• No results found

Justitiële jeugdinrichtingen

Het leefklimaat in Nederlandse justitiële inrichtingen: de wetgeving, het beleid en het

3.4 Justitiële jeugdinrichtingen

3.4.1 Wetgeving en beleid

Justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) hebben naast het voorkomen van recidive een pedagogische doelstelling waarin zorg en behandeling, opvoeding en on-derwijs een belangrijke plaats innemen. Met deze doelstelling krijgt het onder-werp leefklimaat in de Nederlandse justitiële jeugdinrichtingen veel aandacht. Er is gezamenlijk door alle jeugdinrichtingen een visie op het leefklimaat op-gesteld waarna een orthopedagogisch leefklimaat als een positief leefklimaat wordt beschouwd.

In de JJI’s wordt gewerkt vanuit het orthopedagogisch leefklimaat (Lode-wijks 2011). De visie op het leefklimaat houdt in dat een positief leefklimaat jeugdige delinquenten de ruimte moet bieden voor optimale groei en ontwikke-ling. Om dit te stimuleren en realiseren wordt van medewerkers een professio-nele grondhouding en professioneel handelen verwacht (DJI 2013b).

In de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) zijn de rechten en plichten van jongeren en medewerkers in de justitiële jeugdinrichtingen vast-gelegd. De wijziging van de Bjj in 2011 heeft ertoe geleid dat er geen ver-schil meer is tussen een behandel- en een opvanginrichting voor jongeren. Alle justitiële jeugdinrichtingen hebben sindsdien als doelstelling het opvoeden en behandelen. Jongeren kunnen, ongeacht of ze een vrijheidsbenemende sanctie, gericht op behandeling hebben opgelegd gekregen of niet, hulp krijgen als er aanleiding is tot behandeling (Liefaard & Bruning 2014: 339). De leeftijds-grens van jongeren wiens verblijf in een justitiële jeugdinrichting door de Bjj is geregeld, is vastgelegd in de bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jong-volwassenen die in het strafrecht zijn opgenomen (artikel 77 Sr). Vanaf 12 t/m 23 jaar kunnen jongeren en jongvolwassenen in aanmerking komen voor een jeugddetentie of plaatsing in een justitiële jeugdinrichting.

‘De justitiële jeugdinrichtingen hebben als doelstelling dat moet worden zorg gedragen voor een veilige omgeving en voor een menswaardige beje-gening van de jeugdigen. Daarnaast moet worden bijgedragen aan een beter sociaal functioneren van de jeugdige door middel van een verplicht gesteld pedagogisch dagprogramma en een individueel perspectiefplan.’ (Liefaard & Bruning 2014: 340).

De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (artikel 22) bepaalt dat jon-geren in de inrichtingen in groepen verblijven en deelnemen aan gemeenschap-pelijke activiteiten. Het verblijf in groepsverband staat vooral in het teken van opvoeding en resocialisatie omdat in de groep gezamenlijke activiteiten plaatsvinden zoals eten en recreatie (groepskeuken en woonkamer). Evenzo maken gezamenlijke activiteiten, zoals sport en onderwijs, deel uit van het op-voedingsprogramma, het volgen van onderwijs is volgens de Bjj (artikel 52) wel verplicht. Voor jongeren die in een justitiële jeugdinrichting worden ge-plaatst moet een perspectiefplan worden opgesteld, waarbij de jeugdige zelf, de groepsleider, een leerkracht, gedragsdeskundigen en de Raad voor de Kin-derbescherming worden betrokken. Het perspectiefplan geldt voor een periode van vier maanden en moet tussentijds worden geëvalueerd onder andere met het oog op het groepsverblijf en het bereiken van de (opgestelde) doelen (Lie-faard & Bruning 2014: 352 e.v.).

Het leefklimaat in justitiële jeugdinrichtingen kan variëren van gesloten en meer repressief naar open en meer (ortho)pedagogisch. Daardoor varieert ook de mate van beveiliging (vastgelegd in artikel 10 Bjj): open inrichtingen of afdelingen zijn beperkt beveiligd en gesloten inrichtingen of afdelingen zijn normaal beveiligde inrichtingen.

Een gestructureerd leefklimaat geldt als voorwaarde voor een effectieve behandeling en opvoeding van de jongeren uit een orthopedagogisch perspec-tief (Van der Helm, Van Tol & Stams 2013). Een balans tussen de dagelijkse structuur en de mate van flexibiliteit van de pedagogische medewerkers om hiermee om te gaan wordt beschouwd als belangrijk om invulling te geven aan een orthopedagogisch klimaat in een justitiële setting: ‘De pedagogisch

mede-werker in de instelling en de docent in het speciaal onderwijs zijn de sleutels, de katalysatoren voor leren en daarmee voor gedragsverandering en recidive-vermindering.’ (Van der Helm et al. 2013: 8).

In 2013 is in Nederland in alle justitiële jeugdinrichtingen onderzoek gedaan naar het leef-, leer- en werkklimaat als dimensies van het leefklimaat (Van der Helm et al. 2013). Uit een orthopedagogisch perspectief wordt aangenomen dat alle drie met elkaar in verband staan. Een opvallend positief resultaat van dit onderzoek is dat de JJI’s op het terrein van het leefklimaat gemiddeld scoren. Daarbij kan wel een kanttekening worden gemaakt worden over de methodiek van het onderzoek, omdat het onderzoek alleen gebaseerd is op een zelfrappor-tage met een gelegenheidssteekproef. Dat betekent dat in de steekproef alleen de respondenten zijn meegenomen die eenvoudig bereikbaar waren waardoor de generaliseerbaarheid wel in het geding komt.

De verschillen tussen de JJI’s zijn klein, maar groot tussen de leefgroepen in de instelling. Zo laten in het algemeen kortverblijfgroepen een beter leefkli-maat zien dan langverblijfgroepen. De verschillen zijn deels te verklaren uit de verschillen in populatie. Zo verblijven in langverblijfgroepen meestal oudere jongeren die al eerder in een justitiële jeugdinrichtingen werden geplaatst. Ver-der blijkt uit de onVer-derzoeksresultaten over het leefklimaat dat de JJI’s gemid-deld het hoogste scoren op sfeer en ondersteuning. Bovendien wordt uit dit on-derzoek duidelijk dat het ervaren van ondersteuning, zingeving en perspectief, en het stimuleren van eigen verantwoordelijkheid het leefklimaat verbeteren (en hiermee verbonden de behandelmotivatie verhogen). Wat het onderzoek over het leerklimaat betreft, blijkt dat de meeste jongeren tevreden zijn over de positieve groepsdynamiek en in het algemeen het leerklimaat als positief ervaren. Het onderzoek naar het werkklimaat is gebaseerd op onderzoek naar de inschatting van (pedagogisch) medewerkers en management in een justitiële jeugdinrichting en laat een positief resultaat zien, wat vooral de werkmotivatie en het functioneren van het team en leiderschap betreft

3.4.2 Aard en omvang van de populatie

In 2014 waren er negen justitiële jeugdinrichtingen operationeel, waarvan vier rijksinrichtingen en vijf particuliere inrichtingen. De gemiddelde totale capaci-teit bedroeg in 2014 650 plaatsen (Valstar 2015: 9).

Eind september 2014 wordt het grootste deel van de populatie gevormd door jeugdigen die een vermogensdelict met geweld hebben gepleegd (51,2%). Geweldsmisdrijven staan op de tweede plek (21,7%). Vermogen zonder ge-weld neemt de derde plaats in (11,7%). In 2014 zijn er 49 PIJ-maatregelen gestart. Het aantal lopende maatregelen eind september 2014 bedroeg 288.

In de justitiële jeugdinrichtingen bestaat een gedifferentieerd arsenaal voor-zieningen met elk een eigen, op taak en functie toegesneden groepsregime. Naast het onderscheid tussen kort en lang verblijf kan een onderscheid worden aangebracht in groepen met een reguliere of regionale bestemming en groepen

met een landelijke bestemming. In de reguliere groepen komen jongens terecht die geplaatst worden volgens het uitgangspunt van regionale plaatsing: ze gaan naar de dichtstbijzijnde inrichting. Hierop zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld wanneer medeverdachten niet samen geplaatst mogen worden.

De groepen met een landelijke bestemming vanwege de specifieke functie met sterke invloed op het leefklimaat van de verblijfsafdelingen, bestaan uit (Valstar 2015: 20-21):

‒ De forensische observatie afdeling richt zich op forensisch gedragskundig onderzoek in het kader van voorlopige hechtenis en op jeugdigen aan wie al een PIJ-maatregel is opgelegd en van wie de behandeling is vastgelopen. ‒ Jongens en meisjes dienen gescheiden te worden ondergebracht in een

jus-titiële jeugdinrichting. Meisjes verblijven op afdelingen die specifiek voor meisjes zijn bestemd. Aan de meisjes worden (deels) een ander soort activi-teiten, andere leerlijnen in het onderwijs en andere programma’s aangebo-den dan aan jongens.

‒ De landelijke bestemming zeden is bedoeld voor obsessieve zedendelin-quenten. Deze doelgroep vergt speciale zorg en behandeling in het kader van de recidivevermindering, mede omdat het vaak gaat om jeugdigen die hun delict hardnekkig ontkennen en ontwijken. Een ander argument om zedendelinquenten op een afdeling landelijke bestemming en niet in een reguliere groep te plaatsen, is de morele afwijzing die met deze doelgroep in de justitiële jeugdinrichtingen gepaard gaat.

‒ Jeugdigen worden op de forensische observatie- en begeleidingsafdeling (FOBA) geplaatst wanneer sprake is van een acute crisis en een psychische stoornis, zoals een psychose.2 De FOBA is de enige afdeling waar alle jeug-digen (voorlopig gehecht, kortverblijf en langverblijf) in een acute (psychi-atrische) crisis kunnen worden geplaatst. Het verblijf op de FOBA duurt zo kort mogelijk en is gericht op stabilisatie met als doel de terugkeer naar een reguliere groep.

‒ De very intensive care (VIC) is eveneens gericht op jeugdigen met ernstige psychiatrische problematiek. De VIC is echter bestemd voor langverblijf van jeugdigen met ernstige en/of chronische psychiatrische stoornissen. ‒ De individuele traject afdeling (ITA) is bestemd voor groepsongeschikte

jeugdigen die door hun houding en gedrag het groepsklimaat dusdanig ver-storen dat het veilige leefklimaat op de groep in het geding is. Deze jongeren zijn gebaat bij een individuele aanpak met een aangepast dagprogramma. Dat betekent dat er een één-op-één-benadering is. De inzet is erop gericht deze jongeren uiteindelijk veilig te laten terugkeren in de maatschappij. ‒ Jeugdigen met een IQ onder de 70 worden geplaatst op de landelijke

be-stemming licht verstandelijk beperkt (LVB). De LVB-problematiek vraagt

2 De FOBA voor jeugdigen is ingericht naar analogie van de FOBA voor volwassenen, die deel uitmaakt van het Amsterdamse penitentiair psychiatrisch centrum.

om een specifieke manier van begeleiding en om specifieke kennis en erva-ring bij medewerkers. Ook dient het onderwijs te worden aangepast. ‒ De jeugdigen die op de LVB-VIC worden geplaatst, hebben een lichte

ver-standelijke beperking in combinatie met ernstige psychiatrische problema-tiek, waarvoor zij specifieke behandeling behoeven (het gaat hier om de co-morbiditeit van psychiatrische en LVB-problematiek).