• No results found

3. Onderzoek naar ongeletterdheid

6.3 Invloedsfactoren

6.3.1 Geletterdheidsniveau

Om te kijken in hoeverre het geletterdheidsniveau verband houdt met de scores op de testen, zijn beide variabelen met elkaar vergeleken door middel van correlaties en is de relatie zichtbaar gemaakt in een spreidingsdiagram. Voor het overzicht zijn de resultaten van de testen samengenomen en is er dus geen onderscheid tussen grammaticale categorieën. Het totaal aantal mogelijke punten op de elicitatietest is 10 en op de GJT en de uitleg is dat 12. Het geletterdheidsniveau is in de spreidingsdiagrammen in Figuur 9 onderverdeeld in zes niveaus: 0 = Alfa 0, 1 = Op weg naar Alfa A, 2 = Alfa A, 3 = Op weg naar Alfa B, 4 = Alfa B, 5 = Op weg naar Alfa C, 6 = Alfa C. Figuur 9 laat de verdeling zien van het niveau gecombineerd met de elicitatietest, de GJT en de uitleg. De grootte en de intensiteit van de stippen laten zien hoe de participanten scoorden op deze combinaties. Hoe groter en donkerder de stippen zijn, hoe groter het aantal participanten is dat hetzelfde scoorde.

Het spreidingsdiagram van de elicitatietest en niveau laat geen overduidelijk patroon zien en er is een lage correlatie tussen beide variabelen, r(54)= .398, p= .003. Volgens de verwachting zou de elicitatietest een soort niveautest moeten zijn en de score zou dus overeen moeten komen met het niveau, maar tegen de verwachting in leidt een hoog niveau niet direct tot een hoge elicitatietestscore. De meeste participanten scoorden vrij hoog op niveau (tussen niveau 3 en 5), maar scoorden op de elicitatietest tussen de 2 en 4 punten. Ook tussen het niveau en de GJT is een lage correlatie, r(54)= .422, p= .001. In het spreidingsdiagram lijkt wel iets meer patroon te zitten: veel participanten die hoog scoorden, scoorden ook vrij hoog op de GJT. De lagere niveaus scoorden echter ook vrij hoog, dus over het algemeen is de GJT voor de meeste participanten niet heel moeilijk. De correlatie tussen niveau en de uitleg is ook laag, r(54)= .425, p= .001. In het spreidingsdiagram is te zien dat de uitleg over het algemeen lastiger is dan de GJT en de hogere niveaus scoren niet automatisch beter op deze test. Dat de lagere niveaus moeite hadden met de uitleg is vrij duidelijk te zien in het diagram, maar het beeld ligt wat hogere niveaus betreft wat diverser. Samengevat lijkt er een matig verband te zijn tussen het geletterdheidsniveau en de testscores, gezien de lage correlaties en onduidelijke spreidingspatronen, maar wat voorzichtige conclusies kunnen wel getrokken worden.

Figuur 9. Spreidingsdiagrammen van de relatie tussen de totale scores (MV, SJ en WW samen) op drie

testen (elicitatietest, GJT en uitleg) en het geletterdheidsniveau.

6.3.2 Lengte van verblijf in Nederland

De relatie tussen verblijfsduur en de scores op de elicitatietest, de GJT en de uitleg is weergegeven in Figuur 10. Ook hier zijn de scores op de testen als totaal genomen. De intensiteit en de grootte van de stippen laten opnieuw zien hoe groot het aantal participanten was dat een bepaalde score behaalde.

Tussen de elicitatietest en de verblijfsduur is een lage correlatie, r(54)= .470, p= .000. Dit is in het spreidingsdiagram ook terug te zien: het is namelijk wel duidelijk dat veel mensen met een kortere verblijfsduur ook lager scoorden, maar naarmate men langer in Nederland woont, scoorde men niet

noodzakelijk hoger. De negatieve correlatie tussen de GJT en verblijfsduur is nihil te noemen, r(54)= - .052, p= .709. Een langere verblijfsduur zorgt dus niet voor een hogere score op de GJT en andersom. Ook tussen de uitleg en verblijfsduur is nauwelijks een correlatie, r(54)= .224, p= .104. Het spreidingsdiagram laat zien dat het grootste gedeelte van de participanten in tijdvak 1 of 2 hoort en van deze groep scoorde het grootste gedeelte niet hoger dan 6. Dat betekent echter niet dat de groepen met een langere verblijfsduur wel hoger scoorden. Tussen de uitleg en verblijfsduur is dus, net als bij de andere testen, geen overduidelijke relatie te zien. Er is dus geen verband tussen de lengte van verblijf in Nederland en de score op de afzonderlijke testen.

Figuur 10. Spreidingsdiagrammen van de relatie tussen de totale scores (MV, SJ en WW samen) op

6.3.3 Invloed andersgealfabetiseerdheid

In Figuur 11 zijn de gemiddelde scores van zowel gealfabetiseerde (groep 1) als andersgealfabetiseerde (groep 2) participanten op de verschillende testen te zien. Ook hier zijn de scores op de testen samengenomen. De groep gealfabetiseerden is in Nederland begonnen met het leren van het Latijnse schrift, heeft daar nog niet veel ervaring mee en kan dus bestempeld worden als laaggeletterd. De groep andersgealfabetiseerden heeft in het land van herkomst langere tijd scholing genoten en is daardoor vaardig in een ander schrift dan het Latijnse. Deze groep heeft dus veel meer ervaring met lezen en schrijven, ook al is het schrift anders en dat zou in meer metalinguïstisch bewustzijn moeten resulteren.

Op de elicitatietest scoorde groep 1 gemiddeld 4,1 punten en groep 2 gemiddeld 5,3 punten. Het verschil tussen beiden groepen is dus niet erg groot, maar groep 2 scoorde wel iets hoger. Ook op de GJT scoorde groep 2 iets hoger (9,5 punten) dan groep 1 (8,7 punten) maar dit is een minimaal verschil. Grotere verschillen worden zichtbaar als we kijken naar de gemiddelde score op de uitleg. Groep 2 scoorde meer dan 2 punten hoger (6,6 punten) dan groep 1 (4,5 punten). Uit dit resultaat kan de conclusie getrokken worden dat de andersgealfabetiseerden vrij duidelijk beter zijn in het uitleggen van de zinnen dan de gealfabetiseerden. Groep 2 presteerde dus in alle gevallen beter op de testen, maar het overduidelijkst werd dit zichtbaar bij de uitleg.

Figuur 11. Gemiddelde scores van gealfabetiseerde en andersgealfabetiseerde participanten op de

GERELATEERDE DOCUMENTEN