• No results found

Juhan Viiding

In document De Tweede Ronde. Jaargang 15 · dbnl (pagina 193-199)

(Vertaling Cornelius Hasselblatt en Marianne Vogel)

Overeenkomst

lieve mevrouw laat ons de kamers zien wie weet wellicht benauwen ons hier heus geen angsten meer ja stookt u als het nodig is de kachel heet

en zet gerust chinese kamerschermen neer

doet u de ramen open neem visite mee blijf maar gewoon zoals u bent en laat u gaan zorg voor gezelligheid en huiselijke vree maar zegt u eens waar komt u eigenlijk vandaan

ik stam af van de overlevering mevrouw

die maakt mijn leven werkelijk biedt me een thuis ik leef alleen van zonneschijn en morgendauw dit is mijn vrouw verpleegster in het ziekenhuis

blijf kinderen in mijn huis ik vraag een lage huur en hoop dat je niet wordt verjaagd door ongerief er hangt een touw buiten de ramen aan de muur maar ga daar niet meteen aan zwaaien alsjeblief

Kokkulepe

näita tube kallis proua palun näita on see tōsi et meil siin ei teki hirme jaa kui tarvis võite ahju teha tule ũmber paigutada kergeid hiina sirme

tehke aknaid lahti külalīsi tooge jääge sellisteks just nagu olete siia hubasus ja kodurahu looge muide ōelge kust te pārit olete

mina proua olen pärit pärimustest minu elu on nad jälle teinud tõeks elan päikesest ja hommikusest kastest see mu naine ta on halastajaōeks

jääge lapsed minu majja olge üüril kui jusi kōhedus ei aja liikuma on üks köis seal akna taga müüril palun sinna ärge minge kiikuma*

* Juhan Viiding (1948) is een van de beste toneelspelers en tevens dichters van Estland. Als cabaretier was hij met zijn liederenprogramma Nachtwerk - waarmee hij in 1992 ook in Berlijn optrad - zeer populair. Debuteerde in 1971 onder het pseudoniem Jüri Üdi (Joris Merg); na vier dichtbundels ging hij in 1978 met de bundel Ik was Jūri Ūdi op zijn eigen naam over. De hier gepubliceerde gedichten stammen van voor 1978.

[2]

japan is ver weg

estland is nog veel verder zeggen de winden

[Ests]

jaapan on kaugel eesti on kaugemal veel ütlevad tuuled

[3]

door sneeuwval zitten alle wegen dicht 't is avond vreemd van kleur is je gezicht we lopen dwars door koud en donker woud maar kijk eens een tv tussen het hout het lichte scherm vertoont een palmenstrand wat limousines en wat huisjes aan de kant dan wisselt plots het beeld en het geluid wenen varna new york 't maakt mij niet uit

ik zie dat jij als vastgenageld kijkt

en wat ik ook probeer geen duimbreed wijkt je let alleen op wat de film je biedt

en dat je kan bevriezen deert je niet ik vlucht en jij blijft midden in de sneeuw jij blijft daar midden in de sneeuw ik vlucht het wit bedekt het dansend beeld en jou tot 't voorjaar samen aan één droom getrouw

[Ests]

on õhtu jaan uar kōik teed on umbes on külm ja võõraid toone sinu jumes paks mets ja meie lähme umbes kuid siis näe sääl üks televiisor lumes ekraan on hele mererand ja palmid paar suvilat ja mõned limusiinid

siis vahetuvad pildid nende all ka salmid ja mul ūkskõik njuujorgid varnad viinid

sa kangestud ja vaatad üksisilmi ma kisun kätest sind ja rebin jalust sa seisad keset lund ja vaatad filmi

ma pōgenen ja sina jääd kesk lund tuisk katab sind ja virvendavat pilti te näete kevadeni ühte und

De fosforman

's nachts op het station komt ons een man van botten tegemoet hij is langzaam en fragiel maar of hij aan touwtjes zit nadert hij ons voet voor voet wij zijn bang maar dapper ook bijna moedig voor ons doen we overwegen een hallo maar in deze mist hoeft hij ons in feite niet te zien onze lange zwarte jas steekt niet af tegen de muur

groot mijn angst en groot mijn dorst kurkdroog wordt mijn hele lijf als ik zie dat ieder bot met een pen verbonden is en hij op een klaproos kauwt ik verberg je achter me er brandt olie in je blik plotseling ruk je je los je rent naar de fosforman en vol afschuw moet ik zien dat je haardos brandt als stro en je lichaam langzaam smelt dat je 'm op zijn tanden zoent één arm om zijn heup gestrekt en je sidderend de bloem uit zijn bleke kaken trekt

Fosformees

tuleb öises raudteejaamas meile vastu luine kere tuleb aeglaselt ja hapralt aga nagu nööri mööda jalga jala ette seades meie pinevil kuid vapralt lausa julgelt enda teades mõtleme kas öelda tere ta ei pruugi selles hämus sugugi meid ära näha meie mustad reisipleedid seintega on ühte tooni suur on hirm ja suur on janu muutub kuivaks minu keha kui ma näen et tema konte ühendavad hõben eedid et ta hambus hoiab mooni mina rinnaga sind katan sinu silmis õli põleb

viimses õuduses ma vaatan et su juuksed nagu õled leegivad ja keha sulab et sa suudled tema lõugu hoides kinni vaagnaluust et sa värised kui põled ja tal mooni kisud suust

[De Tweede Ronde 1994, nummer 2]

Voorwoord

Dit rijkvoorziene Zomernummer telt in Nederlands proza twee verhalen, van Lisette

Lewin en Lodewijk Wiener. In Nederlandse poëzie, evenals in het vorige

Zomernummer, voornamelijk prosodische bijdragen. De vertaler Peter Zeeman

debuteert met eigen werk. In Essay een stuk van Jan Paul Hinrichs over de Estlandse

letteren (geschreven voor het vorige nummer, maar per abuis niet geplaatst), een

vergelijkende studie over het rijm in diverse talen van rijmlexicograaf Jaap Bakker,

en een introducerend artikel over de onbekende Franse auteur André Suarès, die ook

figureert in Vertaald proza. Naast hem bevat deze rubriek werk van de Amsterdamse

Vietnamees Tu, de Amsterdamse Servische Snežana Bukal, en van een tweede

Fransman, Raymond Gary. In Light Verse een bewerking van het fameuze Gorey's

In document De Tweede Ronde. Jaargang 15 · dbnl (pagina 193-199)