• No results found

5 Gevolgen van het Amendement (als het wet wordt)

5.4 Invulling van de open norm

De formulering van art. 2:114b lid 4 sub c BW zorgt er mijns inziens voor dat de bepaling wordt omgeven door een waas van onduidelijkheid. Blijkens de bewoordingen van het Amendement zal het uiteindelijk aan de rechter zijn om een oordeel te vellen over of sprake is van een met de bedenktijd onverenigbare maatregel.101 Hierdoor staat de rechter voor een belangrijke taak:

door inkleuring van de norm dient meer duidelijkheid te worden verschaft over hoe samenloop van beschermingsmaatregelen met de wettelijke bedenktijd dient te worden beoordeeld. Echter, voordat een eenduidige lijn van jurisprudentie is opgezet zal, zeker in de omstandigheid van bescherming tegen een vijandig bod, de nodige tijd verstrijken. Een dergelijk geschil wordt immers niet wekelijks aan de OK voorgelegd. Als zich dan eenmaal een casus zal afspelen voor de ogen van de OK, is het nog maar afwachten of er geen sprake is van een dusdanig afwijkende casus dat het onmogelijk is algemene aanknopingspunten te destilleren. Hierdoor zou het proces van het creëren van eenduidige toetsingscriteria aanzienlijke vertraging oplopen. Deze vertraging zal ertoe leiden dat art. 2:114 lid 4 sub c BW zich zal blijven omringen met een waas van onduidelijkheid.

Nu het Amendement in de Tweede Kamer is aangenomen en de Eerste Kamer geen recht van amendement heeft, ofwel enkel bevoegd is het wetsvoorstel aan te nemen dan wel te verwerpen, is de kans echter groot dat de geformuleerde ‘aard, doel en strekking-norm’ stand zal houden. Het is dan te hopen dat de OK de ingeslagen weg ten aanzien van de individuele toetsing van geoorloofdheid van beschermingsmaatregelen zal gaan voortzetten bij de toetsing van samenloop met andere beschermingsmaatregelen. In dat geval kunnen de criteria gebezigd in de RNA-uitspraak uit de kast worden getrokken. Met name de noodzakelijkheidstoets uit de RNA-uitspraak zal daarbij een belangrijke rol kunnen spelen, aangezien er een groot aantal beschermingsmaatregelen zou kunnen zijn die de ‘aard, doel en strekking-toets’ doorstaat terwijl er wel sprake is van onnodige samenloop met de wettelijke bedenktijd. Door, naast de aard, doel en strekking, ook te toetsen aan de noodzakelijkheid wordt mijns inziens beter aangesloten bij de doelen die het Amendement poogt te bereiken. Zo zal beter tegemoetgekomen worden aan de kritiek van de Raad van State, waarin gesteld werd dat inroeping van de wettelijke bedenktijd strikt noodzakelijk moet zijn om ongerechtvaardigde belemmering van het vrij verkeer van kapitaal en vestiging te voorkomen. Daarnaast zal door middel van complementaire toetsing aan het noodzakelijkheidscriterium onnodige cumulatie van beschermingsmaatregelen vaker kunnen worden tegengegaan. De huidige bewoordingen van de regeling werken juist eerder het tegenovergestelde in de hand: beschermingsmaatregelen die niet-noodzakelijk zijn kunnen op grond van de regeling niet worden beëindigd omdat de aard, het doel en de strekking van beschermingsmaatregelen in veel gevallen niet overeenkomt met de wettelijke bedenktijd. Door complementair te toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium worden dergelijke ongewenste situaties voorkomen.

Een belangrijke complementaire rol voor het noodzakelijkheidscriterium naast de ‘aard, doel en strekking-norm’ zou nog steeds ruimte bieden voor beschermingsmaatregelen die thans nog niet bekend zijn. Hiermee is de norm nog steeds in lijn met een van de belangrijkste redenen van Kamerlid Van Gent om voor de huidige wettekst te kiezen. Een belangrijke doelstelling voor Kamerlid Van Gent was daarnaast om onnodige stapeling te voorkomen, zo bleek uit onze correspondentie. Dit criterium schurkt mijns inziens dermate tegen het criterium van noodzakelijkheid aan dat dit juist een extra aanzet is om complementaire toepassing te rechtvaardigen. Tot slot gaf Kamerlid Van Gent in onze correspondentie aan dat hij niet uitsluit dat de rechter bij toepassing van de ‘aard, doel en strekking-norm’ in concrete gevallen alsnog de RNA-criteria, met onder andere de noodzakelijkheid als criterium, zal toepassen. Ik ben dan ook van mening dat dit criterium, naast de huidige norm, gehanteerd zou moeten worden bij de

toetsing van samenloop van de wettelijke bedenktijd met andere beschermingsmaatregelen. Te meer nu in de Memorie van Toelichting is beschreven dat het gaat om een lex specialis en dat een verzoek om beëindiging van de wettelijke bedenktijd dus uitsluitend kan worden beoordeeld via de rechtsgang van art. 2:114b lid 4 BW.102 Aangezien dus niet via een reguliere

(enquête)procedure de geoorloofdheid van de wettelijke bedenktijd kan worden beoordeeld – en daarmee via deze weg niet teruggevallen kan worden op de RNA-criteria – is het van essentieel belang om (in ieder geval) het criterium van noodzakelijkheid toe te voegen aan de normering aan de hand van art. 2:114b lid 4 sub c BW.

6 Conclusie

In mijn onderzoek heb ik de samenloop van de wettelijke bedenktijd met andere beschermingsmaatregelen besproken. Daarbij heb ik in het bijzonder aandacht besteed aan de ‘aard, doel en strekking-norm’, onderdeel van het amendement van Kamerlid Van Gent ter toevoeging van art. 2:114b lid 4 sub c BW. Uit mijn onderzoek is gebleken dat de tekst van het Amendement niet strookt met de achtergrond en de doelstellingen van de wettelijke bedenktijd, nu de tekst van de regeling niet voorziet in een toetsing zowel ex nunc als ex tunc. Daarnaast bevat de regeling een open (aard, doel en strekking-)norm, welke leidt tot onduidelijkheid en een lagere doeltreffendheid van de regeling. Bovendien leidt de norm tot verwarring in situaties waarin de wettelijke bedenktijd wordt ingeroepen of gehandhaafd terwijl andere beschermingsmaatregelen actief zijn die niet naar aard, doel en strekking overeenkomen. In dergelijke gevallen is te betogen dat cumulatie van de maatregelen niet-noodzakelijk kan zijn en is het, blijkens de toelichting bij het Wetsvoorstel, juist de bedoeling van de wetgever om tot beëindiging over te gaan.

In de huidige tekst van het wetsvoorstel is nagelaten om de OK concrete handvaten mee te geven bij het toepassen van de gestelde norm. Ik ben dan ook van mening dat de wetgever er goed aan zou doen om tot aanpassing van de tekst over te gaan. Gezien het feit dat het Wetsvoorstel momenteel reeds ter consultatie bij de Eerste Kamer ligt – en ter Tweede Kamer is betoogd dat enige haast geboden is – is het echter de verwachting dat de regeling naar de huidige tekst zal worden aangenomen. Indien de regeling naar de huidige tekst wordt aangenomen, brengt dit, zoals betoogd, enkele nadelige gevolgen met zich mee. Deze nadelige gevolgen kunnen weggenomen worden indien de OK meer houvast wordt geboden bij de toetsing van samenloop van de wettelijke bedenktijd met andere beschermingsmaatregelen conform art. 2:114b lid 4 sub c BW. Om die reden presenteer ik ter afsluiting van mijn onderzoek enkele aanknopingspunten voor de OK bij de beoordeling van de gestelde norm. Deze aanknopingspunten bieden enkele handvaten voor de OK wanneer de regeling naar de huidige tekst zal worden aangenomen. Indien alsnog overgegaan wordt tot een wijziging van de wettekst, kunnen de volgende punten ook als belangrijke input voor de wijziging dienen:

1) Zowel toetsing ex tunc als toetsing ex nunc

Ondanks het feit dat art. 2:114b lid 4 sub c BW niet expliciet beide vormen van toetsing noemt, is het belangrijk om de samenloop van de wettelijke bedenktijd met andere

beschermingsmaatregelen zowel ex tunc als ex nunc te beoordelen. Naar de huidige bewoordingen van de regeling kan de OK de wettelijke bedenktijd louter beëindigen indien

gedurende de wettelijke bedenktijd andere beschermingsmaatregelen actief zijn. Indien echter

voorafgaand aan de wettelijke bedenktijd een beschermingsmaatregel is ingeroepen welke naar aard, doel en strekking overeenkomt met de wettelijke bedenktijd is het eveneens onnodig om het bestuur (nogmaals) de tijd te gunnen voor een zorgvuldige belangenafweging. Door ook (ex tunc) situaties te toetsen waarin voorafgaand aan de wettelijke bedenktijd andere beschermingsmaatregelen zijn ingeroepen zal de doeltreffendheid van de regeling aanzienlijk vergroot worden. Ook sluit een dergelijke toetsing beter aan bij de overwegingen en overige doelstellingen uit de toelichting bij het Amendement.

2) Verduidelijking van de aard, doel en strekking-norm

De open (aard, doel en strekking-)norm van art. 2:114b lid 4 sub c BW leidt tot veel onduidelijkheid en een lage doeltreffendheid van het Amendement. In mijn onderzoek heb ik betoogd dat de OK voor de invulling van deze open norm er goed aan doet aansluiting te zoeken bij de RNA-norm. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor het noodzakelijkheidscriterium. Ik heb betoogd dat het noodzakelijkheidscriterium een zinvolle additionele maatstaf zal zijn bij toetsing door de OK op grond van art. 2:114b lid 4 sub c BW. Door middel van complementaire toetsing aan het noodzakelijkheidscriterium wordt bewerkstelligd dat ook in gevallen waarin de aard, het doel en de strekking niet overeenkomen tóch tot beëindiging kan worden overgegaan indien de wettelijke bedenktijd niet meer noodzakelijk is. Dit doet zich in veel gevallen voor bij samenloop met beschermingsmaatregelen gericht op de inhoud, welke worden ingezet om de vijandig bieder – na afloop van de fase van zorgvuldige belangenafweging – buiten de deur te houden. Door de OK in dergelijke gevallen aan de hand van toetsing via het noodzakelijkheidsbeginsel ook de mogelijkheid te geven tot beëindiging van de wettelijke bedenktijd, kan de doeltreffendheid van de regeling aanzienlijk worden vergroot. Bovendien is in de jurisprudentie al veelvuldig getoetst aan dit criterium waardoor het de verwachting is dat minder onduidelijkheid zal bestaan bij zowel procespartijen als de rechter over de toepassing en uitwerking van de norm.

Al met al bevat dit onderzoek een kritische reflectie op de toetsing van samenloop van de wettelijke bedenktijd met andere beschermingsmaatregelen conform art. 2:114b lid 4 sub c BW. Met dit onderzoek is getracht om de gevolgen van de regeling voor de juridische praktijk in kaart te brengen. Nu uit dit onderzoek naar voren is gekomen dat de regeling leidt tot

onduidelijkheid en een lagere doeltreffendheid tracht ik, door middel van bovenstaande aanknopingspunten, deze (negatieve) gevolgen het hoofd te bieden. Indien bovenstaande aanknopingspunten ter harte worden genomen – door de OK indien de regeling naar de huidige tekst zal worden aangenomen of door de wetgever indien tot aanpassing wordt overgegaan – zal dit de duidelijkheid en de doeltreffendheid van de regeling een aanzienlijke boost geven.

Literatuurlijst Literatuur Abma, 2016

R. Abma, in: C.D.J. Bulten, A.F.J.A. Leijten & J. Fleming (red.), Marius geannoteerd.

Opstellen aangeboden aan mr. M.W. Josephus Jitta (Serie Van der Heijden Instituut nr. 133)

(Jitta-bundel), Deventer: Wolters Kluwer 2016

Asser/Maeijer, van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIB 2019

G. van Solinge & M.P. Nieuwe Weme (m.m.v. mr. drs. R.G.J. Nowak, mr. T. Salemink), Mr.

C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2.

Rechtspersonenrecht. Deel IIb. NV en BV. Corporate Governance, Deventer: Wolters Kluwer

2019.

Bartman e.a., 2019

S.M. Bartman e.a., JB. Opstellen aangeboden aan prof. mr. Jan Bernd Huizink ter

gelegenheid van zijn emeritaat als hoogleraar Ondernemingsrecht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (ZIFO-reeks nr. 29), Deventer: Wolters Kluwer 2019.

Boschma e.a., 2018

H.E. Boschma e.a., Evaluatie Wet bestuur en toezicht. Wetenschappelijk evaluatieonderzoek

naar de werking van de nieuwe bepalingen uit de Wet aanpassing regels bestuur en toezicht nv/bv (Instituut voor Ondernemingsrecht nr. 110) (WODC-rapport 2730), Deventer: Wolters

Kluwer 2018

Brauw, de, 2017

C.J.C. de Brauw, Overnames van beursvennootschappen. Beschouwingen over de

vennootschapsrechtelijke, financieeltoezichtrechtelijke, contractuele en praktische aspecten van beursovernames (Serie Van der Heijden Instituut nr. 143), Deventer: Wolters Kluwer

2017.

Buijn & Storm, 2013

F.K. Buijn & P.M. Storm, Ondernemingsrecht BV en NV in de praktijk (Recht en Praktijk nr. ONR4), Deventer: Kluwer 2013

C.D.J. Bulten & B.J. de Jong (red.), Vitale vennootschappen in veilige handen (Serie Van der Heijden Instituut nr. 142), Deventer: Wolters Kluwer 2017

Dortmond & van der Heijden, 2013

P.J. Dortmond & Van der Heijden, Handboek voor de naamloze en de besloten vennootschap, Deventer: Kluwer 2013

Ginneken, van, 2010

M.J. van Ginneken, Vijandige overnames. De rol van de vennootschapsleiding in Nederland

en de Verenigde Staten (Instituut voor Ondernemingsrecht, nr. 79), Deventer: Kluwer 2010 Huizink, 2020

Huizink, ‘Wet bestuur en toezicht’, in: J.B. Huizink (red.), Groene serie Rechtspersonen, Deventer: Wolters Kluwer 2020.

Jongh, de, 2014

Jongh, J.M. de, Tussen societas en universitas, De beursvennootschap en haar

aandeelhouders in historisch perspectief, Uitgave vanwege het Instituut voor

Ondernemingsrecht, deel 94, Deventer: Kluwer 2014.

Kemperink, 2015

G.N.H. Kemperink, ‘L‘exception néerlandaise, of: de toekomst van de

beschermingsstichting’, in B.F. Assink e.a. (red.), De toekomst van het ondernemingsrecht;

het ondernemingsrecht van de toekomst. (Timmerman-bundel; Uitgave vanwege het Instituut voor Ondernemings- recht, deel 99), Deventer: Kluwer 2015.

Schilfgaarde, van, e.a. 2017

P. van Schilfgaarde e.a., Van de BV en de NV, Deventer: Wolters Kluwer 2017.

Timmermans, 2018

R.A.F. Timmermans, Bescherming van beursvennootschappen door uitgifte van preferente

Artikelen

De Brauw, Ondernemingsrecht 2020/85

C.J.C. De Brauw, ‘Overleven, strategie en bescherming: geen sympathie voor corona- koopjesjagers bij Nederlandse beursvennootschappen’, Ondernemingsrecht 2020/85

De Brauw, Ondernemingsrecht 2019/94

C.J.C. De Brauw, ‘Bescherming van beursvennootschappen: tijd voor herijking op basis van de pijlers van het huidige stakeholdermodel’, Ondernemingsrecht 2019/94

De Brauw, Ondernemingsrecht 2018/11

C.J.C. de Brauw, ‘Besluitvorming over strategie en openbare biedingen anno 2018’,

Ondernemingsrecht 2018/11

Garcia Nelen, Ondernemingsrecht 2018/12

S.B. Garcia Nelen, ‘Het normatief richtsnoer voor bescherming van een beursvennootschap door een onafhankelijke stichting’, Ondernemingsrecht 2018/12

Groothuis, Ondernemingsrecht 2020/53

L. F. Groothuis, ‘Toepassing van de wettelijke bedenktijd in de (proces)praktijk’,

Ondernemingsrecht 2020/53

Hommen/van der Veer & Wakkie, NRC 31 mei 2017

J.H.M Hommen/J. van der Veer & P. Wakkie, ‘Goed idee van Kamp: een jaar bedenktijd bij overname’, NRC 31 mei 2017.

Jessayan, FD 28 maart 2017

H. Jessayan, ‘Hommen: ’ontdoe overnames van alle hijgerigheid’’, FD 28 maart 2017.

Nieuwe Weme, Ondernemingsrecht 2019/94

M. Nieuwe Weme, ‘Bescherming tegen afschaffing van bescherming’, Ondernemingsrecht 2019/51

Olffen, van, Ondernemingsrecht 2020/51

M. Van Olffen, ‘Wetsvoorstel wettelijke bedenktijd beursvennootschappen’,

Ondernemingsrecht 2020/51

Timmermans, Ondernemingsrecht 2012/121

R.A.F. Timmermans, ‘Het agenderingsrecht, preferente beschermingsaandelen en oligarchische clausules’, Ondernemingsrecht 2012/121

Jurisprudentie Hoge Raad

Hoge Raad 10 januari 1990, ECLI:NL:PHR:1990:AC1234 (OGEM) Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF2161 (RNA) Hoge Raad 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7970 (ABN AMRO) Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0976 (ASMI)

Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:797, (Cancun)

Hoge Raad 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:652 (Boskalis/Fugro).

Gerechtshof

Hof Amsterdam (OK) 27 mei 1999, ECLI:NL:GHAMS:1999:AD3062 (Gucci) Hof Amsterdam (OK) 16 oktober 2001, ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4598 (RNA) Hof Amsterdam (OK) 22 maart 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AE0542 (RNA) Hof Amsterdam (OK) 6 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2836 (Cryo-Save) Hof Amsterdam (OK) 29 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1965(AkzoNobel)

Overig

Kamerstukken II 2016/17, 29826, 70 Kamerstukken II 2016/17, 29826, 83 Kamerstukken II 2019/20, 35367, 1

Kamerstukken II 2019/20, 35367, 3 (Memorie van Toelichting) Kamerstukken II 2019/20, 35367, 4

Voorlichting Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 29 juni 2018 (Bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 29752, nr. 12)

Regeerakkoord 2017-2021, ‘Vertrouwen in de toekomst’, geraadpleegd via www.rijksoverheid.nl

Bijlage I: Correspondentie met Tobias van Gent, lid van de Tweede Kamer voor de VVD en indiener van het amendement ter toevoeging van sub c bij art. 2:114b lid 4. Mail 1: Vraag aan Kamerlid Van Gent over de formulering van de ‘aard, doel en strekking-norm’.

Beste meneer van Gent,

Ik schrijf u deze mail naar aanleiding van uw aangenomen amendement ter wijziging van het wetsvoorstel wettelijke bedenktijd. Momenteel ben ik bezig met een onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam waarin uw amendement centraal zal staan. Ik ben zelf erg enthousiast over het onderzoek en werk er met veel plezier aan gezien de boeiende en actuele materie. Voor de diepgang van mijn onderzoek zou ik het erg leuk vinden als ik een korte vraag mag stellen over uw amendement. Deze input kan ik dan wellicht nog meenemen in mijn onderzoek en presenteren tijdens mijn verdediging volgende maand.

Ten aanzien van het door u voorgestelde art. 2:114b lid 4 sub c vraag ik mij af wat de ratio is achter de ‘aard, doel en strekking formulering’. In de toelichting bij het amendement lees ik enkel dat hiervoor is gekozen omdat ‘beschermingsmaatregelen in vele schakeringen voorkomen’. Ook in de MvT lees ik geen overwegingen ten aanzien van de toetsing van samenloop met andere beschermingsmaatregelen aan de hand van de aard, doel en strekking norm. Had bij de formulering van het voorgestelde sub c niet (beter) aangesloten kunnen worden bij reeds in de jurisprudentie ontwikkelde gezichtspunten, zoals de noodzakelijkheid of adequaatheid en

proportionaliteit (de befaamde RNA-norm)?

U zou mij een enorm groot plezier doen indien u de tijd zou vinden voor een antwoord op mijn vraag, al zijn het maar enkele korte zinnen.

Alvast heel erg bedankt voor uw tijd! Met vriendelijke groet,

Jeroen Grasmeijer

Mail 2: Antwoord Kamerlid Van Gent. Geachte heer Grasmeijer,

Hartelijk dank voor uw schrijven en uw betrokkenheid. Als woordvoerder staatsrecht ben ik van mening dat wetten duidelijke normen moeten bevatten, zodat de rechter weet waaraan hij of zij moet toetsen. Duidelijke wettelijke normen zorgen er ook voor dat er minder ruimte is voor verschil in interpretatie en dus ook minder aanleiding om naar de rechter te stappen. Ook met dit amendement heb ik beoogd zo min mogelijk ruimte voor interpretatie te laten ontstaan. Graag licht ik dat verder toe.

Voor onze fractie was het van belang een goede anticumulatieregeling in het wetsvoorstel op te nemen, om onnodige stapeling van beschermingsmaatregelen te voorkomen. Toen wij zagen dat het wetsvoorstel geen adequate anticumulatieregeling bevatte, hebben we het amendement opgesteld. Bij het uitwerken van het amendement bleek echter dat het niet eenvoudig was een sluitende bepaling te formuleren. Oorspronkelijk wilden we een aantal (klassieke) vormen van beschermingsconstructies rechtstreeks in de wet opnemen om doublures te voorkomen. Ten opzichte van dat oorspronkelijke idee vallen nu alle soorten beschermingsmaatregelen onder de anticumulatiebepaling. De terminologie, aard, doel en strekking van de formulering is onder andere zo

gekozen dat eventuele toekomstige (vormen van) beschermingsmaatregelen die thans nog niet voorzienbaar zijn, ook onder de anticumulatiebepaling vallen.

De rechter zal in de praktijk het verzoek van een aandeelhouder toewijzen als hij constateert dat er andere beschermingsmaatregelen nog actief zijn die naar hun aard, doel en strekking overeenkomen met de redenen van de bedenktijd. De wetgever wil hiermee het signaal afgeven dat het ontoelaatbaar is doublures te laten ontstaan en ook duidelijk maken dat onnodige stapeling van beschermingsmaatregelen wettelijk niet zijn

toegestaan. De RNA-norm schrijft voor dat bescherming noodzakelijk moet zijn gelet op de dreiging en daarnaast adequaat en proportioneel zijn. Een mogelijk nadeel van de toepassing daarvan zouden zijn dat er in de praktijk meer gevallen zullen ontstaan waarin partijen van mening zullen verschillen of toepassing van de RNA-norm ertoe leidt of stapeling wel of niet is toegestaan. De wetgever wil dat stapeling alleen mogelijk zou moeten zijn als beschermingsmaatregelen actief zijn die niet overeenkomen met de redenen waarvoor het bestuur de bedenktijd inroept.

Uiteraard zal een en ander voor een belangrijk deel afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval. De norm is flexibel genoeg voor besturen die overwegen de bedenktijd in te roepen en flexibel genoeg voor rechters om te beoordelen of in een concreet geval een reeds bestaande beschermingsmaatregel naar zijn aard, doel en strekking overeenkomt met redenen waarvoor de bedenktijd is ingeroepen. Om “aard doel en strekking” nader in te kleuren sluit ik niet uit dat de rechter in een concreet geval de RNA-norm kan toepassen, maar het

amendement maakt het voor partijen in de praktijk duidelijk.

Veel succes met uw onderzoek en nogmaals dank voor uw betrokkenheid.

Met vriendelijke groet,

Tobias van Gent

Tweede Kamerlid

VVD-fractie Tweede Kamer der Staten-Generaal

Lijst van afkortingen

Art. Artikel

AVA Algemene vergadering van aandeelhouders Bob Besluit openbare biedingen

BV Besloten Vennootschap

BW Burgerlijk Wetboek

FD Financieele Dagblad

HR Hoge Raad

MvT Memorie van Toelichting

OK Ondernemingskamer

Nr. Nummer

NV Naamloze Vennootschap

R.o. Rechtsoverweging

RvC Raad van Commissarissen

RvS Raad van State