• No results found

Om met individualism te beginnen, er wordt in dit literatuuronderzoek geconcludeerd dat earnings management en individualism een negatief verband hebben. Om te kijken hoe de situatie in Zweden

is wat betreft het begrip individualism, wordt er gekeken naar de scores die zowel Hofstede (2001) als Tang & Koveos (2008) geven voor individualism aan Zweden. Er wordt gebruik gemaakt van beide scores, omdat er dan een betere weerspiegeling wordt gegeven van een land wat betreft deze factor, bovendien zijn de scores van Tang & Koveos (2008) volgens hunzelf meer representatief vanwege het rekening houden met de rijkdom van een land. Hofstede (2001) geeft een score van 71 aan Zweden voor individualism en Tang & Koveos (2008) geven een score van 78. Dit valt af te lezen in de onderstaande tabel en een completere tabel met meer landen waaraan Hofstede (2001) en Tang & Koveos (2008) scores hebben gegeven, staat in de appendix (tabel A4).

Tabel 4 Scores voor individualisme en uncertainty avoidance van Hofstede (2001) en Tang & Koveos (2008)

‘Gebied’ Land Individualisme

score Hofstede (2001)

Individualisme score Tang & Koveos (2008) Uncertainty avoidance score Hofstede (2001) Uncertainty avoidance score Tang & Koveos (2008) ‘Scandinavië’ Zweden 71 78 29 56 Denemarken 74 81 23 56 Noorwegen 69 88 50 55 Finland 63 71 59 57 ‘Europa’ Oostenrijk 55 66 70 80 Duitsland 67 76 65 56 Zwitserland 68 82 58 54 België 75 72 94 75 Frankrijk 71 82 86 75 Nederland 80 92 53 50 Griekenland 35 42 112 83 Italië 76 77 75 75 Spanje 51 51 86 86 Groot- Brittannië 89 93 35 35 Ierland 70 92 35 54 ‘Rest van de

wereld’ Argentinië Chili 46 23 39 28 86 86 86 86

Brazilië 38 33 76 77 Mexico 30 24 82 86 Verenigde Staten 91 105 46 34 Canada 80 91 48 53 Australië 90 88 51 35 Japan 46 82 92 80 Zuid-Korea 18 48 85 58 Indonesië 14 21 48 72 Zuid-Afrika 65 52 49 37 Israël 54 56 81 51

Laagste score 6 (Guatemala) 10 (Ecuador) 8 (Singapore) 34 (Verenigde Staten)

Hoogste score 91 (Verenigde

Staten) 105 (Verenigde Staten) 112 (Griekenland) 86 (Argentinië, Canada, Colombia, Costa Rica, Panama, Peru, El Salvador, Spanje, Uruguay en Venezuela) 44

Zoals in de tabel valt af te lezen, variëren de scores voor individualism van 6 tot en met 91 en van 10 tot en met 105 voor respectievelijk Hofstede (2001) en Tang & Koveos (2008). Het is wel zo dat de landen die echt laag scoren, allemaal landen zijn die zich kenmerken als minder (economisch) ontwikkelde landen. Landen als Chili, Ecuador, Guatemala, Indonesië, Peru en Venezuela scoren namelijk echt laag, scores variërend van 6 tot en met 23 en van 10 tot en met 28 van respectievelijk Hofstede (2001) en Tang & Koveos (2008). Vergeleken met deze scores, zijn de scores van Zweden hoog. Ook kan er gezegd worden dat de scores van Zweden, 71 en 78, (relatief) hoge scores zijn voor individualism als gekeken wordt naar alle scores van individualism. Als dit gegeven wordt toegepast op de conclusie van het negatieve verband tussen earnings management en individualism dat in de analyse is gevonden, dan kan dit hoge niveau van individualisme een verklaring geven voor het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden.

Voor de tweede culturele factor die in dit literatuuronderzoek is onderzocht, uncertainty avoidance, is geconcludeerd dat earnings management positief is gerelateerd aan uncertainty avoidance. Ook bij deze culturele factor wordt er gebruik gemaakt van de scores van Hofstede (2001) en Tang & Koveos (2008) om een mogelijke verklaring te kunnen geven voor het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden. Ook hier wordt gebruik gemaakt van beide scores met als reden een betere weerspiegeling van de score voor deze culturele factor. Zoals in de tabel valt af te lezen heeft Zweden voor uncertainty avoidance scores van 29 en 56 van respectievelijk Hofstede (2001) en Tang & Koveos (2008). De scores van Hofstede (2001) lopen van 8 tot en met 112 en van Tang & Koveos (2008) van 34 tot en met 86. Het onderscheid qua meer of minder (economisch) ontwikkelde landen is dat de minder (economisch) ontwikkelde landen hogere scores hebben en de meer (economisch) ontwikkelde landen lagere scores. De score van 29 voor Zweden van Hofstede (2001) voor uncertainty avoidance is relatief laag en de score van 56 van Tang & Koveos (2008) valt wat meer in het midden, maar als naar alle scores wordt gekeken die worden gegeven door Tang & Koveos (2008) dan behoort de score van 56 tot de lagere scores. Totaal gezien kun je zeggen dat Zweden naar een (relatief) laag niveau van uncertainty avoidance neigt. Dit kan dus het (relatieve) lage niveau van earnings management verklaren, gegeven de conclusie van het positieve verband tussen earnings management en uncertainty avoidance.

Als dus wordt gekeken naar de scores die zojuist hierboven zijn genoemd bij de twee culturele factoren, kun je stellen dat de scores voor Zweden aanleiding geven tot (relatief) lage niveaus van earnings management en dat zodoende het (relatief) lage niveau van earnings

management in Zweden verklaard kan worden met behulp van de culturele factoren individualism en uncertainty avoidance. Dit is de conclusie als er gekeken wordt naar het aller breedste perspectief (wereldwijd) wat betreft de scores voor deze factoren. Als in de tabel wordt gekeken naar de scores

van de (willekeurige) landen die staan bij de ‘rest van de wereld’ dan zijn de scores van Zweden ook onderscheidend genoeg van deze andere landen, waardoor gesteld kan worden dat Zweden zich van deze andere landen onderscheid qua scores van individualism en uncertainty avoidance en waardoor een verklaring kan worden gevonden in de zojuist genoemde culturele factoren. Het is echter ook nuttig om specifieker te kijken naar landen die (het meest) op Zweden lijken. Hierbij moet vooral worden gedacht aan de andere Scandinavische landen en andere Europese landen. Deze landen zullen het meest op Zweden lijken wat betreft politieke, culturele, institutionele, historische en financiële/economische kenmerken. Door de gelijkenis van deze landen met Zweden, zal er naar verwachting ook meer gelijkheid in het niveau van earnings management zijn bij gelijke scores voor individualism en uncertainty avoidance.

Het is daarom belangrijk om te kijken of Zweden zich genoeg van deze vergelijkbare landen onderscheid bij een bepaald (relatief laag) niveau van earnings management wat betreft de mate van individualism en uncertainty avoidance. Als dit het geval is, dan kan in deze culturele factoren een verklaring worden gevonden voor het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden. Als Zweden zich niet genoeg kan onderscheiden van de andere vergelijkbare landen, dan kan er niet zomaar een verklaring worden gevonden in de genoemde culturele factoren.

Door deze vergelijkbare landen qua niveau van earnings management en de daarmee gepaard gaande scores voor individualism en uncertainty avoidance te vergelijken met Zweden, kan er worden gekeken of Zweden zich (genoeg) onderscheid van deze andere landen om te kunnen concluderen dat de culturele factoren individualism en uncertainty avoidance in Zweden een verklaring kunnen geven voor het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden. Als dit het geval is dan zal bij individualism voor Zweden en bij eventuele andere landen met een (relatief) laag niveau van earnings management, een hogere score van individualism moeten worden gevonden dan landen met een lager niveau van earnings management en zal bij landen met een (relatief) hoog niveau van earnings management een lagere score van individualism moeten worden gevonden. Daarnaast zal Zweden daarbij ook onderscheidend genoeg moeten zijn van andere landen die meer earnings management hebben. Als deze te verwachten verbanden niet (genoeg

onderscheidend) worden gevonden of als er bijvoorbeeld landen zijn die dezelfde scores als Zweden hebben voor individualism, maar die niet een net zo (relatief) laag niveau van earnings management als Zweden hebben, dan kan er niet zomaar worden geconcludeerd dat de culturele factor

individualism een verklaring kan zijn voor het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden. Voor de culturele factor uncertainty avoidance geldt hetzelfde, alleen zullen daarbij juist verbanden worden verwacht die tegengesteld zijn aan de te verwachten verbanden bij culturele

factor individualism, gegeven het in dit literatuuronderzoek gevonden positieve verband tussen earnings management en uncertainty avoidance.

Het is dus van belang dat er bepaald wordt of Zweden zich van andere landen genoeg kan onderscheiden in de mate van individualism en uncertainty avoidance gegeven bepaalde niveaus van earnings management. Dit kan worden bepaald door te kijken naar wat zojuist is beschreven voor de te verwachten verbanden en de te verwachten scores van individualism en uncertainty avoidance daarbij. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van het artikel van Aussenegg et al. (2008), dit artikel constateert dat Zweden een (relatief) laag niveau van earnings management heeft. Er wordt gekeken of de scores die Zweden heeft voor individualism en uncertainty avoidance en de scores die de andere landen hebben, de niveaus van earnings management van Aussenegg et al. (2008) genoeg kunnen verantwoorden. Als dit niet het geval is, kan niet zomaar (binnen Europa) worden gezegd dat de culturele factoren het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden kunnen

verklaren. Aussenegg et al. (2008) onderzoeken het niveau van earnings management in een groot aantal Europese landen en kijken hierbij zowel naar de mate van earnings management bij

rapportage volgens ‘local GAAP’ (rapportering volgens landelijke accountingstandaarden) als volgens ‘IAS/IFRS’ (rapportering volgens internationale accountingstandaarden) voor de periode 1995 – 2005. Zij bepalen het niveau van earnings management met behulp van vijftien maatstaven. Deze vijftien maatstaven zijn afgeleid van de bestaande literatuur en deze vijftien maatstaven worden

samengevoegd tot een ‘Earnings Management Index’. Deze maatstaven lijken op die van Leuz et al. (2003) en Burgstahler et al. (2006), maar Aussenegg et al. (2008) hebben meer maatstaven, hebben additionele maatstaven gebaseerd op ‘total and current accruals’ en controleren voor ‘tijdseffecten’ zodat bijvoorbeeld alleen fiscale jaren met dezelfde begin- en einddatum worden vergeleken. De onderstaande figuur komt uit het onderzoek van Aussenegg et al. (2008) en geeft de gemiddelde totale Earnings Manegement Index per land weer voor een vijftiental Europese landen, voor de meeste landen is er zowel een niveau van earnings management aangegeven voor local GAAP als IAS/IFRS, maar voor sommige landen wordt enkel een Earnings Management Index aangegeven voor local GAAP of IAS/IFRS. De reden hiervoor is dat voor sommige landen te weinig data beschikbaar is.

Figuur 2 Gemiddelde totale Earnings Management Index per land van Aussenegg et al. (2008)

Zoals in de figuur is te zien, verschilt bij een aantal landen het niveau van earnings

management aanzienlijk tussen local GAAP en IAS/IFRS. Het is echter wel zo dat in Zweden, Finland, Groot-Brittannië en Ierland het niveau van earnings management (relatief) laag is, zowel in totaliteit als voor local GAAP en IAS/IFRS apart. Griekenland, Italië en Spanje hebben (gemiddeld) de hoogste mate van earnings management. De andere landen vallen hier tussen in. Met behulp van deze gegevens over de mate van earnings management in een bepaald land, kan worden gekeken of een bepaald niveau van earnings management gepaard gaat met een hoge dan wel lage score van individualism en uncertainty avoidance. Met behulp van de bevindingen van Aussenegg et al. (2008) kan Zweden meer in perspectief worden gezet. Hiermee kan er uiteindelijk worden gekeken of Zweden zich met zijn niveau van individualism en uncertainty avoidance genoeg kan onderscheiden van andere landen om te kunnen concluderen dat deze culturele factoren van invloed zijn op het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden. De niveaus van earnings management van Aussenegg et al. (2008) samen met de scores voor de culturele factoren (en later met de scores voor investor protection) dienen dus als een basis om te bepalen of Zweden genoeg onderscheidend is om de desbetreffende factor daarbij als verklaring voor het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden te doen gelden.

Voor de culturele factor individualism geldt, zoals in de analyse is gevonden, dat er voor een (relatief) hoog niveau van earnings management een laag niveau van individualism nodig is. Als in de tabel wordt gekeken naar de scores voor individualism binnen Europa en Scandinavië, dan valt Zweden voor zowel de scores van Hofstede (2001) als van Tang & Koveos (2008) min of meer in het midden, maar heeft Zweden wel gemiddeld een wat hogere score. De scores van Zweden zijn wel wat hoger dan de meeste landen, maar niet opvallend veel hoger. Wel heeft Groot-Brittannië opmerkelijk hogere scores van zowel Hofstede (2001) als Tang & Koveos (2008), terwijl Griekenland en Spanje opmerkelijk lagere scores hebben van zowel Hofstede (2001) als Tang & Koveos (2008). Met de gevonden mate van earnings management in een bepaald land door Aussenegg et al. (2008), is dit extra bewijs voor het negatieve verband tussen earnings management en individualism. De andere Europese landen hebben allemaal in het algemeen gemiddelde scores voor individualism tussen Griekenland en Groot-Brittannië in en hebben daarbij volgens Aussenegg et al. (2008) ook een gemiddeld niveau van earnings management tussen Griekenland en Groot-Brittannië in. Als er op deze manier naar vergelijkbare landen voor Zweden wordt gekeken, lijkt het er op dat Zweden wel een (relatief) hogere mate van individualism heeft, maar dat deze mate niet heel erg onderscheidend hoger is ten opzichte van de andere landen. Dit zorgt er voor dat er in totaliteit (Zweden vergeleken met Europa + rest van de wereld) minder overtuigingskracht is dat het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden kan worden verklaard door de culturele factor individualism.

Bij de tweede culturele factor uncertainty avoidance heeft Zweden bij de score van Hofstede (2001) op Denemarken na de laagste score en heeft het bij Tang & Koveos (2008) ook nagenoeg de laagste score. Een lage score van uncertainty avoidance gaat gepaard met een laag niveau van earnings management, zo is uit de analyse gebleken. Ook hier geldt net als bij individualism dat de landen met (relatief) lage en hoge niveaus van earnings management de daarbij te verwachten hoge of lage scores voor uncertainty avoidance hebben. Zo heeft Groot-Brittannië lage scores bij zowel Hofstede (2001) als Tang & Koveos (2008) en Ierland heeft ook lage scores bij zowel Hofstede (2001) als Tang & Koveos (2008). Terwijl Griekenland, Spanje, Italië en Frankrijk juist de hoogste scores hebben bij zowel Hofstede (2001) als Tang & Koveos (2008). De andere Europese landen vallen bij zowel Hofstede (2001) als Tang & Koveos (2008) tussen de zojuist genoemde landen in wat betreft scores voor uncertainty avoidance. Voor Zweden geldt zoals gezegd dat het bij de laagste scores van zowel Hofstede (2001) als Tang & Koveos (2008) behoort. Dit onderscheid Zweden genoeg van de andere landen in de mate van uncertainty avoidance. Dit versterkt het verband tussen het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden en de culturele factor uncertainty avoidance.

Zoals al eerder aangegeven geldt voor Zweden dat het wereldwijd gezien voor individualism (relatief) hoog scoort en voor uncertainty avoidance (relatief) laag scoort. Dit valt zoals eerder

aangestipt in de tabel af te lezen als Zweden vergeleken wordt met ‘de rest van de wereld’. Als Zweden vergeleken wordt met andere landen in Europa, dan blijkt dat wat betreft individualism voor Zweden wel een relatief hoog niveau van individualism geldt, maar de scores voor Zweden zijn niet heel veel (onderscheidend) hoger dan andere Europese landen. Bij uncertainty avoidance zijn de scores van Zweden wel meer onderscheidend ten opzichte van de andere Europese landen, de scores zijn namelijk laag voor Zweden. In totaliteit kan daarom gesteld worden dat het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden verklaard kan worden door de culturele factor uncertainty avoidance en dat het wat betreft de culturele factor individualisme ook verklaard kan worden, maar dat dit minder sterk is.

4.2 Investor protection

Het laatste begrip waar op in wordt gegaan om het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden mogelijk te verklaren, is investor protection. Dit begrip geeft een beeld van hoe de institutionele factoren in een land zijn. Zoals eerder in dit literatuuronderzoek is beschreven, is het begrip investor protection een breder begrip dan individualism en uncertainty avoidance en hierdoor is het lastiger te bepalen hoe de situatie voor Zweden is en of dit een verklaring kan geven voor het (relatief) lage niveau van earnings management. In het voorgaande gedeelte van dit

literatuuronderzoek is er geconcludeerd dat er een negatief verband is tussen earnings management en investor protection en dat daarbij de sterkte van enforcement een belangrijke rol speelt.

Aangezien in de literatuur bij het onderzoek naar de institutionele factoren veel gebruik wordt gemaakt van de variabelen en data die La Porta et al. (1998) hebben opgesteld, wordt er om deze reden ook in deze discussie gebruik van gemaakt om Zweden in perspectief te zetten. In

onderstaande tabel staat een overzicht van de scores van zowel Zweden als van een aantal

(willekeurige) landen voor ‘Antidirector Rights’ en voor ‘Creditor Rights’, deze indexen weerspiegelen de institutionele factoren in een land. In de appendix (tabel A5 en A6) zijn de uitgebreidere tabellen van La Porta et al. (1998) te vinden.

Tabel 5 Scores voor Antidirector Rights en Creditor Rights van La Porta et al. (1998)

‘Gebied’ Land Antidirector

Rights Creditor Rights

‘Scandinavië’ Zweden 3 2 Denemarken 2 3 Noorwegen 4 2 Finland 3 1 ‘Europa’ Oostenrijk 2 3 Duitsland 1 3 Zwitserland 2 1 België 0 2 Frankrijk 3 0 Nederland 2 2 Griekenland 2 1 Italië 1 2 Spanje 4 2 Groot- Brittannië 5 4 Ierland 4 1 ‘Rest van de

wereld’ Argentinië Chili 4 5 1 2

Brazilië 3 1 Mexico 1 0 Verenigde Staten 5 1 Canada 5 1 Australië 4 1 Japan 4 2 Zuid-Korea 2 3 Indonesië 2 4 Zuid-Afrika 5 3 Israël 3 4

In de tabel valt af te lezen dat Zweden een totaalscore van 3 heeft voor Antidirector Rights. Deze score is samengesteld uit meerdere (zes) maatstaven voor Antidirector Rights en moet

zodoende een goed beeld geven van een land. De index voor deze score beloopt van 0 tot en met 6. Zweden valt dus precies in het midden. In de tabel valt af te lezen dat scores zowel wereldwijd als binnen Europa verschillend zijn en er is ook niet een duidelijk verband is tussen de mate van Antidirector Rights en de mate van (economische) ontwikkeling van een land. Zweden valt wereldwijd gezien in het midden, dit zou dus gegeven het gevonden negatieve verband tussen earnings management en investor protection voor een gemiddeld niveau van earnings management moeten zorgen. Op basis hiervan kan dus niet zomaar worden geconcludeerd dat investor protection en daardoor de institutionele factoren een verklaring kunnen geven voor het (relatief) lage niveau

van earnings management in Zweden. Als er naar de meer vergelijkbare Europese landen in de tabel wordt gekeken, hebben Zweden en de andere Scandinavische landen in het algemeen een wat hogere score voor Antidirector Rights. Er kan echter niet zomaar worden gezegd dat Zweden zich duidelijk onderscheid van de andere Europese landen qua mate van Antidirector Rights. Er valt niet een duidelijke link te leggen tussen het niveau van earnings management volgens Aussenegg et al. (2008) en de mate van Antidirector Rights, want Zweden bevindt zich met een score van 3 in het midden en voor de andere landen is er ook geen duidelijk verband tussen de mate van Antidirector Rights en het niveau van earnings management. Hierdoor kan niet worden gesteld dat Zweden zich genoeg onderscheid van andere vergelijkbare landen om Antidirector Rights als verklaring van het (relatief) lage niveau van earnings management in Zweden te doen gelden. La Porta et al. (1998) maken in hun onderzoek onderscheid tussen ‘English-origin law’ (score van 4), ‘French-origin law’ (score van 2,33), ‘German-origin law’ (score van 2,33) en ‘Scandinavian-origin law’ (score van 3). Ook bij deze indeling en vergelijking van landen kan worden gezegd dat Zweden via Scandinavië een gemiddelde score heeft voor deze Antidirectors Rights.

Een andere additionele maatstaaf voor investor protection is de mate van Creditor Rights van La Porta et al. (1998). Voor de totaalscore Creditor Rights heeft Zweden een score van 2, deze index beloopt van 0 tot en met 4 en deze totaalscore is ook weer samengesteld uit meerdere (vier)

maatstaven voor Creditor Rights. Zweden valt dus weer precies in het midden net als bij Antidirector Rights. Dit geldt als er in de tabel wordt gekeken naar het breedste perspectief via alle landen die in de tabel staan en dit geldt ook als er wordt gekeken naar de Europese landen. Ook hier geldt net als bij de Antidirector Rights dat er niet echt een duidelijk verband valt te vinden tussen de mate

(economische) ontwikkeling van een land en de mate van earnings management. Ook valt er niet een duidelijk verband te leggen tussen de mate van earnings management volgens Aussenegg et al. (2008) en de mate van Creditor Rights, want Zweden ligt zoals gezegd met een score van 2 precies in het midden en voor de andere landen is er ook niet een duidelijke samenhang tussen een hoge of lage mate van Creditor Rights en het niveau van earnings management. Hierdoor kan niet worden