• No results found

De invloed van het klimaat op mens en bestuur

combinatie met de effecten van extreme hitte volgens Arbuthnot leidde tot lui en apathisch gedrag. Hieruit volgde een natuurlijke aanleg voor een slavenziel en een afkeer van discussie met degenen die zich tot hun meester hadden gemaakt. Het Ottomaanse Rijk kende daarom een despotisch bestuur.0 Dit gedachtengoed nam Montesquieu over. De zeden in een land temperden in zijn ogen weliswaar de invloed van het klimaat, maar dat bleef toch de meest bepalende factor als het ging om het gedrag van de mens. Alleen onder wilden was de werking van het klimaat zonder meer overheersend: hoe verder een maatschappij ontwikkeld was, des te minder kon het klimaat zijn invloed uitoefenen. Goede wetgevers hielden rekening met de ‘esprit général’ van hun land, waarbij ze gebruik konden maken van de traditie, de zeden, de wetten en de godsdienst, elementen die in de loop van de tijd aan belang konden winnen, zodat een eventueel schadelijke invloed van het klimaat afnam. In de achttiende eeuw was men unaniem van mening dat van elk volk een nationaal karakter bestond en dat deze ook te determineren was. Over de vraag of deze volkskarakters uiteindelijk voortkwamen uit fysieke of morele factoren werd druk gediscussieerd.

Pieter van Woensel had eveneens grote belangstelling voor de relatie tussen het klimaat en de gesteldheid van de mens, ter verklaring van het voorkomen van ziekten en ter verklaring van de verschillen in gedrag tussen mensen onderling. In Monitor schreef hij dat omgevingsfactoren, inclusief het klimaat, gecombineerd met opvoeding en onderwijs de verschillen verklaarden tussen mensen en hun bestuur. Hij was geen aanhanger van de klimaattheorie.

In Tegenwoordige staat van Rusland besprak hij de invloed van het klimaat op het gedrag van de mensen in Rusland aan de hand van Montesquieu, die volgens hem de invloed van het klimaat overschatte: “Montesquieu heeft zijn gevoelen over den invloed van ’t klimaat, op de zedelijke hoedanigheden van den mensch te verre, onzes bedunkens, getrokken. De lucht heeft echter te veel vermogen op onze aandoenelijke gestellen, dan dat de redelijke eigenschappen ener natie, welke in luchtstreken, zo zeer verschillende, als die waarin de verscheide Muskoviters leven, daarvan ook niet enigzints de plooi zou aannemen.” Van Woensel gebruikte het klimaat wel als verklaring van een achterstand in de intellectuele ontwikkeling van de Ottomanen, maar niet als verklaring van hun politiek systeem. Afhankelijk van de definitie en afhankelijk van de opvattingen over het verschil tussen theorie en praktijk kon despotie volgens hem overal voorkomen.

0 Mercier, ‘Théorie des climats’, 69; Bruneteau, John Arbuthnot, 7.  R. Shackleton, ‘The evolution of Montesquieu’s theory of climate’, Revue

internationale de philosophie (955) 5-8; Shackleton, Montesquieu, 07-09, 8-9;

Franke, Die Reisen der Lady Craven, 8-86.  Van Woensel, Monitor, 9-5.

Aanteekeningen

, een onconventioneel boek

De l’esprit des lois wordt wel het belangrijkste filosofisch-juridische boek genoemd

dat in de achttiende eeuw is verschenen. Het werd in brede kring gezien als een meesterwerk en Montesquieu werd geëerd als een groot denker. Voor het einde van de eeuw kende dit boek meer dan vijftig drukken, ook in vertaling. Van

De l’esprit des lois was tussen 78-787 in de Republiek een nieuwe vertaling

verschenen, met filosofische en politieke annotaties van Elie Luzac (7-796). De verschijning van deze uitgave, De geest der wetten, maakte de visie van Montesquieu op het Ottomaanse Rijk in de Republiek weer actueel. Het was uit deze editie dat Van Woensel citaten opnam in Aanteekeningen. Montesquieu was ook in de Republiek het lichtend voorbeeld van een groot intellectueel, een uitermate invloedrijk man. Net als andere Nederlandse schrijvers die Montesquieu bespraken toonde Van Woensel zijn respect voor deze auteur. Eerst nadat hij gewezen had op de grootsheid van De geest der wetten en verklaard had dat de genie van Montesquieu de zijne verre overtrof, bekritiseerde hij de leerstellingen over de despotie die Montesquieu in het Ottomaanse Rijk ontwaarde. In de jaren tachtig werd Montesquieu’s werk in de Republiek eveneens gebruikt door de Patriotten, die het stadhouderlijk bestuur hiermee als een despotie wisten te duiden. Deze wending leidde tot verhitte politieke debatten in de Republiek, met als inzet de juiste duiding van Montesquieu’s werk. Van Woensel mengde zich niet in dit debat, wat hem origineel maakte was zijn bijdrage aan de polemiek over de staatsvorm van het Ottomaanse Rijk aan de hand van Montesquieu’s ideeën over de oosterse despotie. 5

 J. Lacouture, Montesquieu. Les vendanges de la liberté (Parijs 00) 8: de Société Montes-quieu werkt aan een teksteditie van MontesMontes-quieu’s complete werk, hier is gebruik gemaakt van De l’Esprit des lois, uitgave R. Derathé (Parijs 97); Montesquieu, De l’Esprit des lois, 57. 5 VW, Aanteekeningen I, 7-7; Montesquieu, De geest der wetten (Amsterdam 78-787) vertaling mr. D. Hoola van Nooten; Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen (78) 507-509; Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen (78) -, levensbeschrijving van Mon-tesquieu; Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen (785) -: “Het was in den jaare 78, dat hy zyn heerlyk Werk, De Geest der Wetten, in het licht bragt. – Alles wat daarin voorkomt is glinsterend.”; Van Vliet, Elie Luzac, 8-9; W.R.E. Velema, ‘Republican readings of Montesquieu: The spirit of the laws in the Dutch Republic’, History of political thought 8 (997) 5-6, 57-6; Montesquieu, Over de geest van de wetten (Amsterdam 006).

Het debat over de aard van het Ottomaanse bestuur was zeer levendig, wat te maken had met de annexatie van de Krim en de dreiging van oorlog tussen het Ottomaanse Rijk en Rusland. Niet alleen een auteur als Porter had zich negatief uitgelaten over Montesquieu’s opvattingen, dit was ook het geval met de orientalist A.-H. Anquetil-Duperron (7-805). Deze geleerde had in 77 een vertaling gepubliceerd van het oud-Iraanse Zend Avesta, de verzameling heilige boeken van de zoroastriërs, een wereld die geen enkel raakvlak had met bijbelse bronnen, noch met die van de antieke Grieken en Romeinen. Van zijn hand verscheen in 778 in Amsterdam Législation orientale, waarin hij Montesquieu’s stellingen over het oosters despotisme met kennis van zaken radicaal afwees. Het despotische systeem dat Montesquieu beschreef bestond niet in Azië, aldus Anquetil-Duperron, die met behulp van inheemse teksten aantoonde dat zowel geschreven recht als privé-bezit voorkwamen. Het Oosten kende geen staatsvorm die gebaseerd was op angst en terreur, en bovendien: een politiek systeem dat niet het respect genoot van de meerderheid der bevolking zou per definitie ineenstorten. De tegenstelling tussen Oost en West die Montesquieu had geschapen en waar schrijvers zich ruimhartig van bedienden, was in de ogen van Anquetil-Duperron een absurde overdrijving en een verdraaiing van de werkelijkheid. Auteurs als Porter en Anquetil-Duperron waren in het voordeel ten opzichte van Montesquieu, want zij hadden de Oriënt langdurig bezocht. Maar ondanks de voorsprong op het gebied van kennis lukte het hen niet de overhand in het debat te verkrijgen. Net voor zijn vertrek naar Izmir – “als met ’t eene been in de stijgbeugel” – kreeg Van Woensel bij het afscheid in Marseille een cadeau, het recent verschenen Mémoires sur les Turcs et les

Tartares van François baron de Tott (70-79).6 Tott kende het Ottomaanse Rijk goed. In 755 ging hij naar Istanbul in het gevolg van de Franse

ambassadeur bij het Ottomaanse hof, de latere minister van Buitenlandse Zaken Charles graaf de Vergennes (77-787). In deze periode leerde Tott de Turkse taal, zeden en wetten kennen, waarna hij op diplomatieke missies werd gestuurd en in 767 benoemd werd tot consul van de Franse koning bij de khan van de Krim-Tataren.7 Na de Eerste Russisch-Turkse Oorlog onder Catharina de Grote stuurde de Franse regering Tott als inspecteur-generaal naar de havens van de Levant om de stand van zaken op tekenen in de Franse handelsgemeenschappen aldaar. Op verzoek van de Société Royale de Médecine

6 VW, Aanteekeningen I, -; A.-H. Anquetil-Duperron, Législation orientale (Amsterdam 778) sign UBL: 9 B 7; R. Schwab, Anquetil-Duperron (Parijs 9); Osterhammel, Die Entzauberung Asiens, 9-96; Venturi, ‘Despotisme oriental’, 5-; J. Gaulmier, L’idéologue Volney (1757-1820) (Beiroet 95) 5-5; G. Imbruglia, ‘Tra Anquetil-Duperron e l’Histoire des deux Indes. Libertà, dispotismo e feudalesimo’,

Rivista storica italiana 06 (99) 0-9; Van Woensel noemde Anquetil-Duperron niet

in het notenapparaat van Aanteekeningen.

7 Shaw, Between old and new, 0-, , 5; I.H. Uzunçarşılı, Osmanlı tarihi. Karlofça

Anlaşmasından XVIII. yüzyılının sonlarına kadar IV/I (Ankara 956, derde druk 98)

7-8; Fisher, The Russian annexation, 9-.

Het actuele debat over het