• No results found

Een Hollandse Rus (1778 – 1784)

In de tweede helft van de achttiende eeuw was zo een fijnmazig netwerk van afhankelijkheidsrelaties ontstaan.68

In de jaren zeventig en tachtig ijverde Van Kinsbergen ervoor om de marine van de Republiek weer uit het slop te halen. Voorstel na voorstel diende hij in ter verbetering van de marinedienst, inclusief een medische infrastructuur op de vaste wal. Medische zorg in eigen hospitalen voor opvarenden van marineschepen was geheel afwezig in de Republiek. Zij werden door plaatselijke instellingen opgevangen. In 1783 liet de Amsterdamse admiraliteit een oude kanongieterij in Enkhuizen ombouwen tot hospitaal met plaats voor vijfhonderd patiënten en ook in Hellevoetsluis kwam een hospitaal voor de admiraliteit van De Maze.69 Hoewel onbekend is wanneer Van Woensel werd aangesteld, was hij in 1781 actief voor de vloot op de rede van Texel en op het eiland zelf, waar een deel van de zieken werd verzorgd en waar wegens de heersende vlektyfus een aantal hospitaalschepen lag. Texel was de vaste monsterplaats en de verzamelplaats van elke oorlogsvloot die uitvoer. Ook Van Kinsbergen bezocht geregeld de marine-installaties op Texel, waar hij bijvoorbeeld in 1781 samen met de broer van advocaat-fiscaal van de admiraliteit van Amsterdam J.C. van der Hoop (1742-1825) enkele huizen bekeek die zouden kunnen worden verbouwd tot een opleidingsinstituut voor een paar dozijn adelborsten. Dit was op bescheiden schaal het soort instelling waarin Van Woensel in Sint Petersburg had gewerkt.70

In 1780 verklaarde Engeland de oorlog aan de Republiek, die bekend staat onder de naam Vierde Engelse Oorlog (1780-1784). In de kranten verschenen berichten over de grote sterfte onder zeelieden aan boord van de marineschepen, waarop in het land grote verontwaardiging ontstond over het onvermogen om de oorlogsschepen te bemannen. Alle kapiteins hadden te maken met besmettelijke ziekten die de vloot in het vaarseizoen teisterden. De schepen konden daarom niet uitvaren.71 In 1781 voer de vloot wel uit en het kwam begin augustus bij de Doggersbank tot een treffen tussen de Engelse en Nederlandse marine, waarbij Van Kinsbergen een hoofdrol speelde. Joan van

68 S.R.E. Klein, Patriots republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995) 142.

69 J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen V (Haarlem 1861) 21-22; Leuftink, Harde heelmeesters, 200-201; Bruijn, Varend verleden, 218-219, 16: De Republiek had voor zeezaken een gedecentraliseerde structuur met vijf aparte admiraliteitsraden. De admiraliteit van de Maze was de oudste en was gevestigd in Rotterdam.

70 Brief 13-10-1781, Rijksarchief Drenthe, Assen (RA Drenthe), Archief De Milly van Heiden Reinestein, inv.nr. 494a; brief 16-1-1772, RA Drenthe, Archief De Milly van Heiden Reinestein, inv.nr. 256; [Van der Willigen], ‘Levensberigt’, 80; VW, Tegenwoordige

staat van Rusland, 107-108; Prud’homme van Reine, Van Kinsbergen, 62-64; Bruijn, Varend verleden, 245.

71 Prud’homme van Reine, Van Kinsbergen, 129; De Jonge, Geschiedenis van het

Woensel nam deel aan de zeeslag als gezagvoerder van het fregat Amphitrite, dat meevoer in de tweede linie die een grote koopvaardijvloot konvooieerde. De gevolgen van de zeeslag maakte Pieter van Woensel als arts mee. Op zich was dat niet vreemd, want Van Kinsbergen was een voorstander van goed geoutilleerde hospitaalschepen, inclusief artsen en chirurgijns. Met de vloot voeren daarom enkele hospitaalschepen mee, Boreas en Alarm geheten, fregatten die waren omgebouwd voor de opvang en verpleging van de gewonden.72 Tijdens de zeeslag sneuvelden op de Nederlandse vloot 133 zeelieden en raakten 426 man gewond. Aan boord speelden zich gruwelijke taferelen af. Een dertienjarige adelborst noteerde dat op zijn schip, de Argo, overal doden en gewonden lagen en dat het dek met bloed doordrenkt was. Rompen zonder hoofd werden direct over boord gezet. “Ik heb er een gezien die zijn buyk helemaal doorschoten was, dat er de darmen uytliepen.”73 Het gebruik van weinig verfijnde strijdmethoden werd direct vertaald in propaganda: “Verfoeilijk is het, dat eene Natie die zich zelve voor edelmoedig zoekt te boek te stellen, gebruik maakt van glas, porseleyn, scharen, bayonetten en diergelyk getuig, om daar mede de quetsuren, die den vijand aangebracht worden, zo veel te gevaarlijker ja zelfs ongeneeslijk te maken. Dit is het werk van lage zielen, en strookt eerder met het caracter van moordenaars of wilde barbaren, dan met dat eener beschaafde Natie.” Duidelijk moge zijn dat ook de Nederlandse kanonniers hun tegenstander met vergelijkbaar materiaal beschoten.74

De gewonden die vervoerd konden worden gingen naar het Sint Pietersgasthuis in Amsterdam, dat provisorisch was uitgerust voor de opvang van gewonden van de zeeslag. Het ligt meer voor de hand dat Van Woensel bemoeienis had met het vervoer en de grootschalige opvang en verpleging van de zieken en gewonden, dan dat hij zelf het chirurgijnshandwerk ter hand zou hebben genomen. Van de admiraliteiten in de Republiek zorgde in eerste instantie alleen die van Amsterdam voor de opvang van de gewonden. Door prins Willem V was Van Kinsbergen opgedragen in het Amsterdamse Sint Pietersgasthuis en op de hospitaalschepen te Texel voor de gewonden “alles te verrichten, wat tot hun soulaas kan verstrekken, zelfs om onder dezelven eenig Geld uit te deelen”.75

72 De burger politieke blixem 31 (1800) 247; Rapporten van de respective collegien te admiraliteiten

deezer landen. Over hunne verrichtingen, geduurende de oorlog met Engeland en deszelfs colonien, tot het jaar 1781. Zijnde deeze verantwoording gedaan op prepositie van zijn doorlugtige Hoogheid, aan haar Hoog. Mog. de Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden (Amsterdam 1781) 89;

Prud’homme van Reine, Van Kinsbergen, 146, 164, 525 noot 29; Swarte, Pieter van Woensel (scriptie) 6; Leuftink, Harde heelmeesters, 24, 202-206, 213.

73 Nieuwe en nauwkeurige bijzonderheden aangaande het gevecht op de Doggersbank. Voorgevallen den

5. august 1781 (Amsterdam z.j.); Prud’homme van Reine, Van Kinsbergen, 147.

74 De staatsman (1781) 180; Prud’homme van Reine, Van Kinsbergen, 147. 75 De maandelijksche Nederlandsche Mercurius (1781) 87, 115, 137.

Na zijn terugkeer uit Rusland publiceerde Van Woensel twee werken die de richting aangaven van zijn verdere ontwikkeling als arts en auteur, Nouvelles

expériences faites avec le mercure dans la petite vérole, lesquelles démontrent la vertu spécifique dans cette maladie, een verhandeling over de pokken, en Tegenwoordige staat van Rusland, dat door tijdgenoten werd gezien als een geleerde landbeschrijving. Nouvelles expériences was gebaseerd op Boerhaaves aforismen 1391 en 1392,

waarin kwik genoemd wordt als een eventueel heilzaam middel tegen de pokken.76

De pokken waren in de achttiende eeuw een gevreesde ziekte, die een lichaam grondig kon verwoesten, die de dood tot gevolg kon hebben en waartegen artsen in wezen machteloos stonden als de ziekte eenmaal was geconstateerd. Op het vlak van preventie lag de zaak anders. Vanaf ongeveer 1714 wist men in Engeland van de mogelijkheid gezonde kinderen tegen de ziekte in te enten. Deze inoculatie was geïntroduceerd uit het Ottomaanse Rijk door een Levantijnse arts uit Istanbul, Emanuel Timoni (overleden 1718), maar vond geen ingang bij het publiek. De vrouw van een Engelse ambassadeur aan het Ottomaanse hof, Lady Mary Wortley Montagu (1689-1762), zorgde na haar terugkeer in Engeland wel voor een doorbraak bij de bestrijding van de ziekte. Zij kende de praktijk uit Istanbul en liet in 1721 tijdens een pokkenuitbraak haar kinderen inenten, wat werd nagevolgd door de koninklijke familie, waarna de methode zich verbreidde. De Istanbulse variant van de inoculatie was ook Boerhaave goed bekend: bij hem promoveerde in 1722 een promovendus uit die stad op dit onderwerp. De eerste keer dat deze methode door een arts in de Republiek werd toegepast, was tijdens een hevige pokkenepidemie in 1748 in Amsterdam, toen T. Tronchin, een Zwitserse oud-leerling van Boerhaave, zijn oudste zoon tegen de pokken inoculeerde. De gebruikelijke methode was zogenaamde smetstof uit de puisten van een poklijder onderhuids te injecteren, waarop de patiënt een lichte pokkenbesmetting kreeg, om zo immuniteit te bewerkstelligen. Geheel ongevaarlijk was deze vorm van preventie niet, want patiënten konden er aan overlijden, of voor de rest van hun leven verminkt raken. Verder braken ook wel pokkenepidemieën uit als de smetstof agressiever was dan verondersteld werd. De risico’s van deze preventieve ingreep waren algemeen bekend, wat ertoe leidde dat menigeen het onethisch vond een gezond lichaam ziek te maken.77 Tegen de inoculatie bestonden ook godsdienstige bezwaren. Tegenstanders wezen erop dat ziekten als de pokken waren bedoeld om de gelovigen op de proef te stellen en de zondaars te

76 De proefnemingen waar de tekst van Nouvelles expériences op was gebaseerd waren door de Société Royale de Médecine gepubliceerd in Histoire de la Société Royale de

Méde-cine. Avec les Mémoires de Médecine & de Physique Médicale, pour les mêmes Années (années 1777 et 1778) (Parijs 1780) 225-226.

77 Lindeboom, Geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland, 135-137; Rutten, De

vreselijkste aller harpijen, 184-185; Adıvar, Osmanlı Türklerinde ilim, 156; Van der Zwaag, Wouter van Doeveren, 120-142; G.A. Lindeboom, Herman Boerhaave. The man and his work

(Londen 1968) 359; U. Janssens, ‘Matthieu Maty and the adoption of inoculation for smallpox in Holland’, Bulletin of the history of medecine 55 (1981) 248; G. Rosen, A history of

public health (New York 1958) 184-185.