• No results found

In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de invloed van de marxisten en de Historische Schule in Duitsland tot 1914. Nu is ‘invloed’ natuurlijk een breed, vaag en wellicht onmeetbaar begrip. Wat er in dit geval mee bedoeld wordt, is hoe beide groepen de samenleving en het staatsbeleid veranderd hebben en in hoeverre de veranderingen aan hen toe te schrijven waren. Beide groepen denkers hadden hun eigen voorstellen gedaan om de sociale kwestie aan te pakken. Er wordt vooral ook stilgestaan bij de vraag hoe ze bijgedragen hebben tot de totstandkoming van de vroege Duitse verzorgingsstaat, want in die richting zochten beide partijen de oplossing, al noemden ze het niet altijd zo. Er zal al snel duidelijk worden dat er vanaf het midden van de 19de eeuw tot de jaren voor de Eerste Wereldoorlog

een hoop veranderd was. Marxisten

Men kan zich allereerst afvragen in hoeverre Karl Marx zijn eigen doelen tijdens zijn leven had verwezenlijkt. Zijn tijdgenoten hadden al direct hun mening hierover klaar en al tijdens Marx’ leven werden zijn ideeën van allerlei kanten uitgedaagd. Direct na Marx’ dood in 1883 merkten de tegenstanders van hem op dat zijn pogingen tot revolutie in elk opzicht gefaald hadden. Hoewel Marx zich als internationaal beschouwde, was ook zijn aandacht vooral op Duitsland gericht. Om te beginnen hadden de Pruisen de revolutie van 1848 onderdrukt. Vervolgens was nog nergens de communistische toekomststaat verwezenlijkt. De Eerste Internationale, een organisatie van arbeidersverenigingen die de emancipatie van arbeidersklasse nastreefde, was in 1876 alweer ontbonden. Meer goedgezinde schrijvers vergeleken hem echter met andere revolutionairen zoals Giuseppe Mazzini en Giuseppe Garibaldi en stelden dat zij hun doelen immers ook maar deels konden verwezenlijken. Verder werden de principes die Marx bedacht had, leidend voor de arbeidersbeweging. Anderen beschouwden hem als de ultieme wetenschapper en dit beeld werd in de loop der jaren versterkt. Friedrich Engels had sterk bijgedragen aan het beeld van Marx als de wetenschappelijke revolutionair en hij had een grote invloed op hoe het marxisme zich na Marx’ dood ontwikkelde. Norman Levine stelde zelfs dat het meeste dat als marxisme beschouwd wordt, in feite ‘engelsisme’ is, omdat men vooral zijn interpretatie van Marx’ werk volgde.108 Engels zelf nam Marx’

leidende rol over en hij bleef de SPD vanuit Londen van advies voorzien tot zijn eigen dood twaalf jaar later. Het is echter belangrijk om te benadrukken dat Marx en Engels al tijdens hun leven zelfs onder hun medesocialisten controversiële figuren waren. Binnen de Eerste Internationale kregen ze namelijk van allerlei kanten kritiek over de gebreken van het marxisme en de wetenschappelijke betrouwbaarheid van hun argumenten, maar Marx’ vele volgers negeerden dit grotendeels.109

108 Sperber, Karl Marx, pp. 549-550. 109 Service, Comrades, pp. 36-37.

De SPD kan als een succes van Marx en de marxisten beschouwd worden. Deze partij (die tot 1890 nog SAPD heette) werd in 1875 opgericht door de fusie tussen twee voorheen concurrerende socialistische bewegingen, de ADAV en SDAP, waarbij de eerste uit aanhangers van de overleden Ferdinand Lassalle (1825-1864) bestond en de laatste door August Bebel en Wilhelm Liebknecht geleid werd. Deze laatste twee deden tijdens de fusie concessies aan de leer van Lassalle, wat Marx sterk bekritiseerde als een gebrek aan doctrine. Lassalle was in allerlei opzichten een rivaal van Marx geweest, net als zijn volgers na zijn betrekkelijk vroege dood in 1864. Een concessie was bijvoorbeeld de focus op de Duitse arbeiders in plaats van een internationale ambitie. Toch bloeide de partij na de fusie, zelfs tijdens Bismarcks antisocialistenwet (1878-1890).110 In deze jaren was de SPD illegaal,

maar haar partijleden waren dat niet.111 In 1881 wonnen de sociaaldemocraten 6% van de stemmen en

in 1890 waren dat er al 20% (hoewel dit echter maar 9% van de zetels was). De onderdrukking van de socialisten, de aanhoudende armoede en harde werkomstandigheden voor de arbeiders, ondanks de sociale verzekeringswetten van de jaren tachtig, zorgden voor de groei aan populariteit van de SPD. Verder werd door de antisocialistenwet Lassalles idee verworpen dat socialisme in samenwerking met de Pruisische staat verkregen kon worden en versterkten ze de ‘socialistische subcultuur’, waarvoor de SPD allerlei clubs oprichtte. In 1890, na Bismarcks ontslag, werd de antisocialistenwet opgeheven. Vervolgens in de jaren negentig waren de SPD-leiders er nog steeds van overtuigd dat het kapitalisme zichzelf naar zijn eigen ondergang zou leiden en dan zou het verworpen worden. Toch leek de SPD op bepaalde punten het revolutionaire marxisme af te zwakken tot weinig meer dan sociaal evolutionisme, al bleef de revolutie volgens sommige leden zoals Liebknecht noodzakelijk. Rond 1914 was de meerderheid van de Europese marxisten echter voor een geleidelijke aanpak, waarbij Russische marxisten de grote uitzondering bleken. De SPD had zich dus over het algemeen tot 1914 duidelijk ontwikkeld van revolutionair naar evolutionair.112

De invloed van de marxisten werd langzaam zichtbaar. Ondanks dat de leef- en werkomstandigheden van veel arbeiders in de jaren negentig nog steeds erbarmelijk waren, werden de zaken toch iets beter. Door de arbeidsbeweging moesten werkgevers soms concessies doen, terwijl stakingen ook hun effect hadden. Grote bedrijven begonnen vaker collectief loonoverleg te accepteren, wat door de overheid gestimuleerd werd. Men kan zich afvragen in hoeverre Bismarcks sociale verzekeringswetten het gevolg van de marxisten waren, want het was iedereen duidelijk waarom hij deze invoerde, namelijk om de socialisten de wind uit de zeilen te nemen. Het marxisme had de meeste aanhangers in Duitsland, maar het verspreidde zich ook naar andere landen, waaronder Nederland, Frankrijk, Italië, Bulgarije, Rusland en delen van Oostenrijk-Hongarije. Echter, over het algemeen was er in West-Europa weinig interesse voor het marxisme en in Oost-Europa was de

110 Kowalski, European Communism, pp. 39-40.

111 Jonathan Sperber, ‘The Social Democratic Electorate in Imperial Germany’, in: David E. Barclay en Eric D.

Weitz eds., Between Reform and Revolution: German Socialism and Communism from 1840 to 1990, New York: Berghahn 1998, p. 167.

industrialisering pas laat begonnen, maar toch bleef het hier groeien. In Duitsland zelf waren de leiders van de SPD een belangrijke rol in Duitsland gaan spelen. Ze overlegden met werkgevers en de overheid, en de afgevaardigden in de Reichstag erkenden hen als vertegenwoordigers van een hele klasse. Toch werden van buiten Duitsland de SPD-leiders ervan beschuldigd te weinig betrokkenheid bij de revolutie te tonen.113

Het socialisme begon zich dus te verspreiden. Tussen 1880 en 1896 werden er zestien socialistische partijen en talloze vakbonden in Europa opgericht die samen miljoenen aanhangers hadden. De partijen richtten in 1889 samen de Tweede Internationale op. Engels nam Marx’ leidende rol over om de socialistische organisaties tot massale beweging uit te laten groeien. De combinatie van het indrukwekkende aantal aanhangers met de intellectuele leiders maakte het marxisme tot een ware ideologie en een serieuze politieke beweging. Na zijn dood werd Marx met zijn memorabele uiterlijk als een soort profeet beschouwd die algemeen bekend werd. Toch bleef de balans tussen de onmiddellijke revolutie en de klassenstrijd enerzijds en het zoeken naar hervormingen binnen de kapitalistische staat anderzijds problematisch. Marx zelf was ook niet helemaal duidelijk geweest over hoe de communistische toekomststaat eruit zou komen te zien. De groeiende aanhang leek zijn voorspeling van de onvermijdelijkheid van de revolutie waar te maken, maar de landelijke regeringen waren tot de tanden toe hiertegen gewapend. De marxistische internationale aanhang groeide vooral na Marx’ dood wat tegelijkertijd met de ontwikkeling van de massale arbeidersbewegingen viel. In de vroege 20ste eeuw waren de leiders van arbeidersbeweging, de aanhangers van een gewelddadige

afzetting van de Russische tsaar en de aanhangers van een globalistische socialistische revolutie allemaal marxistisch van aard.114

Toch begon het reformisme bij steeds meer socialisten de voorkeur boven de revolutie te krijgen. Deze stroming kwam op omdat bepaalde sociaaldemocraten geloofden dat het kapitalisme in combinatie met de verzorgingsstaat uiteindelijk de leefomstandigheden van de arbeiders zou verbeteren en de sociale kwestie kon oplossen, maar niet alle marxisten waren het daarmee eens. Zo drong Rosa Luxemburg aan op massale stakingen. Ook de samenwerking van allerlei partijen met vakbonden deed het geloof in reformisme toenemen. Dat de stem van de vakbonden soms gehoord werd, was duidelijk een teken van de invloed van het marxisme. Sterker nog, in veel steden begonnen allerlei arbeidsorganisaties zich aan de SPD te verbinden, zoals sport-, theather-, wandelverenigingen en koren. Zo ontstond er een hecht communicatienetwerk en dit vormde een brug tussen politiek en het alledaagse leven. Niettemin kan men ook stellen dat de arbeiders op deze manier in het Duitse Keizerrijk integreerden, dat een vorm van samenleving was waar ze tegen beweerden te zijn. Bij geheime verkiezingen stemden veel meer mensen op de SPD dan ze publiekelijk toegaven. Dit was waarschijnlijk omdat ze de gevolgen van hun eerlijkheid vreesden, zoals repressie of uitsluiting. SPD- aanhangers namen voor de Eerste Wereldoorlog op lokaal niveau ook maar weinig het heft in eigen

113 Service, Comrades, pp. 39-42. 114 Sperber, Karl Marx, pp. 551-559.

handen en namen nog weinig verantwoordelijkheid omdat ze voor de Eerste Wereldoorlog nog te zwak waren om effectief tegen lokale bestuurders op te treden. Veel marxisten hoopten dat ze de lokale situatie konden veranderen op het hogere staatsniveau. In die zin begonnen ze net als de

Historische Schule te denken dat de verandering vanuit de staat moest komen en vooral de socialisten

in Pruisen dachten zo. Doordat de sociaaldemocraten constant door de politie in de gaten gehouden werden, bijvoorbeeld tijdens congressen, kregen ze de indruk dat radicalisme niet kon slagen maar toch bleven ze beweren dat de revolutie op handen was. Veel niet-reformistische marxisten waren geërgerd doordat de hervormingen maar erg langzaam of simpelweg helemaal niet kwamen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de leefomstandigheden van de arbeiders erg verslechterd, met name omdat het verkrijgen van voldoende voedsel moeilijk werd, en veel radicaliseerden. Er was echter in de afgelopen jaren wel degelijk vooruitgang geboekt.115

De vorming van het proletariaat en het marxisme was in de tijd van het Keizerrijk nog een proces dat volop in beweging was. De Duitse arbeidersklasse was rond 1900 niet klaar met zijn ontwikkeling. In de late 19de eeuw waren bepaalde delen van Duitsland pas begon met de

modernisering en rond de eeuwwisseling was de industriële groei nog volop aan de gang was. Vooral in de Ruhr bleven nog nieuwe industrieën ontstaan, zoals in de mijnbouw, waardoor de steden hier nog altijd bleven groeien. Zo groeide de plaats Remscheid, nabij het huidige Wuppertal, van 22.000 inwoners in 1871 naar 72.000 in 1910. Een ander nog extremer voorbeeld was Hamborn, dat nu een district van Duisburg is. Deze plaats had slechts 2.000 inwoners in 1871 had en meer dan 100.000 in 1910 waarbij zelfs Duitsers uit het buitenland zich er hadden gevestigd. De maatschappelijke veranderingen en sociale vraagstukken bleven zich vanzelfsprekend ook nu nog te ontwikkelen, zoals de veranderingen in beroepen, de toename van concurrentie en het aantal werkuren tot soms wel 14 uur per dag. Het werk bleef zwaar en arbeiders hadden nog steeds moeite om rond te komen of leefden simpelweg in armoede. Veel drankgebruik, misdaad en geweld kwamen in sommige plaatsen nog steeds geregeld voor. De arbeidersklasse ontstond dus niet simpelweg ergens in het midden van de 19de

eeuw, want deze bleef zelfs na de Eerste Wereldoorlog nog veranderingen ondergaan.116

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak was de SPD de sterkste socialistische partij in heel Europa geworden met maar liefst meer dan een miljoen leden. Daar bovenop kwamen nog 2,5 miljoen arbeiders die indirect, bijvoorbeeld via hun vakbonden, connecties met de partij hadden. In de verkiezingen van 1912 had ze meer dan 4 miljoen stemmen gekregen en ze was de grootste partij in de

Reichstag. De leiders van de SPD telden als de meest belangrijke marxistische denkers en Kautsky

werd de paus van het marxisme genoemd, terwijl veel andere socialistische partijen de SPD als voorbeeld namen.117 Het succes van de marxisten zat hem dus vooral in de stembus en hierbij volgden

115 Adelheid von Saldern, ‘Laten Reformism and Socialist Utopia’, in: David E. Barclay en Eric D. Weitz eds.,

Between Reform and Revolution: German Socialism and Communism from 1840 to 1990, New York: Berghahn

1998, pp 201-214.

116 Richard J. Evans, Proletarians and Politics: Socialism, Protest and the Working Class in Germany before the

First World War, New York: Harvester Wheatsheaf 1990, pp. 65-69.

ze Lassalle die beweerd had dat landelijke verkiezingen de oplossing voor de sociale kwestie waren. De sociaaldemocraten focusten zich dan ook sterk op de verkiezingscampagnes, wat ze soms al twee jaar van tevoren deden. Hoewel de Reichstag, waar de SPD vooral invloed had, niet al te veel te zeggen had, was dit wel de plek waar de sociaaldemocraten konden tonen dat ze een publieke stem hadden. De grote groei van de SPD-stemmers zat hem niet alleen in die personen die voorheen niet stemden, maar ook personen die eerst op andere partijen stemden. Sommige wetenschappers beweerden dat de SPD voor de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog waarschijnlijk haar maximale aantal stemmers bereikt had, want met een opkomst van 85% waren in 1912 bijna alle niet-stemmers overgewonnen.118 Behalve arbeiders stemde ook een grote groep personen van de protestantse

middenklasse op de SPD, dus de partij was zo populair geworden dat de stemmers zich niet tot een enkele klasse beperkte.119

De grootste invloed van de marxisten zat hem in de groei van de SPD sinds de oprichting in 1875. Bismarcks antisocialistenwet, die bedoeld was om het socialisme te bestrijden, had alleen maar voor verbitterdheid gezorgd, waarbij de houding tegen de bestaande politieke situatie gekeerd was. Engels was tevreden dat geen van de partijleiders van de SPD afzag van de marxistische vorm van het socialisme. De partij zag dat de omstandigheden langzamerhand steeds gunstiger werden aangezien de aanhang ondanks de onderdrukking maar bleef toenemen. Na 1890 groeide het aantal volgelingen al helemaal nadat de antisocialistenwet werd opgeheven en de marxisten weer hun propaganda konden verspreiden. Niemand in Duitsland kon ontkennen dat de invloed van de SPD bleef groeien. Er ontstonden allerlei lokale comités en bladen en leiders als Bebel en Liebknecht werden algemeen bekende figuren. De SPD werd de belangrijkste partij binnen de Tweede Internationale en in 1912 was de marxisten met een derde van de zetels de grootste Duitse partij geworden. De SPD-leiders waren ervan overtuigd dat ze niet te stoppen waren. Naarmate het succes van de socialisten groeide, begonnen ze zich echter, zoals al eerder vastgesteld is, steeds minder revolutionair te gedragen. Telkens weer werd de revolutie uitgesteld en in werkelijkheid waren ze er meer gefocust om de huidige situatie van de arbeiders verbeteren. De aanhang van het marxisme was in de late 19de eeuw zo

sterk geworden dat het voor veel aanhangers weinig anders dan een religie was.120

Historische Schule

Otto von Bismarck voerde in de jaren tachtig de sociale verzekeringswetten in, wat de Historische

Schule als de oplossing voor de sociale kwestie zag. Laten we allereerst kort stilstaan bij Bismarcks

eigen rol. In de jaren zestig, toen hij nog maar net aan macht was, had hij nog niet door dat de grote massa van de bevolking uit het industriële proletariaat bestond.121 Hij dacht namelijk dat deze vooral

mensen van het platteland omvatte, maar intussen had hij al in 1867 het algemeen mannenstemrecht

118 Sperber, ‘The Social Democratic Electorate in Imperial Germany’, p. 167-169. 119 Ibidem, p. 184.

120 Service, Comrades, pp. 36-37. 121 Feuchtwanger, Bismarck, pp. 138-139.

ingevoerd en zo zonder dat hij het doorhad de socialisten geholpen een machtsfactor te worden.122

Opvallend genoeg speelde de socialist Ferdinand Lassalle een rol bij het invoeren van het mannenstemrecht. In 1863 ontmoette Bismarck, die wanhopig op zoek naar politieke bondgenoten was, hem regelmatig, wat toen een veelbesproken feit was. Sidney B. Fay beweerde dat Lassalle een grote invloed op Bismarck had. Zijn socialistische ideeën vond Bismarck te ver gaan maar hij vervulde wel zijn wens om het algemeen stemrecht voor mannen in te voeren.123

Angst voor socialisten was diepgeworteld in Duitsland en Bismarck, die geen poging deed hun standpunten beter te begrijpen, was geen uitzondering.124 Over het algemeen wordt aangenomen dat hij

de verzorgingsstaat invoerde uit pragmatische en manipulerende staatsoverwegingen, en vooral niet uit principiële gronden. Hij verzon een structuur om de in zijn ogen gevaarlijke, revolutionaire bevolking in de nieuwe, Duitse natie te integreren. Hij wilde de arbeiders tonen dat ze aan de staat genoeg hadden om een verbetering in hun situatie te krijgen en zo trachtte hij de sociaaldemocraten de wind uit te zeilen te nemen, die hij als zijn politieke tegenstanders beschouwde.125 Hij zorgde met deze

wetten ervoor dat de sociaaldemocraten voor een dilemma kwamen te staan. Hun grote vijand, die ervoor gezorgd had dat socialisten in Duitsland onderdrukt werden, bood immers deze uiterst progressieve wetten aan. Als ze niet mee zouden werken, zouden ze puur uit politieke overwegingen tegen het belang van de arbeiders handelen. Als ze echter wel mee zouden werken, zouden ze opportunistisch en alleen uit materiële winst een regering steunen waar ze principieel tegen waren wat in zekere zin ook verraad voor de arbeiders zou zijn. Toch besloten ze mee te werken, maar ze

probeerden hun keuze zo min mogelijk als conformisme te laten overkomen.126 De ‘integratie van de

arbeiders’ werd uitgevoerd door middel van sociaal beleid en de nieuwe studie der sociologie speelde hier een rol bij, welke dan ook de sociale kwestie bestudeerde.127 De visie dat de Duitse

verzorgingsstaat puur en alleen het resultaat van Bismarcks politieke genie was, is eenzijdig, want veel van de Duitse sociale wetgeving, zoals ziektekostenverzekeringen, uitzendbureaus en werkloosheidsuitkeringen, die vaak aan hem toegeschreven werden, hadden al een lange voorgeschiedenis bij vrijwillige individuen, verenigingen of lokaal bestuur. Deze probeerden sociale problemen al eerder aan te pakken, waardoor het misleidend is om alleen naar de Duitse centrale overheid te kijken.128

Zo wilden sommige ambtenaren al de sociale kwestie aanpakken maar ze hadden te weinig middelen om dit te doen. De Pruisische bureaucratie bestond in de 19de eeuw vooral uit leden van de

elite die enigszins verwijderd van de rest van samenleving waren en hoewel sommigen het probleem wilden bestrijden, konden anderen zich juist niet goed in de toestand van de armen inleven. Dan waren

122 Ibidem, pp. 94-95.

123 S.B. Fay, ‘Bismarck’s Welfare State’, Current History, nr. 101 (1950), p. 2. 124 Feuchtwanger, Bismarck, p. 206.

125 Owens, ‘From Bismarck to Petraeus’, pp. 140-141. 126 Boterman, Moderne geschiedenis van Duitsland, p. 149. 127 Owens, ‘From Bismarck to Petraeus’, p. 141.

128 Larry Frohman, Poor Relief and Welfare in Germany from the Reformation to World War I, Cambridge:

er ook nog ambtenaren die het simpelweg niets kon schelen dat de armen in zo’n benarde situatie zaten. De meeste ambtenaren die aan sociaal beleid meewerkten, deden dat uit pragmatische redenen, namelijk om de sociale orde te handhaven en dus niet uit humanitaire gronden. Velen waren ook niet