• No results found

3. METHODE VAN ONDERZOEK

3.1 Fasen van het onderzoek

In dit onderzoek heb ik een raamwerk met criteria (beoordelingsmodel) gehanteerd, waarmee ik een inhoudsanalyse heb uitgevoerd op de duurzaamheidsverslagen van de door mij geselecteerde ondernemingen. Hierbij heb ik, aan de hand van de in de verslagen opgenomen materialiteitsmatrix, een selectie van de als (hoog) materieel erkende onderwerpen als uitgangspunt genomen. Het beoordelingsmodel heeft tot doel om de kwaliteit van de verantwoording over de meest materiële onderwerpen, welke zijn vastgesteld door de ondernemingen zelf, te meten. Hoe meer punten volgens het beoordelingsmodel zijn behaald, hoe beter de kwaliteit van de verantwoording over hun meest materiële onderwerpen is. Dit onderzoek is chronologisch in de volgende stappen uitgevoerd:

1. Formulering onderzoeksvragen 2. Uitwerken theoretisch raamwerk

3. Opstellen en valideren beoordelingsmodel 4. Beoordelen van verslagen

a. De uitkomsten van de inhoudsanalyse worden vastgelegd in Excel.

b. Er is een test-herstart methode toegepast op 50% van de verslagen (willekeurig).

5. Analyseren van de resultaten

a. Er is een beschrijvende analyse gedaan met de uitkomsten van de inhoudsanalyse per aspect en per sector (zie paragraaf 4.1 en 4.2).

b. Er is een regressie analyse gedraaid met de punten verkregen op de inhoudsanalyse als afhankelijke variabelen en enkele onafhankelijke variabelen (zie paragraaf 3.5 en 4.3).

6. Conclusie 3.2 Data

Voor de dataverzameling heb ik gebruik gemaakt van de TB 2014 die betrekking heeft op verslagen van boekjaar 2013. “De Transparantiebenchmark geeft inzicht in de mate van transparantie in maatschappelijke verslaggeving bij de 429 grootste bedrijven van Nederland” (TB, 2014, p. 8) en heeft in totaal 244 bedrijven beoordeeld. De overige 185 bedrijven hebben een nul score gekregen.

Van de 244 beoordeelde verslagen is in 80% daarvan een toelichting opgenomen rondom de onderwerpen die de betreffende ondernemingen van materieel belang achtten. Binnen deze 80% geeft 27% van de 244 beoordeelde verslagen volledig inzicht in materialiteit (TB, 2014, p. 13).

In mijn onderzoek heb ik van de 244 door de TB beoordeelde bedrijven, eerst die bedrijven geselecteerd die een grafische weergave hebben opgenomen van de materiële onderwerpen in de vorm van een materialiteitsmatrix. De materialiteitsmatrix is voor mij van belang, omdat ik van hieruit de meest belangrijke materiële onderwerpen kan onderscheiden voor de specifieke onderneming. Inzicht in de materialiteit wordt beoordeeld in de categorie ‘onderneming en bedrijfsmodel’ van de TB 2014.

Specifiek criteria 3 met de volgende subvraag: “In de verslaggeving is een grafische weergave opgenomen van materiële onderwerpen, bijvoorbeeld in de vorm van een materialiteitsmatrix. (+1 punt)”. Van de 244 bedrijven hebben er slechts 89 (zie bijlage 2 voor een overzicht van deze bedrijven) punten gescoord op deze subvraag (36%). In figuur 3 heb ik een overzicht gemaakt van het aantal bedrijven per sector. Hierbij valt op dat de sectoren voedsel en drank, dienstverlening en banken

en verzekeraars zijn oververtegenwoordigd. Terwijl de sectoren pharma en handelmaatschappij helemaal niet voorkomen.

Figuur 3 Selectie van 89 bedrijven per sector

Om toch te kunnen voldoen aan een evenwichtige selectie van bedrijven over de verschillende sectoren selecteer ik, van de in totaal 16 sectoren, per sector 2 bedrijven. Dit resulteert in een selectie van 32 (16*2) bedrijven, die staan weergegeven in tabel 2. Hierbij heb ik per sector de twee bedrijven geselecteerd, die de meeste punten hebben behaald in de categorie ‘onderneming en bedrijfsmodel’17. De selectie van de bedrijven is geen statistische steekproef, maar een gerichte selectie van bedrijven verspreid over de 16 sectoren. Deze spreiding over de sectoren zorgt voor een evenwichtige selectie en biedt de mogelijkheid om sectoren met elkaar te vergelijken.

#

Plaats op

TB Deelnemer Sector

1 10 Bank Ned. Gemeenten N.V. Banken en verzekeraars

2 11 Van Lanschot Banken en verzekeraars

3 4 Koninklijke BAM Groep Bouw en maritiem

4 7 Beelen Groep B.V. Bouw en maritiem

5 6 Koninklijke Philips N.V. Consumentenproducten

6 90 Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij Consumentenproducten

7 29 Ernst & Young Nederland Dienstverlening

8 12 ANWB B.V. Dienstverlening

9 15 Alliander N.V. Energie, olie en gas

10 36 E.ON Benelux N.V. Energie, olie en gas

11 86 Nidera B.V. Handelsmaatschappij

12 119 Dutch Flower Group B.V. Handelsmaatschappij

17 De kans bestaat alsnog dat een bedrijf in deze selectie geen materialiteitsmatrix in de verslaggeving heeft opgenomen. Om deze kans te vergroten dat ze wel een materialiteitsmatrix hebben opgenomen, heb ik de twee bedrijven, die de meeste punten hebben behaald op categorie ‘onderneming en bedrijfsmodel’ (waar criteria 3 van de TB onder valt), geselecteerd per sector.

0 2 4 6 8 10 12 14 16

Banken en verzekeraars Bouw en maritiem Consumentenproducten Dienstverlening Energie, olie en gas Handelsmaatschappij Industriële goederen Media Overig Pharma Retail Technologie Transport Universiteiten en UMC\'s Vastgoed Voedsel en drank

# per sector

# per sector

13 73 Crown Van Gelder N.V. Industriële goederen

14 2 AKZO Nobel N.V. Industriële goederen

15 64 Roto Smeets Group N.V. Media

16 80 TMG - Telegraaf Media Groep Media

17 122 European Aeronautic Defence and Space

Company (EADS) Overig

26 8 Havenbedrijf Rotterdam N.V. Transport

27 52 Wageningen UR Universiteiten en UMC\'s

28 106 Universiteit Maastricht Universiteiten en UMC\'s

29 19 Q Park N.V. Vastgoed

30 139 Eurocommercial Properties Vastgoed

31 9 Heineken N.V. Voedsel en drank

32 34 Koninklijke FrieslandCampina N.V. Voedsel en drank Tabel 2 Definitieve selectie (# 32)

Er zijn in totaal 15 verschillende sectoren en een restcategorie met de naam ‘overig’. In deze restcategorie valt een onderneming die zich bezig houdt met de productie van commodities (Louis Dreyfus) en een vliegtuig productie bedrijf (European Aeronautic Defence and Space Company EADS), welke nu de naam draagt van Airbus Group NV18. De meest linkse kolom van tabel 2 is de nummering die ik heb toegevoegd. De tweede kolom is de plaats van de onderneming op de TB 2014, gevolgd door de naam van de onderneming en de bijbehorende sector in de laatste kolom.

3.3 Inhoudsanalyse

Inhoudsanalyse is een techniek gebaseerd op handmatige, of automatische codering van transcripties, documenten, audio, of video materiaal. Het doel van inhoudsanalyse is om een overvloed aan informatie terug te brengen naar een handelbare hoeveelheid. En kan eventueel verder worden teruggebracht tot numerieke data, welke geschikt zijn voor statistische analyse. (Blumberg, Cooper en Schindler, 2011, p. 294). De werkwijze met betrekking tot inhoudsanalyse in deze studie is een combinatie van beschrijvende inhoudsanalyses en interpreterende analyses (Wester, 2006), waarbij de nadruk ligt op de eerste variant. Een beschrijvende inhoudsanalyse richt zich op het “beschrijven van patronen in documenten” (Wester, 2006, p. 19). Een voorbeeld hiervan is, of bedrijven wel of geen concrete managementaanpak hebben ten aanzien van het materiële onderwerp (criteria 1), of dat er wel of geen meetbare prestatie indicatoren worden gegeven, ten aanzien van het materiële onderwerp (criteria 7). Bij interpreterende analyses dienen “complexe kenmerken van documenten [te] worden gereconstrueerd” (Wester, 2006, p. 19). Interpretatie is bijvoorbeeld nodig bij de vraag of stakeholders wel of niet worden betrokken bij het beleid en de activiteiten van de onderneming ten aanzien van het materiële onderwerp en hoe zij rekening houden met hun gerechtvaardigde belangen en verwachtingen

18 How EADS became Airbus, (http://www.wsj.com/articles/SB10001424052702303370904579298443216948558, geraadpleegd op 05-05-2015).

(criteria 3). Het is bij bepaalde materiële onderwerpen namelijk niet altijd duidelijk wie de stakeholders zijn. Het interpretatieve karakter van de inhoudsanalyse, zoals die in dit onderzoek wordt toegepast, kan worden gezien als een beperking van het onderzoek.19 Om deze beperking zoveel mogelijk te ondervangen, is het van belang om de criteria in het beoordelingsmodel zo helder mogelijk te formuleren en dat betekent, dat de criteria zowel betrouwbaar, als valide dienen zijn.

Betrouwbaarheid wil zeggen, dat de onderzoeksresultaten zo min mogelijk van toeval afhankelijk dienen te zijn. Dit kan worden vergroot door te zorgen voor homogeniteit tussen de criteria en/of een test-herstart methode20 aan te houden (Baarda en Goede, 2006, p. 190). Validiteit wil zeggen dat de criteria ook meten wat ze beogen te meten (Baarda en Goede, 2006, p. 193). De validiteit heb ik proberen te waarborgen door gebruik te maken van concrete vragen, welke grotendeels gebaseerd zijn op vragen uit de TB 2014 en een onderbouwing met relevante wetenschappelijke literatuur, zie verder paragraaf 3.3 en 2.4. De beoordeling van de verslagen heb ik zelf uitgevoerd.

Door middel van de inhoudsanalyse heb ik de kwaliteit van de verantwoording door bedrijven over hun meest materiële onderwerpen proberen te meten. Hierbij is het van belang om te vermelden, dat een inhoudsanalyse onmogelijk in staat is om werkelijk de ‘kwaliteit’ van de informatie te meten. De technische definitie van kwaliteit is: “fitness for purpose [which] can only be assessed by considering supporting evidence from information users” (Slack, Chambers, Johnston en Betts, 2009), geciteerd in Beck, Campbell en Shrives, 2010, p. 210). Dit houdt in, dat bij het meten van kwaliteit, de wensen en eisen van de gebruikers (lees stakeholders) zoveel mogelijk in acht dienen te worden genomen. Dit heb ik proberen te ondervangen door een deel van mijn criteria af te stemmen op de stakeholder theorie (zie paragraaf 2.1 en 2.4) en, waar van toepassing, aansluiting te zoeken bij de TB 2014.

3.3.1 Beoordelingsmodel

Van de door mij geselecteerde ondernemingen beoordeel ik de duurzaamheidsverslagen21 met behulp van een door mij ontwikkeld beoordelingsmodel. Het beoordelingsmodel is normatief, wat inhoudt dat de criteria, die in het beoordelingsmodel staan, minimale eisen zijn waarover een organisatie dient te rapporteren. Door middel van het beoordelingsmodel wordt aangegeven welke informatie minimaal mag worden verwacht over het als materieel erkende onderwerp en daarmee wordt antwoord gegeven op de tweede deelvraag.

De indeling van het beoordelingsmodel is gebaseerd op een concept versie van het Reporting en Assurance Framework Initiative (RAFI, april 2014), welke is ontwikkeld door Business & Human Rights Resource Centre. De puntentelling van mijn beoordelingsmodel is gebaseerd op de TB 2014.

Het RAFI raamwerk bestaat uit vier onderdelen die hierna worden besproken.

Het eerste onderdeel van het RAFI raamwerk beschrijft de betrokkenheid van de te beoordelen onderneming ten aanzien van mensenrechten, door het onderschrijven van internationale standaarden en richtlijnen aangaande mensenrechten. Dit onderdeel is voor mij niet relevant, omdat ik mij niet specifiek richt op mensenrechten, maar op de door de onderneming als (hoog) materieel erkende onderwerpen.

19 Blumberg et al. (2011, p. 294) beargumenteren dit als volgt als het gaat om het interpretatieve karakter van inhoudsanalyse: “a glass of water describes as half full or half empty refers to the same factual glass but each description gives a different meaning to the fact”.

20 “De stabiliteit van de meting stel je vast oor de meting enige tijd later nog eens te herhalen en na te gaan in hoeverre de resultaten van de eerste meting correleren met die van de tweede meting” (Baarda en Goede, 2006, p. 190).

21 In dit onderzoek wordt de term “duurzaamheidsverslagen” gebruikt om alle verslagen aan te duiden die gaan over de verantwoording van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) door de bedrijven. Dit kan dus ook zijn: een losstaand MVO verslag of een intergrated report. De duurzaamheidsverslagen hebben betrekking op boekjaar 2013.

Het tweede onderdeel van het RAFI raamwerk beschrijft de methodologie van de onderneming voor de selectie van de belangrijkste risico’s ten aanzien van mensenrechten. Dit onderdeel is voor mij wel van belang, omdat dit parallel loopt met de wijze, waarop ondernemingen de belangrijkste materiële onderwerpen in kaart brengen. Dit onderdeel staat in mijn onderzoek gelijk aan de stakeholder dialoog, welke uitmondt in een materialiteitsexercitie (zie paragraaf 2.1.1).

Het derde onderdeel van het RAFI raamwerk bestaat uit zes aspecten die betrekking hebben op de door de onderneming als belangrijk geïdentificeerde risico’s ten aanzien van mensenrechten. In mijn onderzoek verruil ik, zoals ik in de vorige alinea heb beargumenteerd, het risico ten aanzien van mensenrechten, voor de door de onderneming als hoog materieel erkende onderwerpen. Dit onderdeel bevat de volgende zes aspecten:

A. Specifiek beleid ten aanzien van het desbetreffende materiële onderwerp [Specific Policies]22. Hierbij is het van belang, dat een beleid wordt geformuleerd ten aanzien van het, als hoog materieel erkende, onderwerp. Het eerste criterium is afgeleid van TB criterium 18 (afkomstig uit de categorie ‘managementaanpak’) en het tweede criterium gaat in op de interne communicatie, aangaande het beleid van de onderneming ten aanzien van het materiële onderwerp.

B. Stakeholder betrokkenheid bij de bepaling van het materiële onderwerp [Stakeholder Engagement]. Bij het tweede aspect wordt ingegaan op de stakeholder betrokkenheid bij het in kaart brengen van de risico’s aangaande het materiële onderwerp. Het derde criterium is afgeleid van TB criterium 33 en het vierde criterium is afgeleid van TB criterium 34. Beide zijn afkomstig uit de categorie ‘responsiviteit’ van de TB. Het is hierbij van belang, dat duidelijk de link kan worden achterhaald tussen het materiële onderwerp en de stakeholders die het meest worden geraakt door dit materiële onderwerp.

C. Beoordeling van specifieke potentiële impacts op stakeholders, inclusief voorbeelden [Assessing].

Bij dit aspect wordt inzicht gegeven in de verschillende externe factoren, risico’s en kansen, die (kunnen) spelen bij het materiële onderwerp. Bijvoorbeeld: welke externe factoren in de afgelopen verslagperiode grote impact hebben gehad op het materiële onderwerp. Hierbij moet worden gedacht aan case studies, die de onderneming beschrijft.

D. Beschrijving hoe de onderneming besluiten neemt en handelt om specifieke potentiële impact te verminderen, inclusief voorbeelden [Integrating and Acting]. Bij dit aspect wordt beschreven welke acties de onderneming neemt aangaande het verminderen van negatieve effecten van het materiële onderwerp op de stakeholders.

E. Bijhouden van prestaties in relatie tot werkelijke en potentiële impact, inclusief voorbeelden, trends en patronen [Tracking]. Het vijfde aspect gaat in op de kwantificering en specificering van resultaten die betrekking hebben op het materiële onderwerp.

F. Beschrijven hoe het effect van werkelijke impacts op stakeholders wordt verholpen [Remediation].

Het zesde en tevens laatste aspect gaat in op de mogelijkheid van stakeholders tot het indienen van klachten.

22 De begrippen “Specific Policies”, “Stakeholder Engagement”, “Assessing”, “Integrating and Acting”, “Tracking” en

“Remediation” zijn de oorspronkelijke begrippen, gebruikt door het RAFI raamwerk, om de 6 aspecten aan te duiden. Ze dekken naar mijn mening zodanig de lading van de 6 verschillende aspecten dat ik ze alsnog heb opgenomen in de beschrijving van mijn beoordelingsmodel.

Het vierde en laatste onderdeel bevat overkoepelende criteria die dieper ingaan op de hiervoor beschreven drie onderdelen. Denk aan specifieke inhoudsgerichte criteria. Uit dit laatste onderdeel selecteer ik alleen die criteria, die van belang zijn voor mijn beoordelingsmodel. Voor wat betreft de puntentoekenning heb ik mij gebaseerd op de wegingen, die de TB 2014 hanteert. Mijn beoordelingsmodel bestaat in totaal uit acht criteria die zijn onderverdeeld in de hierboven beschreven zes aspecten. De maximum score verschilt per criterium, maar bestaat altijd uit drie onderdelen: (1) nul punten bij geen toelichting, (2) wel punten bij een toelichting en (3) extra punten als er sprake is van uitgebreide toelichting. Voor de gehele lijst van criteria, die resulteert in het beoordelingsmodel, verwijs ik naar bijlage 2.

3.4 Aantal materiële onderwerpen

De kwaliteit van de verantwoording over de meest materiële onderwerpen wordt gemeten door middel van mijn beoordelingsmodel. Hoe hoger de ondernemingen scoren in dit beoordelingsmodel, hoe beter de kwaliteit van de verantwoording over hun materiële onderwerpen is. Omwille van de beperkte tijd, die staat voor mijn onderzoek, heb ik een selectie gemaakt van drie materiële niet-financiële onderwerpen, die volgens de materialiteitsmatrix van elke onderneming de hoogste prioriteit krijgen toegewezen. De scores van deze drie onderwerpen worden per organisatie bij elkaar opgeteld ten behoeve van de regressie analyse (zie paragraaf 3.5) en vormen de afhankelijke variabele.

3.5 Econometrisch model

In deze paragraaf wordt het econometrisch model beschreven en worden de gekozen variabelen toegelicht. Zoals weergegeven in figuur 1, beoog ik het verwachte modererende effect tussen de materialiteitsmatrix en de score die wordt behaald op de inhoudsanalyse in kaart te brengen. Dit modererende effect breng ik in kaart door verschillende variabelen te definiëren die hieronder worden beschreven. De regressie vergelijking ziet er als volgt uit:

DV = β0 + β1Grootte + β2Totaalscore TB + β3AssuranceReport + β4Beursnotering + β5AantalPagina’s

Afhankelijke variabele. DV staat voor de score die wordt behaald op het duurzaamheidsverslag aangaande de materiële onderwerpen die zijn beoordeeld met het beoordelingsmodel. Hierbij wordt de verantwoording van drie materiële onderwerpen individueel beoordeeld en vervolgens worden de individuele scores bij elkaar opgeteld.

Onafhankelijke variabelen De Grootte van de onderneming wordt bepaald door de grootste twee variabelen van de omzet, het balanstotaal en het aantal fte23 te nemen. Grotere ondernemingen zijn zichtbaarder dan kleinere ondernemingen en ondervinden daardoor ook meer politieke druk. Op grond hiervan wordt verwacht dat grotere (en daardoor zichtbare) organisaties duurzaamheidsverslagen gebruiken als legitimatie instrument (Dowling & Pfeffer, 1975, p. 133). Bij de variabele AssuranceReport wordt gemeten of de organisatie een redelijke mate van zekerheid heeft ontvangen bij het duurzaamheidsverslag en is een dummy variabele (waarde 0 of 1). De Beursnotering is tevens een dummy variabele en heeft dezelfde argumentatie als de variabele ‘grootte’. Bedrijven met een beursnotering staan meestal meer in de belangstelling dan bedrijven zonder een beursnotering. De variabele Aantal Pagina’s is een optelling van het aantal pagina’s dat een duurzaamheidsverslag telt.

3.6 Beperkingen in het onderzoek

Dit onderzoek is, voor zover mij bekend, het eerste onderzoek dat de basis van het RAFI raamwerk gebruikt om een nieuwe beoordelingsmodel te ontwikkelen. Dit om vervolgens daarmee de kwaliteit

23 Fte staat voor fulltime-equivalent. Het is een rekeneenheid waarmee de omvang van een dienstverband of de personeelssterkte kan worden uitgedrukt (http://nl.wikipedia.org/wiki/Fte, geraadpleegd op 08-01-2015).

van de verantwoording over de meest materiële onderwerpen door bedrijven te beoordelen. Dit brengt gelijk een beperking met zich mee. Het beoordelingsmodel, dat ik in dit onderzoek presenteer, is nog geen beproefd model, omdat het voor de eerste keer wordt toegepast en het kan daardoor kinderziektes bevatten.

Verder is, zoals in paragraaf 3.3 is beschreven, het doen van inhoudsanalyse in deze vorm onderhevig aan interpretaties van de beoordelaar. Dit blijft een beperking in dit onderzoek, ondanks de maatregelen die ik heb genomen.

4. RESULTATEN

In dit hoofdstuk beschrijf ik de resultaten van mijn onderzoek en dit bestaat uit drie analyses. Bij de eerste analyse (paragraaf 4.1) concentreer ik mij op de uitkomsten van de inhoudsanalyse per individueel aspect. De tweede analyse (paragraaf 4.2) houdt zich bezig met de uitkomsten van de inhoudsanalyse per sector. De derde analyse (paragraaf 4.3) bestaat uit een regressie analyse.

4.1 Eerste analyse – per aspect

In figuur 4 zijn de resultaten van de inhoudsanalyse weergegeven. Per bedrijf (verticale as) is het aantal behaalde punten op de zes verschillende aspecten (horizontale as) weergegeven. De bedrijven staan aflopend geordend. Van het bedrijf dat de beste score heeft behaald op de inhoudsanalyse naar het bedrijf dat het slechtst, of zelfs geen punten heeft gescoord op de inhoudsanalyse. De aspecten worden achtereenvolgens geanalyseerd.

Per bedrijf wordt de score visueel weergegeven (horizontaal), onderverdeeld in de zes aspecten: A=Specific Policies (max 24ptn), B=Stakeholder Engagement (max 48 ptn), C=Assessing (max 30 ptn), D=Integrating and Acting (max 12 ptn), E=Tracking (max 24 ptn), F=Remediation (max 12 ptn), totaal 150 ptn.

Figuur 4 Resultaten inhoudsanalyse van de gehele selectie

0   25   50   75   100   125   150  

4.1.1 Aspect A ‘Specific Policies’

Zoals ik in paragraaf 3.1.1. heb beschreven, hebben de criteria tot doel te meten, in hoeverre er iets wordt gezegd over het materiële onderwerp aangaande de zes aspecten. Aspect A richt zich specifiek op de managementaanpak ten aanzien van de meest materiële (in mijn onderzoek zijn dat drie) onderwerpen. De Transparantiebenchmark rekent een meer algemene beschrijving sneller goed, dan dat ik dat ik doe in mijn studie. Ik ben kritischer in dit opzicht, omdat ik graag iets terug wil zien over het beleid van het management ten aanzien van dit materiële onderwerp. Wat opvalt bij aspect A is, dat van de maximaal behaalde score, er vrij weinig bedrijven zijn die dit halen. Dit komt vooral, doordat bij de beschrijving van sturing en beheersing ten aanzien van MVO onderwerpen, een

‘algemeen verhaal’ wordt beschreven. Dit algemene verhaal raakt niet altijd de vijf specifieke punten van criterium 1 in mijn inhoudsanalyse. Er wordt overwegend een algemeen beleid geformuleerd ten aanzien van MVO onderwerpen en dit wordt niet specifiek gemaakt voor de materiële onderwerpen.

Verklaringen met betrekking tot variaties van dit aspect moeten worden gezocht in de legitimatietheorie. De reden hiervoor is dat, als bedrijven geen concreet beleid hebben ten aanzien van MVO, zij hierover een ‘vaag’ verhaal zullen vertellen, dat de positieve successen zal benadrukken en de negatieve acties zal bagatelliseren (Neu et al., 1998). Van de 32 beoordeelde bedrijven hebben 7 (22%)24 een nul score behaald. Ongeveer de helft (15 bedrijven) hebben 14 punten of meer gescoord op aspect A. Het maximum aantal punten, dat op dit aspect behaald kon worden, is 24 punten. Geen

Verklaringen met betrekking tot variaties van dit aspect moeten worden gezocht in de legitimatietheorie. De reden hiervoor is dat, als bedrijven geen concreet beleid hebben ten aanzien van MVO, zij hierover een ‘vaag’ verhaal zullen vertellen, dat de positieve successen zal benadrukken en de negatieve acties zal bagatelliseren (Neu et al., 1998). Van de 32 beoordeelde bedrijven hebben 7 (22%)24 een nul score behaald. Ongeveer de helft (15 bedrijven) hebben 14 punten of meer gescoord op aspect A. Het maximum aantal punten, dat op dit aspect behaald kon worden, is 24 punten. Geen