geen slechtere journalist is dan iemand die in voltijd werkt.

“Die andere mensen hebben ook allemaal twee dagen vrij, en dan zijn ze ook niet opeens een slechtere journalist. Ik ben een heel groot voorstander van parttime werken, omdat ik er heilig van overtuigd ben dat mensen ook af en toe even afstand moeten nemen en andere dingen doen dan alleen maar werken. Dat ze een leven daarnaast hebben.”

Hiermee lijkt het ideaal van ‘journalist ben je 24-7’ niet meer te gelden, althans niet onder vrouwelijke Paroolredacteuren, al erkennen ook zij dat journalist zijn een constante interesse voor de wereld om je heen vergt.

“Het is een interesse in verslag doen van dat wat er gebeurt. Whatever that may be. En die interesse zit in de mens die dat vak heeft. Dat kan je niet afleggen. Je kan niet denken van ik sla de deur achter me dicht, en nou ben ik niet meer geïnteresseerd in nieuws. Zo werkt het niet.”

In meerdere gevallen vertelt een geïnterviewde dat ze overspannen is geweest. Het lukte haar niet haar grenzen aan te geven, ze nam te veel hooi op haar vork, was te fanatiek of stopte te veel energie in haar werk. Waardoor dat kwam? Vaak wijt ze het aan zichzelf.

“Het is de combinatie van mijn persoonlijkheid met een zekere onzekerheid, perfectionisme en fanatisme.”

Dit is een opvallend voorbeeld van de amenable self. Elchardus (2009) omschrijft hoe in de huidige postmoderne samenleving een nieuwe vorm van sociale controle is ontstaan, gecentreerd rondom the self. Het ego is het centrum geworden, “sufficient upon itself, and as the ultimate criterion of knowledge, value, authenticity, and legitimacy” (p. 155). Is er iets mis, dan zal de amenable self dat aan zichzelf wijten: dat valt ook in deze interviews te zien. Daarnaast kan dit zelfverwijt in het licht van genderongelijkheid worden geplaatst. Huisman (1982) stelt dat een vrouw vaak in hun carrière belemmerd wordt door haar sekse: er wordt vanuit gegaan dat ze, omdat ze vrouw is, minder geschikt is voor het werk in een mannenberoep (in Diekerhof, Elias en Sax, 1986, p. 13). Zij zal harder moeten werken om zich te bewijzen, en wellicht eerder te veel hooi op haar vork nemen, zeker als zij ook verantwoordelijk wordt gehouden voor het huishouden.

Als tweede denken de geïnterviewden dat het voor een deel komt door de journalistieke cultuur. Ze zien een structureel probleem op de redactie: dat de mensen die het goed doen overvraagd worden. Daarbij denken ze dat vrouwen het moeilijker vinden om nee te zeggen, al signaleren ze ook dat een enkele mannelijke collega ook overspannen is geraakt. Om te zorgen dat ze zich niet overwerken vinden de Paroolvrouwen, weer het centrum bij zichzelf leggend, dat ze zelf op de rem moeten trappen en hun grenzen moeten bewaken. Ze denken dat ze als vrouw sneller overbelast raken dan als man.

“Vrouwen met kinderen, die nemen meer huishoudelijke taken op zich dan mannen. Dus je raakt sneller overbelast denk ik, als vrouw dan als man.”

Hun werkgever kan er ook een rol in hebben om te zorgen dat werk en privéleven goed te combineren zijn. Het sleutelwoord hierbij is flexibiliteit: de krant moet flexibel zijn, bijvoorbeeld als iemand een keer een middag weg moet. Thuiswerken wordt ook een aantal keer genoemd als oplossing.

“Ik denk dat eigenlijk alles wel in vier of drie dagen kan, maar het vergt wel meer overleg en gedoe op de redactie.”

Dit sluit aan bij de bevindingen van Ross in haar onderzoek naar vrouwelijke journalisten in Groot-Brittanië uit 2004. Zij gaf aan dat het vriendelijker maken van de werkomstandigheden voor ouders een positieve bijdrage zou zijn aan gendergelijkheid op de werkvloer (p. 145). Bij Het Parool lijken hierin de eerste stappen gezet met het accepteren van deeltijdwerken. 4.5.3 Carrière

Wanneer het gaat over het verloop van hun carrière, geven de geïnterviewden bijna altijd aan dat dit via via is gegaan. Ze hebben nauwelijks officieel gesolliciteerd voor een positie, nooit een CV achtergelaten, zijn soms wel officieel op gesprek geweest bij de hoofdredactie. Vaak zijn ze blijven hangen na een stage. Ze hoorden vaak via via van een opening, of zijn gevraagd voor een positie. Dit sluit geheel aan bij het beeld van de nepotistische zelfselectie binnen de journalistiek, waardoor toegang tot het beroep voor minderheden en andersdenkenden wordt belemmerd (Deuze, 2004, p. 17).

Over het algemeen maken de vrouwen ze horizontaal carrière: niet van verslaggever naar chef, maar van verslaggever naar eindredacteur of verslaggever op een ander onderwerp. Dat sluit aan bij de constatering die Diekerhof, Elias en Sax in 1986 deden: de loopbaan van vrouwen vertoont vaker een horizontale dan een verticale ontwikkeling (p. 82). Daarbij is de vraag of dit bij de mannen van Het Parool heel anders is. Aangezien er geen controle- interviews zijn gehouden met mannelijke Parooljournalisten, is dit lastig te zeggen. Een indicator die aan lijkt te geven dan mannen hier meer verticale carrière maken, is het feit dat vijf van de zes chefs man zijn, net als sinds 1 april 2015 de nieuwe hoofdredacteur.

Uit de enquête kwam naar voren dat Paroolredacteuren bijna allemaal vinden dat mannen en vrouwen gelijke kansen op promotie hebben binnen de krant. Ze lijken geen glazen plafond te ervaren. Door dit mechanisme zou het voor vrouwen moeilijk zijn in topfuncties terecht te komen. Daarnaast wordt de leiderschapspositie van vrouwen geassocieerd met een groter risico op falen (Ryan en Haslam, 2007, p. 550).

De geïnterviewden beleven ook geen verschil in promotiekansen tussen mannen en vrouwen bij Het Parool. Geconfronteerd met de huidige verdeling van chefs, blijven ze dit volhouden.

“Ik heb niet het idee dat er nu een mannelijke chef is van wie ik denk: dat had een vrouw moeten zijn. Het is gewoon: de beste man of vrouw krijgt de job.”

Waarom er dan zo weinig vrouwelijke chefs zijn? Ze wijten het aan de vrouwen zelf. Doordat ze geen chefsfunctie willen, er niet voor solliciteren en vaak parttime werken. In plaats van te wijzen naar factoren van buiten, zoals de conventie dat leidinggeven niet past binnen de vrouwelijke genderrol (Ryan en Haslam, 2007, p. 551), leggen zij de schuld bij de minderheid zelf, de vrouwen. Ze geven vaak aan geen ambitie te hebben chef te worden, of vinden dat ze niet genoeg toewijding of ervaring hebben. Deze ontkenning van het eigen kunnen is in nog sterkere mate te vinden bij de interviews van Op de Woerd (2014, p. 55).

Het lijkt erop dat de geïnterviewde vrouwen bij Het Parool en NRC de normen horend bij hun traditionele genderrol hebben geïnternaliseerd. Scott (1971) beschrijft internalisatie als het proces waarbij een idee, norm of waarde van buiten, vanuit de maatschappij, de geest van een individu binnentreedt en bijdraagt aan het vormen van zijn of haar identiteit. In het geval van vrouwen kan het bijvoorbeeld gaan over genderrollen en stereotype ideeën over wat vrouwen wel of niet moeten doen.

“De mensen die chef zijn die ademen journalistiek, die zijn met niks anders bezig. Ik vind het ook heel fijn om als ik thuis kom de krant even te laten liggen en tv te kijken. Ik heb het idee dat degene die chef is bij een krant alleen maar de hele dag bezig is met zijn eigen krant spellen en alle andere kranten spellen. Ik weet niet of ik dat ambieer.” Ook in bovenstaande quote lijkt zij zichzelf niet te kunnen verenigen met het stereotype beeld dat bestaat van een chef, wellicht omdat de geïnternaliseerde stereotype waarden van het ‘vrouwelijke’ hier niet op aansluiten.

Tevens wordt gedacht dat een leidinggevende functie voltijd werken eist, iets wat vrouwen minder vaak doen dan mannen. Uit cijfers van het CBS uit 2015 blijkt dat vrouwen half zo vaak manager zijn als mannen. De organisatie verklaart dit verschilt doordat de meeste vrouwen in deeltijd werken. Verder stelt het Bureau dat vrouwen minder vaak willen

doorstromen naar een toppositie dan mannen. Opmerkelijk is dat de kleine groep vrouwen met kinderen die een voltijdbaan heeft, bijna net zo vaak manager is als vaders dat zijn. Tijdens het afnemen van de interviews was de zoektocht naar een nieuwe hoofdredacteur van Het Parool gaande. Uitgaand van Kanters conformiteitsprincipe, stelt Op de Woerd (2014), wordt binnen de media een homogene (mannelijke) bedrijfstop in stand gehouden en worden minderheden geweerd (p. 57). Bij Het Parool stond een vrouw aan het hoofd: zou dan voor de volgende kandidaat de sekse uitmaken? De meningen hierover zijn verdeeld.

“Ik weet zeker dat het [geslacht] niet in de profielschets staat.”

“Bij de zoektocht vliegen er eerst dertig mannennamen over tafel, usual suspects. Er is gewoon een standaardbeeld van iemand, zelfs al hebben we zeven jaar een vrouw aan de leiding gehad.”

In de tweede quote wordt de visie van Ross (2001) bevestigd: binnen de media is de man de norm en de vrouw de indringer (p. 535). Genderongelijkheid gebeurt hier op een subtiele manier, via een old boys network, waardoor mannennamen als eerste op tafel komen voor de positie van hoofdredacteur. Barbara van Balen (2001) vond in haar onderzoek naar de gemeenschap van Nederlandse hoogleraren eenzelfde principe van netwerkvorming langs genderlijnen: mannen benaderen vaker mannen voor een nieuwe functie, omgekeerd doen vrouwen hetzelfde. Opmerkelijk is dat bij Het Parool, waar zeven jaar een vrouw hoofdredacteur was, dit principe nog steeds op lijkt te gaan, ten nadele van vrouwelijke kandidaten. De man lijkt nog steeds de norm voor hogere functies:

“Ik denk wel, maar dat geldt niet zozeer alleen voor Het Parool, dat mannen makkelijker promotie maken, in de zin dat ze makkelijker in het plaatje passen. Als je merkt wie er altijd weer naar voren worden geschoven, dat zijn een beetje dezelfde types: lange, rustige mannen met gevoel voor humor, die de goede geluiden maken.” Op de Woerd (2014) omschrijft het sentiment bij NRC als volgt: “De angst bestaat [..] dat de krant nu eenmaal leiders wil met mannelijke eigenschappen” (p. 56). Zowel bij NRC als Het Parool lijken stereotype ideeën over gender en de man als geschiktere, krachtige leider nog altijd aanwezig. Wel vragen de geïnterviewden bij Het Parool zich af of dat met het groeiende aantal (jonge) vrouwen bij Het Parool vanzelf zal veranderen.

“De man is niet meer de norm voor verslaggevers. De vraag is of dat over een paar jaar ook is verschoven voor leidinggevende, als al die vrouwelijke verslaggevers vanzelf hogerop komen.”

Over de kansen op promotie en de positie van vrouwen in hogere lagen ontstaat al met al een gemengd beeld. De geïnterviewden lijken te vinden dat de kansen gelijk zijn. Ze wijden het gebrek aan vrouwen aan de ambitie van de vrouwen zelf, waarmee ze de traditionele passieve, zorgende vrouwelijke genderrol geïnternaliseerd lijken te hebben. Ze geven toe dat nog steeds “een plaatje” bestaat waar mannen makkelijker in passen, zelfs anno 2015.

4.5.4 Stereotypering

Uit de gesprekken en een telling van de redactiemanager komt naar voren dat de verdeling man-vrouw onder vaste redacteuren bijna gelijk is: van de 75 vaste krachten zijn er 41 man en 34 vrouw (55 om 45 procent). Dat is gelijker dan het landelijk gemiddelde van 65 procent mannen om 35 procent vrouwen dat blijkt uit een telling onder alle media van Hermans, Vergeer en Pleijter (2011). Over het aandeel vrouwen binnen dagbladen zijn slechts minder recente cijfers beschikbaar. Merens (2003) stelt dat bij landelijke dagbladen 26 procent van de journalisten vrouw is (p. 28).

Plaatsen we deze verdeling binnen Kanters theorie over groepssamenstellingen, dan zou over het geheel genomen sprake zijn van een gebalanceerde groep met een verdeling tussen de 40 en 60 procent. Zowel de minder- als de meerderheid hebben dan de potentie een subgroep te worden (1977, p. 382). Wordt de leeftijdsverhouding ook in acht genomen, dan ontstaat er een ander beeld, zoals al beschreven in hoofdstuk 2: onder de jongere lagen is weliswaar een gebalanceerde verdeling, die bij het Parool wellicht zelfs doorslaat naar een meerderheid van vrouwen, maar onder oudere lagen zijn vrouwen in de minderheid.