• No results found

Julie wond zich op. Ik keek schuldig naar mijn witte schoenen, waarvan de riempjes gingen slijten

‘Toe Jog, zeg eens wat, hoe vind je het?’

‘Mag ik eerlijk zijn? Ja? Maar niet nog boozer worden hoor! Ik vind dat het Joop's

plicht is om te handelen zooals ze nu van plan is te doen.’

‘Bespottelijk,’ zei Julie nog eens, ‘nu trouwt ze nooit, dat zul je zien. Wie komt

daar in Noordwijk? Geen sterveling. Als je bij ons gebleven was Joop, dan had ik

aardige jongelui geïntroduceerd, dan zou je best kans hebben gehad. Je ziet er

werkelijk niet onknap uit. Als je je blouses maar goed instopt en geen gezichten trekt.

Maar nu... over een half jaar geef je geen lor meer om je kleeren, dat zul je zien. En

daarbij, ik weet zeker, dat je Ma irriteeren zult.’

‘Kom, kom vrouwtje, wat draaf je door. Toe, je bent een beetje overspannen. Ga

nog wat rusten voor we eten gaan.’

En Jog knikte tegen mij. Maar 's avonds toen we samen zaten, zei hij:

‘Ik zal je kolossaal missen, Joost. Waarom kijk je zoo somber?’

‘Denk jij ook, dat ik Ma irriteeren zal?’

‘Welnee. Hoe kom je er bij? Je bent vol goede wil en ik vind, dat je er slag van

hebt om met zieken om te gaan. Toen ik eens hoofdpijn had, weet je nog...’

‘Nee toe Jog, niet flauw worden. Denk je, dat ik het bolwerken zal?’

‘Wel natuurlijk, dom, dwaas kindje. Als ik daarvan niet overtuigd was geweest,

zou ik niet getracht hebben om je op het idee te brengen.’

‘Jij mij?’

‘Ja, herinner je je niet die avond, toen ik je zei, dat ik vond dat Papa oud werd?

Natuurlijk vond ik dat ook, maar ik zei het toen zoo uitdrukkelijk, om jou heelemaal

wakker te schudden.’

‘Was ik dan al een beetje wakker?’

‘Ja zeker. Na de dood van Juffrouw Wijers dacht ik stellig: ‘Joop zal de goede

weg gaan.’ Je werd zoo - ik weet niet - zoo teeder en ik heb eens gezien, hoe jij je

vader aankeek. Enfin, je begrijpt me wel. Toen dacht ik: ‘Joop leert haar toekomst

kennen.’

‘Er is wel wat van waar. Natuurlijk, ik dacht er wel eens zoo af en toe over, maar

ik verwierp het direct weer. Het leek me te moeilijk. Maar als we dan samen zaten,

voordat de kleine mol geboren werd, dan kwam het soms onweerstaanbaar bij me

op.’ ‘Zie je wel?’

‘Toen werd Pakje geboren en dat nam me heelemaal in beslag.’

‘Ja, dat is zoo. Ik voèlde, dat je anders ging denken.’

‘Wat ken je me goed, Jog.’

‘Ik heb je niet voor niets al die jaren op de H.B.S. meegemaakt Josephine. Ik zie

je nog voor me met die ondeugende vlechten en die lachoogen van je. Ik dacht altijd:

‘Wat zou ze nu weer in haar schild voeren, die kleine heks.’

‘Ja, die tijd is voorbij,’ zuchtte ik. ‘Wat dacht je wel, toen je van mijn

kookschoolplannen hoorde?’

‘Toen begon ik te twijfelen. Ik begreep best dat het verleidelijk voor je was, om nog

een paar jaar echt jong en jolig te zijn, aan alles weer te kunnen meedoen, wat je dit

laatste jaar hebt moeten verwaarloozen, als tennissen en roeien en dansen. Ja, kijk

maar niet zoo ondeugend. En soms dacht ik: ‘Joop zal toch de gemakkelijke weg

kiezen.’

‘Maar wanneer Julie over onze plannen sprak en dat ik mijn oude kamer weer

kreeg in ons oude huis, en al die dingen meer, dan was je enthousiast.’

‘Lieve meid, ik ben een geweldige egoïst, ik zou het ook prettig hebben gevonden,

wanneer je bij ons gebleven was.’

‘En Pakje! Wat zal ik het lieve, kleine Pakketje missen.’

‘Zoo, mij niet?’

‘Ja, jou ook en Julie ook natuurlijk. Maar Pàkje!’

‘Kind, je gaat de wereld niet uit. Als Mama je voorloopig niet missen wil, dan

brengen we Pakje bij jou. Mag je haar leeren visschen.’

‘Niet onaardig.’

‘Wanneer denk je nu te gaan?’

‘Kijk, Juffrouw Greet blijft tot half Augustus. We dachten de laatste helft van Juli

met de heele club een huisje te huren in Laren Kit en Pien gaan er Zondag op af

-dan ga ik van daar direct naar huis, -dan kan Juffrouw Greet me nog een beetje

inwerken.’

‘Dat is een heel goed idee, werkelijk. Weet Papa er al van?’

‘Ik heb het de Piepert vanmiddag verteld. Wat is Pakje rustig, hè?’

‘De jongedame begrijpt natuurlijk, dat we op het oogenblik niet gestoord kunnen

worden,’ zei Jog. Hij zei het schertsend, maar hij keek trotsch.

‘Wat gek toch Jog, nu heb ik heelemaal niets aan mijn diploma.’

‘Papa zal het toch prettig vinden, dat weet je.’

‘De Piepert moet het maar omlijsten en in zijn studeerkamer hangen. Boven de

laatste kiek van Pakje.’

‘Nu hoor ik haar,’ zei Jog.

‘We hadden mekaar ook niets meer te zeggen,’ zei ik.

En ik bleef zitten soezen, tot er gebeld werd. Het was bij negenen - Julie ging nog

altijd vroeg naar bed - en ik dacht, dat het Kees wel kon zijn of een familielid van

Jog. Ik bleef dus lijdend in een stoel hangen, want ik was doodlam na die emotievolle

dag, en ik keek ternauwernood op, toen Hillegonda iemand met haar gewone

onbevallige armbeweging binnenliet.

Het was Leo van Dil, bruiner dan ooit, en met een wil, die je van zijn gezicht kon

schrapen. Ik spròng op en ik werd vuurrood van schrik.

‘Hoe kom je hier?’ zei ik onnoozel.

‘Slechts met de tram. Dàg Joop.’

‘Dàg Leo. Wat zie je er goed uit.’

‘Ik kan je niet een wederkeerig compliment maken. Jij ziet er slecht uit, zeg. Ben

je ziek geweest?’

‘Nee, zorgen. Maar die zijn nu voorbij. Nu ga ik opbloeien. Maar ga zitten,

asjeblieft. Hier, op Jog zijn stoel. Die is even naar boven. Je weet toch zeker, dat we

een kind hebben?’

‘Ja, dat heb ik gehoord van Kees. Is alles goed hier?’

‘O prachtig, en 't kind, Pakje heet ze, is toch zoo'n schat. Hou je van kinderen?’

‘Als ze zoo heel klein zijn, niet zoo bar. Dan is er nog niet zoo veel aan, hè? Maar

wanneer ze gaan loopen en met je vechten gaan, dan vind ik het lollige kerels.’

‘Ons kind is een meisje. Maar ze heeft een jongensstem. Hoor je haar wel?’

‘En hoe zei je dat ze heette?’

‘O, ze heet Louise Gabrielle. Maar we noemen haar Pakje.’

‘Zoo. Ja dat kan,’ zei Leo en keek me aan.

‘Hoe was het in Madrid? Dank je nog wel voor je ansichten zeg. Je dacht dat ik

ze spaarde?’

‘Welnee. Hoe kom je dàarbij?’

‘O, dat veronderstelde Julie.’

‘Ik mag jou toch zeker wel ansichten sturen zonder een dergelijke kinderachtige

bijbedoeling?’

‘Natuurlijk wel. Ik ben je erg dankbaar. Ze waren vreeselijk mooi. Hillegonda

-dat is het meisje hier - was elke keer blij, wanneer ik er een kreeg.’

‘Wat had die er mee te maken?’

‘O, zij zelf, niets! Maar ze noemt jou de meneer van de auto. En daarom ben je in

haar oogen buitengewoon interessant.’

‘Je hebt het natuurlijk niet de moeite waard gevonden om me terug te schrijven.’

‘Ik heb geen seconde tijd gehad. We hebben het verschrikkelijk druk met Pakje.

Fleschjes klaarmaken en speenen uitkoken en wasschen als Hillegonda naar zang

moet.’