• No results found

Focusgroep 4 3 vrouwen 18, 16, 17 2 MBO

I: Hebben jullie [G1 en G3] daar wel eens over gehoord, de opwarming van de aarde?

G1: [lacht]

G3: Ja, op de middelbare school

G1: Ja, ik denk het wel, maar ik weet echt niet meer.

(G1 t/m G3, Focusgroep 4)

De twee MBO-studenten (G1 en G3) weten niet wat klimaatverandering inhoudt. Dat een van hen vertelt dat ze last heeft van het warmere klimaat in Bulgarije als ze daar vanuit het koudere klimaat in Nederland naartoe gaat, laat bovendien zien dat zij de definitie van het woord ‘klimaatverandering’ niet begrijpt. De MAVO-scholier (G2) in focusgroep 4 snapt wel wat met klimaatverandering bedoeld wordt. Deze kennis over klimaatverandering heeft zij deels

32

opgedaan op school en deels uit informatie die ze heeft gelezen op social media, als Facebook en Instagram. Gedurende andere focusgroepen werd ook op verschillende momenten aangegeven dat deelnemers enerzijds geleerd hadden over klimaatverandering op de basis- school, middelbare school, hogeschool of universiteit, maar dat anderzijds veel van de deelnemers meer geleerd hadden over, of zich meer bewust waren geworden van klimaat- verandering, door berichten op sociale media. Geen van hen zei echter specifiek meer te hebben geleerd over het effect dat luchtvaart heeft op klimaatverandering via social media. Een universitaire student uit focusgroep 1 (G3) had zelfs het idee dat dit effect wel zou ‘meevallen’, omdat hij nooit iets over las op ‘Facebook en zo’.

4.2.2: Kennis over het effect van luchtvaart op klimaatverandering

Van de zestien jongvolwassenen die tijdens de focusgroepen aangaven wel te weten wat klimaatverandering was, wisten vijftien dat luchtvaart een effect heeft op klimaatverandering. Er bestond echter enige verwarring over de precieze manier waarop vliegen het klimaat op aarde beïnvloedt. Op de vraag wat zij wisten over de impact van vliegen op het milieu, werden dingen geantwoord als: “Ja… dat het slecht is gewoon” (G3, Test-Focusgroep), “Dat het kut is” (G4, Focusgroep 1), “Dat gewoon, het heeft heel veel uitstoot, heel vervuilend is” (G1, Focusgroep 2) en “Ja, ik weet gewoon dat het heel veel uitstoot is, maar ik weet niet precies hoeveel der is en wat het totale effect is op het klimaat.” (G3, Focusgroep 3). Vliegtuigen leveren dus volgens een deel van de geïnterviewden ‘veel uitstoot’ op, maar precies hoeveel weet niemand te benoemen. Wel wordt het broeikaseffect een keer genoemd. Zeven keer wordt er specifiek gesproken over uitstoot in de vorm van CO2 en één iemand (G3, Focusgroep 2) legt uit dat vliegtuigen ook methaan uitstoten en dat dit gas ‘veel meer’ warmte vasthoudt dan koolstofdioxide. Vier keer ging het gesprek tijdens de focusgroepen over kerosine, waarbij één jongvolwassene (G1, Focusgroep 2) benoemde dat over deze brandstof geen belasting hoeft te worden betaald en dat vliegtuigen als ze te zwaar zijn om te landen, soms kerosine lozen.

4.2.3: Betekenisgeving aan het effect van luchtvaart op klimaatverandering

Evenals de kennis over klimaatverandering en de bijdrage van luchtvaart aan dit proces is de betekenisgeving aan dit onderwerp uiteenlopend. Een HBO-student uit focusgroep 3 (G1) vertelt dat ze zich zorgen maakt dat haar toekomstige kinderen door toedoen van klimaatverandering niet kunnen opgroeien in Amsterdam, omdat ze bang is dat de stad in de toekomst zal overstromen. Een andere HBO-student uit dezelfde focusgroep (G3) snapt deze zorgen, maar hij is er zelf niet zo mee bezig: “Dat zit dan gewoon ergens in mijn achterhoofd en ik denk daar niet aan en eens in de maand of zo hoor ik het weer en denk ik der over na en dan… vergeet ik het weer” (G3, Focusgroep 3). Dit is iets wat vaker terugkomt: geïnterviewde jongvolwassenen die weten wat klimaatverandering inhoudt en hoe vliegen hieraan bijdraagt, maar zich hier niet actief zorgen over maken. In focusgroep 2 en 3 zijn de geïnterviewden het eens dat dit komt doordat de effecten van klimaatverandering niet direct zichtbaar zijn. De effecten spelen zich volgens hen ver buiten Amsterdam af of ze worden pas later merkbaar.

33

Een van de jongvolwassenen uit de test-focusgroep (G4) is wel bezig met de gevolgen van klimaatverandering voor jongere generaties en zegt het belangrijk te vinden om hier rekening mee te houden. De anderen in deze focusgroep hadden er nog niet zo over nagedacht: “Ik heb gewoon meer dat ik het gewoon echt zonde vind als supermooie plekken, als gewoon de wereld nu steeds meer verandert. En dat die beelden, die zeg maar voorbijkomen, daarover, dat vind ik gewoon heftig om te zien: dat gewoon zoveel smelt en… nou ja… dingen veranderen. Dat vind ik zonde, maar ik heb niet een soort schuldgevoel tegenover een generatie dat nog komt of zo” (G1, Test-Focusgroep) en “Milieuvervuiling en het probleem van het klimaat… dit vind ik er dus zo lastig aan, dat ik weet, door gewoon informatie die ik gelezen heb of wat dan ook, dat je weet dat het slecht is, dat je weet dat het niet de goede kant op gaat, als we zo doorgaan. Maar tegelijkertijd eigenlijk schijt hebt, soort van… Toch?” (G3, Test-Focusgroep). In focusgroep 3 wordt nog een andere reden geopperd voor het gebrek aan zorgen over klimaatverandering; het zou voort kunnen komen uit verwarring over de precieze oorzaken en gevolgen van klimaatverandering. Een van de jongvolwassenen uit die focusgroep (G3) zou daarom willen dat hijzelf en anderen hier meer over leren. Klimaatverandering is namelijk volgens hem iets waar uiteindelijk iedereen mee te maken krijgt. Een middelbare scholier uit focusgroep 2 (G3) vertelt dat ze het idee heeft dat mensen het misschien te veel vinden om zich ‘ook nog zorgen te maken’ over het effect van hun vlieggedrag op het milieu. Zelf heeft ze een profielwerkstuk geschreven over het verschil in impact op het milieu tussen de consumptie van vlees en soja: “En zelfs door al dat te weten is het me nog steeds niet gelukt om vegetarisch te zijn, omdat ik zo gewend ben aan het eten van vlees.” (G3, Focusgroep 2). 4.2.4: Autorijden en vegetarisch eten versus vliegen

De uitstootvermindering die vegetarisch, veganistisch of minder vlees eten met zich meebrengt in vergelijking met niet of minder vliegen, is een terugkerend onderwerp in de eerste vier focusgroepen. Sommige jongvolwassenen zijn zelf vegetariër, anderen zeggen niet te willen stoppen met vlees eten, omdat ze er te gewend aan zijn (G1 en G3, Focusgroep 2) of omdat ze het ‘gewoon niet willen’ (G2, Test-Focusgroep). Bovendien wordt in de test- focusgroep en Focusgroep 1 besproken dat er mensen zijn die vegetarisch of veganistisch eten, maar tegelijkertijd ‘naar de andere kant van de wereld vliegen’ (G4, Test-Focusgroep) en dat het eten van minder of geen vlees dit niet compenseert. Daarnaast werd in drie van de vijf focusgroepen (de test-focusgroep en focusgroep 2 en 3) gediscussieerd over de vraag of vliegtuiggebruik op vakantie meer uitstoot oplevert dan autogebruik. In geen van de gevallen wordt echter een antwoord op deze vraag gevonden.

4.2.5: Manieren om klimaatverandering te verminderen

Naast het eten van minder vlees worden kouder of korter douchen, lampen uitdoen, afval recyclen of scheiden, geen afval op de grond gooien, vintage kleren kopen, minder consumeren, CO2-uitstoot compenseren, elektrische auto’s gebruiken en fietsen in plaats van autorijden aangeduid als manieren om je impact op het milieu te verminderen. In focusgroep 2 werd hierover door de jongvolwassenen aangegeven dat ze een deel van deze dingen sowieso

34

zouden doen, omdat ze dat zo gewend zijn, maar dat het een mooie bijkomstigheid is dat het beter is voor het milieu. Daarnaast spelen ook bij deze manieren om de impact op het klimaat te verminderen, kosten een rol. Lampen niet te lang aan laten staan, niet te lang of te warm douchen en minder vlees eten of minder consumeren in het algemeen, zijn namelijk niet alleen beter voor het milieu, maar schelen ook in de kosten. Een aantal van de jongste geïnterviewden geven daarnaast aan dat ze veel van deze dingen doen, omdat hun ouders anders boos worden (G2, Focusgroep 3 en G1 t/m G3, Focusgroep 4). Of deze boosheid voortkomt uit klimaat- of uit kostenoverwegingen van hun ouders blijft onduidelijk.

4.3: Lifestyle Amsterdamse jongvolwassenen

Tijdens de focusgroepen is aan de deelnemende Amsterdamse jongvolwassenen gevraagd hoe geografische factoren in en om Amsterdam, zoals de nabijheid van Schiphol en het trein- systeem in Europa, hen beïnvloeden bij het maken van transportkeuzes. Ook is hen zelf gevraagd of ze het gebruik van vliegtuigen vinden passen bij de lifestyle van Amsterdamse jongeren en is gekeken hoe de lifestyle met betrekking tot vliegen van de jongeren die zijn geïnterviewd, eruitziet. In Hoofdstuk 5 - Is there life without flight? wordt gekeken of de lifestyle die beschreven wordt in deze paragraaf alleen voor Amsterdamse jongvolwassenen of ook voor jongeren in andere steden en landen geldt.

4.3.1: Nabijheid Schiphol

De nabijheid van Schiphol lijkt voor de geïnterviewden niet van grote invloed te zijn. In de test-focusgroep en focusgroep 2 en 3 werd gevraagd of deelnemers sneller gebruikmaken van het vliegtuig, omdat Schiphol dichtbij hun woonplaats, Amsterdam, gelegen is. Iedereen antwoordde dat het onhandiger zou zijn als het vliegveld verder weg was, maar dat dit hen er niet van zou weerhouden om op vakantie te gaan met het vliegtuig. Dit wordt bevestigd doordat sommige jongeren vertelden dat ze soms gebruikmaken van andere vliegvelden, als Eindhoven en Düsseldorf Airport, als het goedkoper is om vanaf daar op vakantie te gaan.

4.3.2: Oplossingen aansluitend bij de lifestyle van de Amsterdamse jongvolwassenen

Tijdens de focusgroepen werd, zonder dat daarnaar gevraagd of op aangestuurd werd, vaak gezocht naar mogelijke top-down oplossingen voor het groeiende vliegtuiggebruik en het effect hiervan op klimaatverandering. Zo werd gekeken naar hoe overheden of bedrijven, als vliegtuig- en treinmaatschappijen, van bovenaf de bijdrage van de luchtvaartindustrie aan klimaatverandering zouden kunnen verminderen. In focusgroep 1 werd hierbij het idee van het ontwikkelen en gebruiken van nieuwe, meer energiezuinige technologie, als een hyperloop, aangedragen door een van de geïnterviewden (G1). Daarnaast werd in alle focusgroepen gesproken over het goedkoper maken van treintickets en het duurder maken van vliegtickets. Over het algemeen bestond onder de geïnterviewden het idee dat je minder hoeft over te stappen, sneller op de vakantiebestemming bent en minder hoeft te betalen als je gebruikmaakt van het vliegtuig, dan wanneer je gebruikmaakt van de trein. Door deze

35

verschillen tussen treinen en vliegtuigen in Europa te verkleinen (de tickets goedkoper, de treinen comfortabeler en de verbinding tussen in ieder geval de grootste steden beter te maken) zouden de jongvolwassenen in dit onderzoek naar eigen zeggen sneller gebruikmaken van de trein in plaats van het vliegtuig. Ook werd gesproken over het invoeren van een CO2- compensatie: een bedrag bovenop de kosten van het vliegticket zelf, dat gebruikt wordt om te compenseren voor de uitstoot die je veroorzaakt met de vliegreis. Tijdens de vier eerste focusgroepen werd uitgebreid gediscussieerd of een dergelijke compensatie verplicht of vrijwillig moest zijn en of het wel nut had. Sommige jongvolwassenen waren zich er hierbij niet van bewust dat het betalen van een CO2-compensatie bij veel vliegmaatschappijen reeds mogelijk is. Een student uit focusgroep 1 (G3) kwam met het idee van ‘omgekeerde airmiles’ om vliegtuig-gebruik te ontmoedigen. Deze airmiles zouden ervoor zorgen dat je meer moet betalen voor je vliegtickets naarmate je meer vliegt.

4.3.3: Zuid-Frankrijk versus Bali

Een veel genoemde reden om gebruik te maken van het vliegtuig op vakantie, is de mogelijk- heid om verre landen of plekken te bezoeken, die niet altijd even gemakkelijk of snel te bereiken zijn met andere vervoermiddelen. Een aantal keren wordt besproken of het niet mogelijk is om naar die verre plekken als Azië of Zuid-Amerika toe te reizen met de auto, trein of boot, maar in alle gevallen zijn de jongvolwassenen het eens dat dat niet kan. Wanneer gevraagd wordt of en waarom het nodig is om deze verre landen te bezoeken, door de interviewer of door de geïnterviewden zelf (G4 in de test-focusgroep en G3 in focusgroep 2), wordt verschillend geantwoord. Enerzijds hebben de deelnemers aan de focusgroepen een verlangen om naar een plek te gaan waar ‘de cultuur écht anders is’ (G2, Test-Focusgroep), iets wat volgens hen niet in Europa kan. Anderzijds hebben de deelnemers het idee dat het cooler of hipper is in de ogen van anderen om met het vliegtuig verre landen te bezoeken: “Ik denk ook, omdat je minder participeert in de samenleving, toch? Als je niet vliegt? Qua, je hebt een bepaald… Toen ik opgroeide en we gingen dan één keer in Nederland op een camping staan. Toen had ik écht zo het idee van ‘o, dat is een beetje sukkelig’, maar hoezo? Dat is toch iets waar je mee opgroeit, van… Het was súper cool dat als andere mensen verre reizen gingen maken. En ook de eerste keer dat ik dan op m’n zestiende naar Bali vloog, dus een keer buiten Europa, vond ik dat echt ontzettend cool en dacht ik echt ‘wauw, ik ben nu echt zo iemand die buiten Europa is geweest’” (G2, Focusgroep 1).

Bali versus (Zuid-)Frankrijk is een vergelijking die meerdere keren terugkomt in de focusgroepen. Frankrijk lijkt een verwijzing te zijn naar een land dat dicht genoeg bij Nederland ligt om er met de auto of de trein gemakkelijk naartoe te kunnen reizen en dat warm genoeg is om aantrekkelijk te zijn om er je vakantie te spenderen. “Ik denk wat ook meespeelt, ik heb dat niet opgeschreven, maar het schoot me nu binnen. Is dat zeg maar over het algemeen mensen vakantie toch wel associëren met een warm land of een ander klimaat en dat je om bij een ander klimaat of een warm land te komen, eigenlijk vaak net iets te ver is om bijvoorbeeld met de auto of trein te doen. En dat vliegen daardoor ook nog makkelijker en nog sneller

36

maakt en nog mogelijker” zegt een universitaire student (G4) uit focusgroep 1. “Maar je hebt ook altijd nog de camping in Zuid-Frankrijk” (G3, Focusgroep 1) antwoordt een andere student. Naar de camping in Frankrijk is iets dat voor de jong-volwassenen blijkbaar makkelijk mogelijk lijkt, maar niet bijzonder is:

G1: Ik ben best wel vaak bij mijn opa en oma en die wonen in Friesland en daar wonen ook allemaal

kinderen en heel veel mensen die daar wonen, die gaan dan met de auto gewoon naar Frankrijk, gewoon echt zo’n standaard Nederlandse vakantie met de auto, weet je wel? En hier [in Amsterdam] zijn er zoveel mensen, die ik ken, die elke zomervakantie met het vliegtuig gaan.

G3: Het is ook wel een beetje dat je soort van… score-punten kan verdienen. Dat als je zoiets hebt van

‘ik ben dit jaar vier keer op vakantie geweest met het vliegtuig’, dat het dan zo is van ‘o, oke… die heeft het geld, die heeft zeg maar eeh… weet ik veel, dat je veel leuke plekken wil zien’. En als je dat niet doet dat het dan zo is van ‘o… das minder’. Niet per se dat je er niet bij hoort, maar gewoon weet je? Dat is wel anders, denk ik.

(G1 en G3, Focusgroep 2)

Bali of Thailand (of heel Azië) lijken daarentegen voor de jongvolwassenen symbool te staan voor een verre plek, een plek buiten Europa, die heel hip is om te bezoeken op vakantie, hipper dan Frankrijk. Op de vraag of ze het gebruik van vliegtuigen vindt passen bij de lifestyle van Amsterdamse jongeren, antwoordt een HBO-student uit focusgroep 3 dan ook: “Ja, iedereen gaat naar Bali en zo (…) dat zit er wel echt helemaal in” (G1, Focusgroep 3). In focusgroep 1 worden Bali en Frankrijk verder vergeleken:

G3: Maar als ik toch een weekje heb, dan kan ik denk ik… vind ik het alsnog vetter om een weekje in

Bali te zitten, dan in Zuid-Frankrijk… (…)