• No results found

De twee voorgaande factoren die hier in dit literatuuronderzoek zijn behandeld, zijn allebei culturele factoren. Zoals het raamwerk in het theoretisch kader aangeeft, kunnen er ook andere dan culturele factoren van invloed zijn op de mate van earnings management. Het theoretisch kader gaf al aan dat deze andere factoren institutionele factoren kunnen zijn. Kanagaretnem et al. (2011) stipten de mate van regulering en de invloed hiervan op earnings management al kort aan.

In de literatuur wordt echter meestal niet ieder begrip uit het raamwerk dat in het kader staat van Institutional consequences (IC) apart onderzocht. Er kan gesteld worden dat in de literatuur de culturele factoren individualism en uncertainty avoidance nauwkeuriger en specifieker (empirisch) worden onderzocht met betrekking tot hun invloed op earnings management. Ook is het zo dat in de literatuur de begrippen die in het raamwerk in het kader van de Accounting systems (AS) staan, in onderzoeken gekoppeld worden aan institutionele factoren. Hierdoor is het onderzoek naar institutionele factoren ‘rommeliger’ en minder specifiek dan bij het onderzoek naar de culturele factoren. Daarnaast is het zo dat in de onderzoeken ook wel eens verschillende begrippen worden gebruikt, maar dat er in feite hetzelfde wordt bedoeld of dat er voor hetzelfde begrip verschillende variabelen worden gebruikt.

In de onderzoeken die kijken naar de institutionele factoren is er wel een overkoepelend begrip, dit begrip is investor protection. Zoals gezegd is dit echter wel minder specifiek dan bijvoorbeeld individualism. Er is niet echt een specifieke definitie voor investor protection, omdat zoals gezegd in de literatuur dit begrip op verschillende manieren wordt opgevat, maar investor protection kan in het kort worden omschreven door de hoeveelheid rechten die investeerders hebben en hoeveel invloed zij kunnen uitoefenen op en macht hebben over managers. Bij een hoog niveau van investor protection heeft een investeerder veel rechten en heeft hij veel invloed en kan de investeerder veel macht uitoefenen op de managers. Bij deze situatie is de investeerder als het ware meer beschermd. Hierbij valt te verwachten dat er minder earnings management zal zijn (Leuz

et al., 2003; Lang et al., 2006). Bij de tegenovergestelde situatie is er sprake van een laag niveau van investor protection en zal er juist meer earnings management zijn.

Onderzoekers die kijken naar investor protection zijn onder andere Leuz et al. (2003), Shen & Chih (2005), Lang et al. (2006), Nabar & Boonlert-U-Thai (2007) en Han et al. (2010). Deze

onderzoekers doen echter wel allemaal op een net andere manier onderzoek. Tabel 3 geeft aan wat hun bevindingen zijn voor het verband tussen earnings management (EM) en de institutionele factor investor protection, uit welke landen data is gebruikt en hoe earnings management is bepaald. Er worden vijf artikelen besproken en eerst worden de artikelen besproken die een laag niveau van earnings management concluderen bij een hoog niveau van investor protection.

Tabel 3 Overzicht bevindingen niveau van EM bij investor protection

Artikel Correlatie EM met hoog niveau investor protection

Landen voor data investor protection

Maatstaf voor EM

Leuz, Nanda & Wysocki (2003)

- 31 landen wereldwijd EM1, EM2, EM3, EM4 en AGGEM

Lang, Raedy & Wilson (2006)

- ‘698 non-US firm

years’ en een

vergelijkbare ‘US firm years’

EM2, EM4, EM78 en EM89

Nabar & Boonlert-U- Thai (2007)

- 30 landen wereldwijd EM1, EM2, EM3, EM4 en AGGEM

Han, Kang, Salter & Yoo (2010)

- 32 landen wereldwijd EM610

Shen & Chih (2005) + 48 landen wereldwijd EM4*11

In veel van de onderzoeken die naar investor protection worden gedaan, wordt verwezen naar het onderzoek van Leuz et al. (2003), om deze reden is het handig om dit onderzoek eerst nader te bekijken. In dit onderzoek doen Leuz et al. (2003) onderzoek naar 31 verschillende landen

wereldwijd. Zoals in het begin van dit gedeelte van het literatuuronderzoek is aangegeven, meten Leuz et al. (2003) earnings management via vier maatstaven (EM1, EM2, EM3 en EM4) en een totaalmaatstaaf (AGGEM). Dit zijn binnen de literatuur min of meer de standaardmaatstaven. Leuz et al. (2003) bepalen investor protection door zowel de mate van ‘minority shareholder rights’ als de

8 EM7 – winst ten opzichte van totale assets volgens Lang et al., 2006, p. 261 9 EM8 – timely loss recognition volgens Lang et al., 2006, p. 263

10 EM6 - earnings discretion (via Tucker & Zarowin, 2006) volgens Han et al., 2010, pp. 128-129 11 EM4 – earnings management measures volgens Shen & Chih, 2005, pp. 2684-2685

34

kwaliteit van ‘legal enforcement’. In hun onderzoek vinden Leuz et al. (2003) een verband door gebruik te maken van clusters van landen die min of meer dezelfde eigenschappen hebben. Daarbij wordt er gekeken naar de volgende kenmerken; niveau van investor protection, ‘stock market development’ en ‘ownership concentration’. Leuz et al. (2003) verwachten dat insiders/managers gebruikmaken van earnings management als zij daar zelf voordeel van hebben en er ook de controle over hebben. Dit zal vaker het geval zijn als er zwakke investor protection is. De hypothese luidt hierdoor dat bij sterke investor protection er minder earnings management zal voorkomen en er dus een negatief verband wordt verwacht. De drie clusters worden ingedeeld op basis van negen

institutionele variabelen die zijn opgesteld door La Porta, Lopez-de-Salines, Shleifer & Vishny (1998). Dit resulteert in een eerste cluster dat gekenmerkt wordt door ‘large stock markets’, ‘low ownership concentration’, ‘extensive outsider rights’, ‘high disclosure’ en ‘strong legal enforcement’. De tweede en derde clusters hebben aanmerkelijk ‘smaller stock markets’, ‘higher ownership concentration’, ‘weaker investor protection’, ‘lower disclosure levels’, en ‘weaker enforcement’. Op basis van deze kenmerken wordt de eerste cluster gerefereerd als ‘outsider economies’ en de andere twee als ‘insider economies’, waarbij de tweede cluster wel een significant sterkere ‘legal enforcement’ heeft. Op deze clusters passen Leuz et al. (2003) verschillende analyses toe. In hun analyses vinden ze dat er significante verschillen zijn tussen de clusters wat betreft earnings management. Ze vinden namelijk bij cluster 1, dat gekenmerkt wordt door sterke investor protection, minder earnings mangement dan bij de andere twee clusters. Hierdoor bevinden zij dat bij economieën die zich kenmerken door sterke investor protection, ‘large stock markets’ en ‘dispersed ownership’ minder earnings

management hebben. Hierbij merken ze op dat (sterke) ‘legal enforcement’ een belangrijke factor is, want cluster 2 (dat aanzienlijk sterkere enforcement heeft dan cluster 3) heeft wel een aanmerkelijk lagere mate van earnings management dan cluster 3. Leuz et al. (2003) geven als mogelijke verklaring voor minder earnings management bij sterkere investor protection dat insiders/managers minder gebruik kunnen maken van mogelijkheden die voordelen voor hunzelf bieden en die zij zelf kunnen controleren en waardoor managers minder prikkels hebben om gebruik te maken van earnings management. Leuz et al. (2003) onderzoeken of hier sprake van is, ze vinden hier inderdaad een verband tussen. De hypothese klopt dus, bij sterkere investor protection is er minder earnings management. Uit dit onderzoek valt op te maken dat investor protection belangrijk is voor de investeerder en dat sterke investor protection zorgt voor minder earnings management, maar dat sterke enforcement daar wel een belangrijke factor bij is. Dit onderzoek meet earnings management breed en kan zodoende als een betrouwbaar onderzoek worden gezien, aangezien in dit

literatuuronderzoek earnings management breed wordt onderzocht en er naar een algemeen verband wordt gezocht en bijvoorbeeld niet naar een verband in een specifieke sector of met enkel kleine (positieve) winsten.

Ook Lang et al. (2006) doen onderzoek naar de mate van earnings management bij een zwakke dan wel sterke mate van investor protection. Zij kijken echter naar bedrijven in de Verenigde Staten en maken hierbij een onderscheid tussen bedrijven die van oorsprong in de Verenigde Staten zijn gevestigd en bedrijven die (onder andere) ook in de Verenigde Staten zijn gevestigd (‘cross-listed non-US firms’) naast in hun oprichtingsland. Bij dit onderzoek verwachten Lang et al. (2006) dat als de ‘buitenlandse’ bedrijven uit een land komen waar er zwakke investor protection is, deze

‘buitenlandse’ bedrijven meer earnings management zullen hebben, alhoewel de SEC (Securities and Exchange Commission) in de Verenigde Staten dit verschil in mate van earnings management glad zou moeten strijken. Op die manier mag er geen verschil zijn tussen ‘buitenlandse’ bedrijven en ‘binnenlandse’ bedrijven in de Verenigde Staten wat betreft het niveau van earnings management. Lang et al. (2006) verwachten dat in landen die gekenmerkt worden door (relatief) zwakke investor protection er een neiging is om earnings smoothing te gebruiken door de managers. Dit zal veelal samenhangen met het feit dat als investor protection laag is, er ook weinig prioriteit is om toe te zien op de managers en er ook minder enforcement is. Alhoewel de beredenering van Lang et al. (2006) anders is dan die van Leuz et al. (2003) wordt in beide onderzoeken een negatieve verband verwacht en daarnaast het belang van enforcement gezien.

De data van dit onderzoek komt van ‘698 non-US firm years’ en een vergelijkbare aantal ‘US firm years’ dat ook vergelijkbaar is qua kenmerken zoals industrie. Lang et al. (2006) bepalen de mate van earnings management aan de hand van ‘earnings smoothing’, ‘management toward earning targets’ en ‘timely loss recognition’. De mate van ‘earnings smoothing’ bepalen Lang et al. (2006) aan de hand van de verhoudingen van de winsten ten opzichte van de totale assets en ten opzichte van de kasstromen. Deze definitie komt dus gedeeltelijk overeen met EM2 (kasstroom) van Leuz et al. (2003), maar de winsten ten opzichte van de totale assets is wel een andere maatstaaf voor earnings smoothing. Verder verwachten Lang et al. (2006) dat als er zwakke investor protection is, er meer door managers gemanaged zal worden naar (kleine) winstdoelen, omdat managers (bijna) altijd wel wat mogelijkheden hebben om de winst aan te passen en dit waarschijnlijk meer mogelijk is bij zwakke investor protection, dit komt overeen met EM4. Daarnaast verwachten Lang et al. (2006) dat in zwakke investor protection landen er minder snel verlies wordt erkend, dit hangt volgens hun samen met earnings smoothing, maar dit is dus een ‘nieuwe’ additionele maatstaaf om earnings management te bepalen. Wat betreft het onderzoek naar earnings smoothing vinden Lang et al. (2006) inderdaad dat er bij de ‘buitenlandse’ bedrijven die ook zijn gevestigd in zwakke investor protection landen in vergelijking met de ‘binnenlandse’ bedrijven minder volatiliteit is in de winsten, wat dus betekent dat er meer earnings smoothing is bij de ‘buitenlandse’ bedrijven. Ook voor het managen naar (kleine) winstdoelen wordt bewijs gevonden voor de hypothese. Ze vinden dat de

zwakke investor protection ‘buitenlandse’ bedrijven frequenter kleine positieve winsten rapporteren. Wat betreft de laatste indicatie die Lang et al. (2006) onderzoeken, constateren ze ook wat wordt verwacht, namelijk dat de ‘buitenlandse’ bedrijven in zwakke investor protection landen minder snel verliezen erkennen. Hier vinden ze echter wel minder sterke bewijzen voor dan bij de andere

maatstaven. Lang et al. (2006) concluderen dat landen die zwakke investor protection als kenmerk hebben, een hogere mate van earnings management hebben. Hiermee bevestigen zij het verwachte negatieve verband tussen earnings management en investor protection. Dit onderzoek kenmerkt zich meer dan de andere onderzoeken als een ‘vergelijkonderzoek’ met een de Verenigde Staten als benchmark. Door deze relatieve benadering van het onderzoek, zou je kunnen zeggen dat het verband dat in dit onderzoek is gevonden minder sterk is dan bijvoorbeeld het onderzoek van Leuz et al. (2003), maar beide onderzoeken komen wel tot dezelfde conclusie. Daarnaast kan er

beargumenteerd worden dat de SEC er niet in slaagt om gelijkheid tussen ‘binnenlandse’ en

‘buitenlandse’ bedrijven te creëren wat betreft de mate van earnings management. Het feit dat er in dit onderzoek gedeeltelijk van andere maatstaven gebruik wordt gemaakt dan de

standaardmaatstaven, zou van invloed kunnen zijn op de conclusie, maar de conclusie in dit onderzoek is hetzelfde als in het vorige onderzoek. Dit maakt het negatieve verband sterker. Bovendien wordt er hier gebruik gemaakt van andere data en wordt er naar sterke en zwakke investor protection gekeken op een manier, via ‘binnenlandse’ en ‘buitenlandse’ bedrijven en de daarbij behorende sterktes van investor protection, die bij de andere onderzoeken niet voorkomt. Dit versterkt ook het tot nu toe gevonden negatieve verband.

Een volgend onderzoek naar investor protection is het onderzoek van Nabar & Boonlert-U- Thai (2007) dat al is aangehaald bij de analyse van de culturele factoren individualism en uncertainty avoidance. Zoals al eerder bij de culturele factoren is beschreven, onderzoeken zij dit verband aan de hand van data uit 30 wereldwijd verspreide landen. Nabar & Boonlert-U-Thai (2007) verwachten net als Leuz et al. (2003) dat sterke investor protection samengaat met een vermindering in de mate van earnings management. Zij verwachten dus een negatief verband tussen earnings management en investor protection en beargumenteren net als Leuz et al. (2003) dat bij sterke investor protection managers minder prikkels hebben om mogelijkheden te gebruiken waarbij zij zelf voordeel behalen. Als maatstaven voor earnings management gebruiken zij alle maatstaven van Leuz et al. (2003). Nabar & Boonlert-U-Thai maken tevens een onderscheid in hun onderzoek tussen earnings

smoothing (EM1 en EM2) en earnings discretion (EM3 en EM4). Investor protection definiëren Nabar & Boonlert-U-Thai (2007) net als Leuz et al. (2003) als de ‘outside investor rights’ en ‘legal

enforcement’ tezamen. De waarden voor deze variabelen halen ze uit het werk van La Porta et al. (1998). Hierdoor wordt ‘outside investor right’ bepaald door een samengestelde score voor ‘minority

shareholders rights’ die loopt van 0 tot 5. ‘Legal enforcement’ wordt ook via La Porta et al. (1998) bepaald en bestaat uit de variabelen (1) Judicial Efficiency, (2) Rule of Law en (3) Corruption waarbij de scores lopen van 0 tot 10. De data onderzoeken Nabar & Boonlert-U-Thai via verschillende regressieanalyses. Hieruit blijkt dat er een negatief verband is tussen earnings management met zowel ‘outside investor rights’ als ‘legal enforcement’. Ze vinden dus een negatief verband tussen earnings management en investor protection waarbij enforcement belangrijk is. Deze conclusie komt overeen met wat de andere twee tot nu toe besproken onderzoeken concluderen en ook zijn de redenaties nagenoeg hetzelfde. Wat betreft het onderscheid tussen earnigns smoothing en earnings discretion wordt geconcludeerd dat ze voor beide soorten earnings management een negatief verband vinden met investor protection. Voor earnings discretion wordt een sterker verband dan bij earnings smoothing gevonden. Als verklaring hiervoor wordt gegeven dat financiële misreporting significant negatief samenhangt met investor protection en dat specifiek sterke investeerdersrechten samengaan met minder earnings discretion (Nabar & Boonlert-U-Thai, 2007). Ook uit dit onderzoek blijkt dus een negatief verband tussen earnings management en investor protection, waarbij

earnings management breed wordt onderzocht via zowel earnings smoothing als earnings discretion. Ook Han et al. (2010) zijn al eerder in dit literatuuronderzoek genoemd en gebruiken data uit 32 landen en doen ook onderzoek naar het verband tussen earnings management en investor protection. Han et al. (2010) erkennen dat investor protection een belangrijke factor is voor de institutionele factoren, omdat het investeerders kan helpen om managers te disciplineren en

bovendien managers kan inperken in het doen van handelingen waarover zij zelf controle hebben en voordeel kunnen hebben ten nadelen van de investeerders. Han et al. (2010) stellen dat als er sterke investor protection is in een land, de managers dan ook minder geneigd zullen zijn om die

handelingen te doen die voor hun zelf (extra) voordeel bieden, hierdoor zullen ze ook minder geneigd zijn om earnings management te gebruiken. Zodoende is de hypothese in dit onderzoek dat sterke investor protection leidt tot minder earnings discretion. In dit onderzoek wordt zoals eerder aangegeven de mate van earnings discretion bepaald door een maatstaaf die overeenkomt met EM3 en waarbij EM4 (kleine positieve winsten) niet onder earnings discretion valt. Voor het meten van investor protection gebruiken Han et al. (2010) een aantal variabelen die vooral zijn afgeleid van La Porta et al. (1998). Dit zijn de volgende variabelen (1) ‘the efficiency of the judicial systems’ (2) ‘an assessment of the rule of law’ (3) ‘the corruption index’ (4) ‘the risk of expropriation’ en (5) ‘the risk of contract repudiation’. Op de data passen Han et al. (2010) een aantal regressies toe. Hiermee komen ze tot de bevinding dat sterke investor protection leidt tot minder gebruik van discretionary accruals en zodoende tot minder earnings management. Wel is deze conclusie enkel gebaseerd op earnings discretion en dus niet op al de maatstaven van Leuz et al. (2003), waarbij bovendien

earnings discretion enkel wordt gemeten door EM3 in plaats van EM3 en EM4. Er kan verondersteld worden dat dit gevolgen kan hebben voor het te vinden verband.

De tot nu toe behandelde onderzoeken wat betreft investor protection concluderen allemaal een negatief verband tussen earnings management en investor protection. Deze onderzoeken bepalen earnings management (gedeeltelijk) verschillend, maar vinden wel allemaal het negatieve verband. Ook wordt het begrip investor protection verschillend bepaald, maar dat maakt dus niet uit voor de conclusies. Dit samen maakt het negatieve verband sterk. Er is echter ook literatuur dat een positief verband vindt en dus tegengesteld is aan wat tot nu toe is bevonden.

Het laatste onderzoek dat hier in dit gedeelte van het literatuuronderzoek wordt besproken, is het onderzoek van Shen & Chih (2005). Zij doen onderzoek naar het verband tussen earnings management en investor protection binnen de bankensector. Zij gebruiken daarvoor data uit 48 landen wereldwijd. In hun onderzoek wordt er onderzocht of er relatief veel kleine positieve winsten zijn, wat een kenmerk is van earnings management. Dit wordt gedaan volgens de methode van Burgstahler & Dichev (1997), maar dit komt overeen met EM4 van Leuz et al. (2003). Investor protection wordt gemeten op eenzelfde manier als Leuz et al. (2003) dat doen op basis van de variabelen opgesteld door La Porta (1998). In het onderzoek worden zodoende (1) ‘anti-director rights’ gebruikt, bestaande uit een samengevoegde ‘(minority) shareholder rights’ index en varieert van 0 tot 6 en (2) ‘legal enforcement’, wat bestaat uit (a) ‘the efficiency of the judicial system’, (b) ‘an assessment of rule of law’ en (c) de ‘corruption index’. Deze drie maatstaven variëren van 0 tot 10. De onderzoekers proberen empirisch een verband te vinden met behulp van regressieanalyses. Hierbij constateren ze dat de frequentie van het voorkomen van kleine positieve winsten bij

bedrijven afhangt van de rijkdom van een land, gemeten met behulp van ‘Per-capita GDP’. Ze vinden hier namelijk een significant negatief verband. Waardoor de economische rijkdom van een land mede bepaalt hoe veel er gebruik wordt gemaakt van earnings management. Dit is indirect tegengesteld aan wat Tang & Koveos (2008) concluderen, want bij onderzoeken naar culturele factoren die gebruikmaken van de scores van Tang & Koveos (2008) worden meestal geen andere bevindingen gedaan dan bij het gebruik van scores voor culturele factoren die niet van Tang & Koveos (2008) zijn, terwijl Tang & Koveos hun scores corrigeren voor de rijkdom van een land. Hierdoor kan bij Tang & Koveos (2008) niet gezegd worden dat rijkdom van een land verandering brengt in de mate van earnings management. Een groot verschil met Tang & Koveos (2008) is dat zij ingaan op culturele factoren, terwijl Shen & Chih (2005) ingaan op institutionele factoren. Dit zou kunnen betekenen dat bij culturele factoren de mate van rijkdom geen verandering brengt in het niveau van earnings management, maar dat dit wel geldt bij institutionele factoren. Daarnaast vinden Shen & Chih (2005) dat ‘legal enforcement’ positief gerelateerd is aan earnings management,

dit is het tegenovergestelde van wat Leuz et al. (2003) constateren. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat Shen & Chih (2005) onderzoek doen naar een specifieke sector, terwijl Leuz et al. (2003) dit niet doen. In de bankensector zou het zo kunnen zijn dat door sterke enforcement managers meer druk voelen om aan eisen van instituties te voldoen en daardoor meer earnings management gebruiken. Shen & Chih (2005) concluderen dat sterke investor protection er voor kan zorgen dat