op, naar de kleedkamers. Onder 't eten al was in de ontvangzaal een tooneel
opgeslagen, een aardig tooneeltje met een echt scherm; stoelenrijen, hoekig en gelijk,
net als in een schouwburg, stonden er voor. Het was keurig, het was kompleet!... De
spelers gingen er allemaal even naar kijken... Maar ze werden er nog gejaagder van...
‘Gunst, griezelig! Angstig!‘riepen de meisjes. ‘Als d'r nou tenminste maar iets van
terecht komt!’ bromde Dirk, en krabde zich achter het oor.
Jeanne, die 't laatste half uur aan tafel bizonder heerlijk, oog in oog, met Frans had
zitten praten en gekheid maken, was één en al dolle opgewondenheid. Uitgelaten
sloeg ze Louise een arm om den hals, gaf haar een wilden, klappenden zoen, fluisterde
driftig, scherp en snel, over hém!... En ook over Ru en Louise zelf. Ja, ze had wel
gezien!... Het dikke meisje kreeg een kleur tot onder haar welig donkerbruin haar,
en haar mollige wangen in de gloeiing van den blos schenen te zwellen nog. ‘Ja,
zeg’, fluisterde ze verward terug, ‘ik weet niet... Daar moeten we 's over praten, hè?...
Onder 't dansen misschien... Of zal ik morgen even bij je komen?...’
Want nú was er geen tijd! Theo, de schrijver en regisseur van het stuk, spoorde
tot spoed en tot kalmte aan. Hij trok zijn gezicht daarbij in een plooi van ernstige
geaffaireerdheid, wat hem goed stond, meer vastheid gaf aan zijn weeke trekken.
Wenken gevend liep hij aldoor haastig heen en weer - hij moest zich intusschen zelf
nog verkleeden - maar toen Ada eindelijk de trap opkwam - ze had nog even gewalst
met Kees Corver - ging hij haar driftig tegemoet. ‘Pardon, een oogenblik!’ zei hij
tegen Corver, nijdigkort. ‘Och, zeg, Ada, kom 'is even hier, wil je?’ en hij duwde
haar zachtjes voor zich uit, door een openstaande deur, deed die dadelijk achter zich
dicht. Ze waren in een leeg en onverlicht vertrek, aan den voorkant van 't huis naar
't scheen; er kwam wat lantaarngeschemer door de ramen naar binnen.... En toen,
in-eens, stootte hij 't er driftig uit, het eerst weer een tijd lang bedwongene, pedant
genegeerde; bruusk zei hij't haar nu; dat hij 't niet langer uit kon houden zoo; dat ze
dan maar kiezen moest tusschen Kees en hem,
En zijn gewoonlijk zoo zijïg vleiende stem was haast onherkenbaar van ontroering,
rauw in-eens. Hij hoorde 't zelf en 't was hem een onthulling, hij merkte nu pas hoe
diep hem de verhouding tot dat meisje ter harte ging; terwijl hij het uitsprak, voelde
hij de mogelijkheid, dat ze van hem zou afzien, bijna als een doodsgevaar....
Maar Ada nam het luchtigjes op: ‘Och, jongen, wat heb je toch, wat scheelt je
tegenwoordig... 'k weet heusch niet....’
‘Dachtje dan dat ik geen oogen had, en geen ooren, en geen gevoel,’ riep hij
hartstochtelijk uit, in tóch nog gedempten toon, ‘dacht je dat ik 't niet zag.... hoe of
je tegen hem bent.... en mij links laat liggen... Nu ook weer.... moest je nog éven met
'm dansen, hè?.... In plaats van dadelijk na' boven te komen, zooals we hadden
afgesproken....’
‘Och!.... nou ja!’ zei ze langzaam, zich draaiend van hem af....
Het was even stil. Theo leed fel in dat moment. Hij voelde, dof-smartelijk, in-eens
zijn volgende dagen, hoe die zijn zouden als hij haar niet meer had: dan zeker altijd
die melancholische gedachten van 's ochtends; niets meer móói zien, alles dor,
doodsch, leelijk, miserabel; nooit meer, als tegenwicht, háár!.... Het meisje, het mooie,
levenslustige, pikante meisje!.... Neen, niets meer tegenover die somberheid!.... Want
het andere, gewone, het praten met de vrinden, en drinken en spelen, was toch ook
eigenlijk alles vaal en vervelend.... wéé van verveling.... En de logica, waar was nou
de logica?.... Wat deed hij er mee?... Daar stond hij nu!.... Och-god, het was
wanhopig!....
In-eens sloeg hij zijn arm om haar heen, trok haar naar zich toe: ‘Ada!.... kind....
lieveling!... Zeg het nou.... Treiter me nou niet zoo.... verdomd!... Nee, ik wil niks
onaardigs zeggen.... Je bent lief.... je bent snoezig!... Maar zeg het dan toch, zég het
nou!.... O, toe, A-tje, kind, zeg het nou.... Blijf van
me houden, toe laat me niet in de steek... ik heb je zoo noodig!’ En hij drukte haar
onstuimig tegen zich aan.
‘Pas dan toch op,’ driftte zij nu, boos, ‘je kreukelt m'n heele japon!... Ajakkes!
Hè!’ - ze stampte op den grond; hij had haar weer losgelaten - ‘wat ben je toch
vervelend!.... Ik vin-je niks aardig meer!.... Vroeger dee-je vroolijk, leuk.... Maar
tegenwoordig ben je eigenlijk altijd half boos.... Kitteloorig tenminste!...’
't Was wáár, hij voelde 't; in 't begin met haar was hij altijd volgrappen geweest....
Hij voelde 't nu diep; het was meer en meer ernst geworden.... Och-god ja!.... Ja!....
Wat kon je 'r aan doen!....
‘Dat komt immers juist doordat ik zoo vreeselijk veel van je ben gaan houden’,
riep hij mistroostig uit, altijd op dienzelfden gedempt-wanhopigen toon, ‘ik ben zoo
jaloersch geworden!.... Ik kan je niet meer missen!.... Zèg.... Hoe is 't dan met jou?...
Denk jij nooit 'is over later?.... Je wilt toch m'n vrouwtje wel worden.’ Zijn stem
klonk nu teeder, sentimenteel, en toch ook nog mistroostig.... Hij wou zijn arm weer
om haar heen slaan, maar zij liet het niet toe.
‘Och, jongen!... Kom!... Schei nou toch uit... Je lijkt wel half dronken... Laten we
nou toch liever voortmaken!’
‘Ja, ja!... Maar zég dan wat, zég dan wat!’
‘Nee! Ik zeg niks! Ik weet ook niet.. Ik heb toch ook nooit wat beloofd!.... Hè,
nare jongen!.... Laat me met rust!.... Toe, schiet nou op!.... Doe de deur 'is open.... 't
Is hier zoo donker.... Hè, je bent naar, flauw, misselijk!....’
‘Theo! Theo!’ werd er in de gang geroepen - hij deed snel de deur open - ‘waar
zit je toch, zeg?...’ ‘Hier, hier!’ Hij kwam de kamer uit. En Ada schoot vlug langs
hem heen, de dames-kleedkamer in. 't Was Dirk, die had geroepen. ‘Kerel! vooruit
dan toch.... De kapper staat al 'n uur op je te wachten!’
‘Daarnet had je zelf zoo'n haast!....’ mopperde
In document
Herman Robbers, Roman van een gezin. Deel 1. De gelukkige familie · dbnl
(pagina 172-176)