• No results found

| Na Sint-Maarten deelt de Voedselbank vooral veel snoep uit (en dat is niet erg gezond) –

Joris van Casteren 17-11-’14

Sommige ouders vonden het een opmerkelijk voorstel. Een groot deel van de ‘minderbedeelden,’ blijkt uit allerlei onderzoeken, eet sowieso al erg ongezond - met het bekende obesitasprobleem als gevolg. Bovendien: zouden arme kinderen zelf niet langs de deuren gaan met Sint-Maarten?

Memo:

Something is going on with ‘minderbedeelden’. I get that sense from the way it is put between inverted commas. In Dutch, the word literally translate into ‘people that have less of most things than others’. I think the irony might arise because of the context in which the word is used. ‘The gift/donation’ this article is about, is candy. And in this paragraph, the author explains how ‘the people that have less’ actually ‘have’ much more unhealthy food and candy. So there is a discrepancy between how we call this group of people and the specific context within which the word is used.

Voedselbankenwoordvoerster Pien de Ruig vindt dit geen goed plan. Volgens haar zijn de voedselpakketten ‘noodpakketten’ voor mensen ‘die honger lijden.’ ‘Moet je dan zeggen: u krijgt geen zak chips want dat is ongezond? Beter chips dan helemaal niets, lijkt mij.’ Over het aannemen van bijvoorbeeld snoep, zoals afgelopen week met Sint-Maarten, kan ze niets zeggen. ‘Dat is aan de afdelingen zelf.’

Memo:

Something funny is also going on in the underscored phrase. Because the author put two parts between inverted commas, he seems to convey that these were the words used by Pien de Ruig; quoting her. However, because he broke the quote up into two parts it also makes me wonder if he maybe intends these words ironic. I get suspicious, also, because I read this paragraph within the context of the rest of the article. And between the literal meaning of ‘noodpakket’ and ‘honger lijden’, and the intended meaning, I sense a discrepancy.

This is, for example, how van Casteren started the article: “Wat zit er eigenlijk in de

voedselpakketten die de Nederlandse Voedselbanken verspreiden? Niet veel goeds, blijkt uit door de Vrije Universiteit verricht onderzoek. Donderdagavond bezocht ik een uitgiftepunt. ‘Die paprika’s geef ik wel aan mijn hamster.’” It is precisely the last phrase that makes the reader

107 context. People who are really hungry would probably be happy to eat the paprikas

themselves, right?

Binnen is vrijwilliger Pieter, in het dagelijks leven werkzaam als consultant, bezig om houten tafels in U-vorm tegen elkaar aan te plaatsen. Hij vertelt dat er soms ook blikjes Red Bull in de pakketten zitten, ‘en meer van dat soort smeerlapperij.’ Natuurlijk zou de samenstelling gezonder kunnen, maar de mensen moeten dat vervolgens ook wel willen consumeren. ‘Als er bruinbrood is vragen ze of er geen witbrood is,’ zegt Pieter. ‘Producten met suiker nemen ze altijd mee, terwijl groenten vaak blijven liggen.’

Memo:

I think that there is also irony going on in the article at large. It seems to me that van Casteren tries to do, is show us the discrepancy between our image of ‘really poor people who have to use the food bank’ and how they are really ‘just like us’. In that sense he, like van Roosmalen, alienates the reader from her own suppositions and shows her a different reality. It seems as though, throughout the article, van Casteren tries to show us the indignation of ‘normal’ people, when they get into situations where people who need the assistance from the food bank also appear to have preferences about their food – like in this last paragraph. I think this alienation is also one of the purposes of the next paragraphs:

Loek (70) heeft zijn Canta voor de deur geparkeerd. Hij stond er al om zes uur, rookte een aantal sjekkies. Met een grote rode tas in zijn hand hinkt hij, vanwege een heupaandoening, op zijn krat af.

Het eerste wat hem opvalt is de grote hoeveelheid paprika’s. ‘Ik ben niet zo dol op paprika’s,’ zegt hij. ‘Die geef ik dan wel aan mijn buurvrouwtje, een Surinaams wijffie dat er altijd wel wat mee kan.’

De laatste weken zat er wat hem betreft sowieso erg veel groente bij. ‘Enorme zakken wortelen en heel veel lof, waar ik niet van houd.’ Ook dat bracht hij naar zijn Surinaamse buurvrouw. Hij hoopt niet dat de pakketten nog gezonder worden. ‘Dan laat ik het liggen.’

Liever zou hij wat gehakt hebben. ‘Maar dat is er bijna nooit.’ Of ingevroren frikandellen. ‘Die bak ik gewoon met boter in de koekenpan, heerlijk hoor.’ Loek vertelt dat hij is opgeleid als banketbakker maar heel lang werkte als zelfstandig vrachtwagenchauffeur.

Een jaar of tien geleden besloot hij geld te lenen, om zijn karige AOW-uitkering aan te vullen. Hij kocht er voornamelijk drank van. ‘Vieux-cola, daar ben ik dol op.’ Nu heeft hij een schuld, maar die is gelukkig niet zo hoog.

Naast Loek inspecteert een Surinaamse vrouw haar krat. ‘Wat is dit vandaag? Een paprikafeestje?’ Hoofdschuddend bekijkt ze de andere producten. ‘Is niks voor mij, helemaal niks.’

Hoewel er zeer zeker ook mensen zijn die zeggen dat je niet mag klagen, dat je blij mag zijn dat het er zomaar is, zijn veel bezoekers kritisch over de inhoud van het pakket.

‘Die paprika’s geef ik wel aan mijn hamster,’ zegt een vrouw met een lange grijze paardenstaart die een bomberjack draagt. De blonde vrouw naast haar merkt op: ‘Vlees zou ik willen, dat krijg je bijna nooit. Mijn dochter die in Zuidoost bij de Voedselbank loopt krijgt veel meer. Veel meer vlees en snoep.’

Memo:

Like in the memo above, I think it is through alienation of our own expectations that irony happens here. Our expectations of ‘minderbedeelden’ is that they are a little sad and will take whatever they can get. However, through the detailed portraits sketched in this article, it becomes clear that this is not the case.

Sommigen van de mensen die recht hebben op een krat voor meerdere personen hebben hun kinderen meegenomen. ‘Kijk eens,’ roept een moeder enthousiast tegen haar zoon, en haalt een van de Sint-Maartenzakjes tevoorschijn. ‘Nog meer snoep, Anouar! En je had dinsdag al zoveel opgehaald.’ Memo:

The punchline seems to be ironic here. The irony especially happens because of the contrast between this last paragraph and a paragraph earlier on in the article:

Op een school in Amsterdam-West ging vorige week een mailtje rond, geschreven door een moeder. ‘Beste ouders, het is weer bijna Sint-Maarten. Al een aantal jaar zamelen wij thuis na Sint-Maarten snoep in voor kinderen van de Voedselbank. In navolging van ridder Maarten, die bij de stadspoort zijn mantel en eten deelde met de armen.’

Vorig jaar, schreef de moeder, hadden zij en haar echtgenoot dat in de klas van een van hun kinderen ‘groter aangepakt.’ De juf vertelde het verhaal van ridder Maarten en maakte de kinderen bewust van ‘de eigenlijke boodschap’ van het feest. ‘Het brengen van licht bij de mensen, delen met de minderbedeelden.’

I find irony in the fact that our ‘common’ expectations and assumptions about a certain group of people are countered to be not at all correct. It is like JvC trie to convey: these people are not pitiful. They are normal people just like the rest of us. You don’t need to put them in the position of the helpless, because clearly they can also take care of themselves:

‘Nog meer

snoep, Anouar! En je had dinsdag al zoveel opgehaald.’

109

| De moeder die plotseling gecremeerd bleek – Joris van Casteren 20-02-14

Aaltje Geis overleed op tachtigjarige leeftijd en werd gecremeerd zonder dat haar kinderen ervan wisten. Het Sarphatihuis, waar zij op een gesloten afdeling verbleef, bood excuses aan. Maar Ronald de Klerk en zijn zus Jacqueline Heitmans laten het er niet bij zitten. ‘Moeder wilde helemaal niet gecremeerd worden.’

Memo:

The irony at large becomes clear almost instantly in the intro of this text; a mother, who did not even want to be cremated, was cremated while her children did not even know she had died. How does this irony arise? Through the discrepancy between the actions in reality and the wish of the dead woman. In a way this is thus a classic type of irony (opposite of literal ‘action’) only this is not a verbal, but a situational irony.

In de zomer gingen ze naar een camping in de buurt van Nunspeet. ‘Het was geweldig daar,’ zegt Ronald. Hun moeder en stiefvader zaten op campingstoelen voor de stacaravan, zij speelden van ‘s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Memo:

The irony I find in this phrase is uttered by Ronald; ‘Het was geweldig daar,’. However, in my mind what he describes next does not sound like the best time ever at all. However, I don’t think Ronald intended to be ironic about having a great time on the campsite. I do think though, that by writing it down in this precise way, embedded in these exact details (hun

moeder en stiefvader zaten op campingstoelen voor de stacaravan), JvC does try to convey a

certain irony. [discrepancy of norms, verbal, implicit]

Ronald kon de situatie ook niet goed meer aan. ‘Kwam ik terug van de wc, zei ze: 'Hé Ronnie, lang niet gezien.' Terwijl ik twee minuten daarvoor nog naast haar zat! Als ik was vertrokken wist ze niet eens meer dat ik was geweest.’ In de gezamenlijke ruimte bevonden zich ook nog dertig, veertig andere patiënten. ‘Een van hen blèrde de hele tijd: 'Ik wil dood, ik wil dood.' Je ging daar niet met een goed gevoel vandaan.’

Memo: The first thing that comes to mind is: irony through understatement. 'Ik wil dood, ik wil

dood' is about the strongest way to express in Dutch that you are terribly unhappy in some

place. So, to summarize the experience of hearing someone yell that all the time by ‘[j]e ging

daar niet met een goed gevoel vandaan’ is an understatement of what is literally going on. In a

actually mean. I imagine that ‘[j]e ging daar niet met een goed gevoel vandaan’ that is literally true, but that it is not what the author (Ronald) intends to convey. What he seems to intend is; ‘je ging daar met een vreselijk gevoel vandaan’.

Op 18 december liep Richard met een doosje bonbons van het merk Merci het Sarphatihuis binnen. Toen een verpleegster hoorde voor wie hij kwam reageerde zij ontdaan. ‘Uw moeder is reeds overleden,’ sprak ze. Volgens haar hadden ze er alles aan gedaan om met de nabestaanden in contact te komen. Aaltje Geis was intussen ook al gecremeerd, een paar dagen geleden. Als ze de urn wilden ophalen moesten ze eerst een afspraak maken.

Memo:

There is something off about the author’s writing style in this paragraph. That hinted me towards the possible irony that is put in this paragraph. The thing that is ‘off’ here is that the author describes the most futile things (like the box of bonbons) in the greatest detail and with great care, while something life changing (the cremation of Aaltje Geis) is actually only mentioned. It is as though the author intends to convey the discrepancy between how we would expect to talk about these things and what actually happened.

There is another irony happening in the last sentence; ‘Als ze de urn wilden ophalen moesten ze

eerst een afspraak maken.’ It is not a verbal type of irony, rather a situational irony. Looking

closely at this sentence and at how it is embedded in the rest of the text, the irony is in the type of response. If a woman has been dead and cremated without her children knowing of it because the elderly home did not contact them, it seems ironic (different in terms of what common cultural norms would believe you to expect) to ask them to contact you and make an appointment to collect the urn.

‘Ze wilde helemaal niet worden gecremeerd,’ tierde Jacqueline. Het afdelingshoofd zei dat Patricia van Grieken er alles aan had gedaan om met de kinderen in contact te komen. ‘Waar is die Patricia?’ zei Jacqueline. ‘Ik wil haar spreken.’ Dat kon niet, zei het afdelingshoofd, want Patricia was op vakantie. De urn kon om die reden ook niet worden meegegeven, want als bewindvoerder moest Patricia daar toestemming voor geven. ‘Ik schakel een advocaat in,’ riep Jacqueline, ‘jullie horen hier nog van.’

Memo:

The irony here arises out of the frame the author has created for this paragraph. The heading just above this section is namely; ‘Het is waardig verlopen’. However, when you consider the way the children of Aaltje Greis have been treated, you cannot consider that to be ‘dignifiedly’ at all. [Verbal irony]

111 Op 2 januari ontvingen Ronald en Jacqueline een brief van het Sarphatihuis.

Daarin stond dat de nalatenschap ‘alleen bestaat uit een klein bedrag in contanten, waar ook nog enkele kosten van voldaan dienen te worden.’ Als ze mevrouw Van Grieken zouden machtigen, zou zij de boel verder afwikkelen. Aan de crematie zelf heeft het Sarphatihuis geen kosten gehad; Aaltje Geis had een uitvaartverzekering.

Op 14 januari kwam er opnieuw een brief. Dat er in februari een bijeenkomst in het Sarphatihuis zou worden gehouden om alle bewoners die in oktober, november en december overleden te herdenken. ‘Wij stellen u hiervan op de hoogte omdat u in de bovengenoemde periode afscheid heeft moeten nemen van iemand die u dierbaar is.’ Jacqueline: ‘Hoe halen ze het in hun hoofd om ons zo’n brief te sturen!’

De advocaat waar ze eerder mee dreigden, hebben ze nog niet ingeschakeld. Wel hebben ze een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het Sarphatihuis. Momenteel doet een verpleegkundig specialist onderzoek. Aan het einde van deze maand zal deze specialist verslag uitbrengen. De kinderen worden dan uitgenodigd voor een gesprek, zo valt te lezen in een brief van 22 januari.

Memo:

Situational irony. Clearly the Sarphatihuis is capable of sending letters, so why didn’t they send a letter when Aaltje Geis had died? There is a discrepancy between their actions now and their actions in the past. There is also a discrepancy in the norms the Sarphatihuis seems to adhere to and the popular norms.

Bewindvoerster Patricia van Grieken is niet in dienst van het Sarphatihuis. In Almere heeft ze haar eigen bureau gespecialiseerd in ‘mentorschap, bewindvoering en curatele.' Mensen die wilsonbekwaam zijn, zoals het geval was met Aaltje Geis, kunnen op last van de rechter onder haar bewind komen te staan.

In 2001 heeft Van Grieken de Nederlandse Vereniging voor Professionele Mentoren (NVPM) mede-opgericht. Om de ‘kwaliteit van de professionele mentor’ vorm te geven. Omdat was gebleken dat voor veel mentoren vaak onduidelijk was ‘wat je nu wel of niet moet doen.’

Ik wil haar vragen of ze ook vindt dat een professionele mentor best wat meer kan doen dan bellen met een nummer dat niet bestaat. Maar Patricia van Grieken neemt haar telefoon niet op en reageert niet op mailtjes. Het antwoord van haar kantoor: ‘U kunt haar het beste een brief sturen.’

I underscored the parts where irony was happening; most of the last section seems to be ironic in one way or another.

The first irony is that Particia van Grieken presents herself as a specialist in her field, having even established the NVPM to help other mentors to understand what they should and should not do. This is ironic because, reading this story, Patricia van Grieken herself seems to have made a lot of mistakes and definitely does not come across as a specialist. [discrepancy between words and actions of the victim of the irony]

The other irony is found in the last phrase: ‘Maar Patricia van Grieken neemt haar telefoon niet

op en reageert niet op mailtjes. Het antwoord van haar kantoor: ‘U kunt haar het beste een brief sturen.’.’ The irony in this phrase happens in the contrast that exists between her actions and

her request. Throughout the article, the children of Aaltje Geis have been wondering why she did not send them a letter. Why, when she could not reach them by phone, she did not try another way. And now, when JvC tries to call Patricia van Grieken for an explanation, she cannot be reached by phone, so you should rather send a letter. In the contrast that exist between those stories, irony happens.

| De man die voor de rechter moest bewijzen dat hij in leven was – Joris van Casteren

27-02-14

Van 1969 tot 1979 studeerde hij aan de Universiteit van Amsterdam, wat hem een doctorandustitel in de sociologie opleverde. Daarna trad hij als beleidsmedewerker bij de gemeente Weesp in dienst. In mei 2008 verruilde hij die baan voor een ambtelijke betrekking bij het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost, waar hij strategisch adviseur bij de sector Maatschappelijke Ontwikkeling werd.

Hij hield zich bezig met achterstandsproblematiek. Hij schreef diverse beleidsnotities en was aanwezig bij inspraakavonden en overlegsessies.

Memo:

I find a certain irony in the passage above. It seems like the author wants to sketch an image of who Hans Nolte was. He does that, however, in such vague terms that it is almost an empty portrait. This is extra striking, because JvC is known for his detailed writing. He always uses as many details as possible to describe people and the context they find themselves in. So for him to write so obviously without details, gives the impression that that means something. It might be that he wanted to convey that Hans Nolte was ‘just’ a civil servant. He did not do anything exceptionally remarkable, he just “hield zich bezig met achterstandsproblematiek. Hij

113

schreef diverse beleidsnotities en was aanwezig bij inspraakavonden en overlegsessies”; like

most other civil servants.

De vrouw van Hans Nolte verscheen op televisie. Ze zei dat haar echtgenoot een evenwichtige man is. ‘Hij had zelfs danslessen genomen voor het huwelijk van onze dochter, daar keek hij enorm naar uit.’ Daarom vond ze hem ‘soms’ ook zo’n prettige man.

Ze was er vrij snel van overtuigd dat haar echtgenoot niet meer in leven was. Het had in die tijd ontzettend geregend, mogelijk was hij uitgegleden. ‘Hij heeft de risico’s misschien niet goed ingeschat.’ Óf hij kreeg een hartaanval, óf een hersenbloeding.

Zelfmoord leek haar uitgesloten. ‘Hij had een fijne rol bij een groot project waar hij zich ontzettend op verheugde.’ Ze benaderde de hoofdbeheerder van het natuurgebied. Met hem reed ze in zijn terreinwagen door het gebied. ‘Dat was