• No results found

Kampspel als zelfgeorganiseerd spel bij uitstek

In document Kostbare kindertijd (pagina 63-66)

Het bouwen van en spelen in kampen, hier kampspel genoemd, is de belangrijkste en zelfs de enige consistente manier waarop kinderen zichzelf op het speelplein in Overijse organiseren en in groep spelen (zie Meire 2008 voor een uitgebreide beschrijving). Kampspel is in de eerste plaats zo aantrekkelijk omdat het kinderen volop autonomie biedt en toelaat om zelf een hele materiële en sociale wereld op te bouwen (zie Kylin 2003).

Het speelplein biedt daar een ideale site voor. Kampen zijn immers ook aantrekkelijk omwille van het sociale aspect, en omwille van de plaats waarin en het materiaal waarmee gespeeld wordt. Beide aspecten zijn voor veel kinderen gegeerd maar niet altijd aanwezig in hun dagelijkse speelomgeving.

Bovendien zijn kampen heel uitdrukkelijk het terrein van de kinderen. De animatorenploeg van Overijse organiseert het kampen bouwen niet, komt nauwelijks tussen in het kampspel, en is maar zelden aanwezig in of vlakbij het kamp.

De kampen zijn bijna exclusief het terrein van de ravotkotters (6-10 jaar), en dan toch in de eerste plaats van jongens. Vaak zijn er bij de kampen wel meisjes betrokken, maar zij vormen toch meestal een minderheid. De kleuters die nu en dan ook in de kampen spelen, hebben daar een onzekere status en worden makkelijk weggejaagd door oudere kinderen.

Kampspel is expliciet sociaal spel: het behoren tot en werken aan een kamp maar evenzeer ook het rivaliseren met andere kampen zijn inherent aan een succesvol kamp. Bij een gebrek aan andere kinderen verliest het spelen in kampen zijn aantrekkingskracht. De sociale wereld van de kampen is een uitdrukkelijke kinderwereld die loskomt van de sturing van de animatoren. Zo zijn kampen een soort geritualiseerde vorm van de inclusie (‘jij mag meedoen’) en exclusie (‘jij mag niet meedoen’) die eigen zijn aan het onderlinge spel van kinderen (zie Meire 2008). Kinderen delen hun interactieruimte

met elkaar, maar beschermen ze ook tegen het binnendringen van anderen (Corsaro 2005a: 134): lid zijn van één kamp betekent ook rivaliseren met ‘het andere kamp’. Dat is het basisscript van elk kampspel. Kinderen regelen de toegang tot het kamp op allerlei manieren (wachtwoorden, alarmsystemen, lidmaatschap…), organiseren zich intern, rivaliseren met andere kampen en beschermen zich tegen imaginaire vijanden die hun kamp dreigen te vernietigen, en hanteren daartoe ook ‘wapens’ (die in het georganiseerde spel op het speelplein van Overijse taboe zijn).

Anders dan het meeste andere spel in Overijse blijven het kampspel en de deelnemende kinderen vaak gelijkaardig over verschillende dagen heen. Die voortdurend aanwezige activiteit geeft het speelplein van Overijse een heel eigen sfeer die bijvoorbeeld op speelplein Jokkebrok niet terug te vinden was.11

5.4. Grenzen aan de vrije invulling van de vrije tijd

De temporele esthetiek van een speelplein of opvang wordt niet alleen bepaald door kinderen die volop spelen of van de informele sfeer genieten. Ook de verveling of geringe betrokkenheid van kinderen kan er deel van uitmaken. De temporele esthetiek reflecteert dan een mislukte temporele taak: kinderen zijn er niet in geslaagd om een leuke, gewenste tijdsinvulling te vinden.

Een risico van een zeer open werking is dat kinderen weinig sturende of ‘dwingende’ impulsen krijgen om zich in de opvang of in het speelpleinleven te integreren. Dat is de keerzijde van de grote vrijheid die kinderen hebben om hun tijd in te vullen. Als ze zich niet meteen aangesproken voelen door het aanbod en ook het terrein of het materiaal zelf niet op een heel actieve manier willen ‘gebruiken’, kunnen ze hun tijd op het speelplein of in de opvang als saai ervaren.

‘Zich vervelen’ is eigenlijk een typische temporele taak: na het afsluiten van een vorige bezigheid is het even zoeken naar een nieuwe activiteit. Dat omgaan met de tijd inspanningen kost, wordt dan duidelijk. Maar soms is de verveling meer structureel. In de buitenschoolse opvang wordt verveling wel vaker als een probleem gezien. Oudere kinderen en kinderen die frequent naar de opvang gaan, zeggen dat ze zich er vaak vervelen. Na een tijdje hebben kinderen het wel gezien, zodat oudere kinderen vaak afhaken. Omdat er op die manier steeds minder leeftijdsgenoten zijn – terwijl die peers misschien wel dé succesfactor van de opvang zijn –, wordt het probleem alsmaar groter. Bovendien lijkt de opvang vaak minder goed afgestemd op de behoeften van oudere kinderen (Gilsing 2007).

Meer structurele verveling kan voortkomen uit gebrek aan een interessante omgeving. In opvang Kroepoek is dat vooral bij de oudere kinderen soms merkbaar. Zij kunnen zich niet dan genoeg verbinden met de tijd die ze er doorbrengen. Er zijn te weinig impulsen om iets leuks met de tijd te doen: bij gebrek aan vrienden of bij gebrek aan materiaal, maar het probleem is ook fundamenteler.

Oudere kinderen – soms al vanaf 8 of 9 jaar – voelen zich niet altijd erg thuis in de opvang. De omgeving lijkt niet goed aan te sluiten bij hun leefwereld. “Dat is keistom in Kroepoek, daar is alleen maar speelgoed voor baby’s”, zegt Tim van tien, die er de pest in heeft dat iedereen na een uurtje buiten spelen naar het opvanggebouw moet. Oudere kinderen hebben het moeilijk om een interessante activiteit of een leuke plek te vinden in de opvang, en vinden het frustrerend dat ze niet zelf mogen kiezen of ze binnen of buiten mogen spelen.

Oudere meisjes, die graag met elkaar babbelen in de zetel voor tieners en daarom weinig ‘aanwezig’

zijn in het reilen en zeilen de opvang, staan soms vooral met de begeleidsters te praten wanneer er maar weinig leeftijdsgenoten zijn. Ze nemen dus een andere, meer volwassen rol aan dan die van spelende of lezende kinderen.

11 Desalniettemin werd op Jokkebrok ook een kamp gebouwd als georganiseerde voormiddagactiviteit. Eens het kamp gebouwd, verdwenen de animatoren min of meer uit het zicht. Pas vanaf de middagpauze ontwikkelde het spel in het kamp zich volop, met een ‘militaire’ sfeer als achtergrond: met rangen (“ik ben kapitein!”, “ik ben boven-kapitein!”), scherpschutters, opleidingen en expedities, waarbij hockeysticks als geweren werden gebruikt.

Er liepen geruchten over ‘een bomaanslag van de andere’. Meisjes, die ook aan de bouw van het kamp hadden meegewerkt, moesten zich tevreden stellen met een functie als ‘kuisvrouw’ of als ‘verpleegster’, die bijvoorbeeld het been verzorgden van iemand die tijdens de expeditie was neergeschoten. Waarna de hockeystick die hij eerst als geweer had gebruikt, diende als kruk om op één been rond te huppelen.

Ook oudere jongens nemen weinig deel aan wat er in de opvang gebeurt, maar op een andere manier.

In Kroepoek staan zij vaak wat bij het ‘technische’ constructiespeelgoed zoals Clics en K’nex. Dat ligt verzameld in plastic opbergdozen die op de vensterbank staan. Soms wordt er echt met het materiaal gespeeld, en dan worden de bakken op een tafel gezet. Maar veel vaker blijven de kinderen wat rondhangen bij de dozen, en prutsen ze ondertussen wat met het materiaal. Zo stellen ze zichzelf letterlijk in de periferie: ze nemen nauwelijks deel aan het actieve leven van de opvang maar zetten zichzelf in een permanente staat van voorlopigheid. Ze halen het speelgoed niet uit, maar blijven er gewoon wat bij rondhangen. Het voorlopige ‘niet goed weten wat gedaan’ van verveling geven ze een bijna permanent karakter.

Terwijl de begeleidsters kinderen vaak helpen om de tijd in de opvang prettig en betekenisvol te maken, lijkt dat bij deze oudere kinderen minder goed te lukken. Als de verveling van tienerjongens zich uit in lawaaierig, druk of ietwat baldadig gedrag, of gewoon in pure landerigheid, levert dat wel eens vermaningen op van de begeleidsters, wat hen nog verder marginaliseert. Wanneer twee jongens in Kroepoek tijdens de late namiddag wat lusteloos met circusringen naar elkaar aan het gooien zijn, wijst een begeleidster hen terecht: ze mochten dat speelgoed niet uithalen. De jongens moeten de ringen wegleggen en gaan dan maar met een plastic balletje naar elkaar rollen over de vloer: een betekenisloos spelletje dat tegelijk het inhoudsloze van hun opvangtijd aan de begeleidsters communiceert.

Ook op speelplein Jokkebrok bleven kinderen regelmatig letterlijk opzij staan. Enkele kinderen stonden vaak bij een opening in de haag aan de afsluiting van het speelplein, in een uithoek van het terrein en dichtbij de straat, te babbelen met kinderen uit de buurt die niet op het speelplein waren.

De gesprekken verliepen meestal in een wat antagonistische sfeer: de kinderen bekvechtten wat of slingerden verwijten naar elkaar, maar tegelijk hing er tussen hen een soort medeplichtige sfeer.

Een meisje babbelt met 2 jongens van ongeveer elf jaar die achter de afsluiting staan, op straat, dus niet op het speelplein. Ze bekvechten een beetje. Een van de jongens op straat ziet me en vraagt of ik een leider ben. “Schrijf maar op dat het dwaze mannen zijn!” Ik vraag waarom het dan dwaze mannen zijn. “Ze moeten hun luide bek houden!” zegt hij. Het meisje babbelt nog een hele tijd verder met de andere jongen. Wat later komen enkele andere kinderen bij het meisje staan; ze babbelen met dezelfde jongen.

De volgende dag herhaalde hetzelfde tafereel zich, niet voortdurend, maar op verschillende momenten van de dag.

Twee jongens staan te praten met een jongen op straat. “Wij vinden hier niets tof”, zegt een van de twee jongens lachend. “Ik ook niet”, zegt de jongen op straat. “Gelukkig zit je dan niet hier”, zeg ik. “Ja, maar vroeger zat ik hier, maar ik ben van het speelplein weggegaan”.

Een groepje kinderen dat zich wat verveelt en nu en dan gewoon wat doelloos rondloopt op het terrein van het speelplein, praat ook met de jongen. Ze blijven het grootste deel van de voormiddag babbelen aan de opening in de haag en schakelen zich niet echt in in het speelplein zelf.

Wat later staan er drie andere jongens bij het gat in de haag. Ze drinken Red Bull. “Dat mag niet op Jokkebrok hé!”.

De animatoren op Jokkebrok probeerden dergelijke marginalisering en verveling wel preventief tegen te gaan. Een begeleidster verzamelde af en toe wat oudere jongens en ging met hen voetballen of ging even met hen buiten het speelplein op stap.

In document Kostbare kindertijd (pagina 63-66)