• No results found

5. Resultaten veldonderzoek

6.2. Aardewerk

6.2.2 Intrinsieke waarde van de aardewerkcontexten

Alle vondstcontexten situeren zich qua grootte in de orde van “minder dan 25 scherven” . Vaak gaat het zelfs om maximaal 6 stuks en veelal gaat het slechts om 1 à 3 fragmenten.

In totaal gaat het om 39 aardewerkfragmenten waaronder 16 randen.

De verschillende pot-individuen en/of baksels zijn bovendien binnen een context veelal aanwezig met slechts één à vijf scherven. Bijkomstig zijn deze in sommige contexten vooral verweerd en/of kleiner dan 4 cm².

Gezien deze fragmentarische toestand zijn er te weinig vormelijke en andere attributen te onderscheiden om de globale vormcategorie veelal met zekerheid vast te stellen. Het determineren tot op het vormtype kon voorlopig met enige zekerheid in vijf contexten vastgesteld worden binnen het Diestse Fase 3 assemblage.

Het gaat namelijk om kommen (V11 en V19), kannen/kruiken (V14 en V17) en wellicht het fragment van een grape (V20).

Niettemin zijn er ook contexten met “relatief” wat grotere scherven.

Meestal wijst “groter” schervenmateriaal op contexten die weinig of minder lang -al dan niet verschillende keren- aan het oppervlak hebben gelegen. Op sites van het type “rurale nederzettingen” is het merendeel van de scherven daar ook kleiner dan 4cm² en/of verweerd. Dit wijst er op dat het materiaal wellicht lang aan het oppervlak lag of meermaals aan het oppervlak heeft gelegen voordat het in een spoorvulling terecht kwam.

Niettemin mag men wellicht stellen dat het aangetroffen “grotere” aardewerk nog steeds voornamelijk zogenaamd secundair rondslingerend afval betreft. Het wijst dus in de richting van huishoudafval, maar meer conclusies kunnen er waarschijnlijk niet uit getrokken worden.

106

Gezien de vondstcontexten niet omvangrijk zijn, mag men niet spreken van “afvaldumps”. Waar de mens woonde, op de hogere en drogere gronden, werd doorheen de tijd enorm veel afval geproduceerd. Afval bleef in de regel niet op de woonvloer rondslingeren, maar werd verzameld en vervolgens gedumpt op een plaats waar niemand er last van had. Dit kon in de directe omgeving van de woonplaats zijn of iets verder weg, bijvoorbeeld in het rivier- en beekdal, een oude meander of bij een beekovergang. . In ieder geval kan men verwachten dat bij een nederzettingsterrein op de flanken van het Demerdal een grote kans bestaat op het voorkomen van afvaldumps in het rivierdal. Dit geldt ook voor andere locaties, waar de Demer dicht langs of door middeleeuwse bewoningskernen stroomt. Dit is in onderhavige zone zeker het geval

In het geval van secundair is er nog een fase of zelfs verschillende fases geweest tussen het afdanken en het in de context terecht komen. Het afval heeft dan in de tussentijd nog ergens gelegen en is vervolgens -diverse keren- verplaatst. Het kan dan gaan om een tussentijdse afvalplek, zoals een mesthoop of een hoek van het erf, maar ook om een loopoppervlak of zelfs een afgedankt/leegstaand huis binnen een gemeenschap. Secundair afval is te herkennen aan zijn grotere fragmentatiegraad en grotere incompleetheid dan bij primair afval en in gebruikscontext. Door het verplaatsen breekt er vaak nog van alles en niet alles wordt tegelijk verplaatst of naar dezelfde plek verplaatst, waardoor delen van potten op een verschillende plek eindigen (zie bijvoorbeeld een spatiale analyse en cross-fitting van enkele specifieke keramiekgroepen te Raversijde). Vaak geeft het materiaal nog slechts een zeer vage indruk van het gebruik, de gebruikscontext of de gebruikers. De potentie van dit materiaal zit hem echter wel in het feit dat het een weerspiegeling is van het dagdagelijkse leven met een veelheid aan taken en acties. De facto assemblages zijn geen weerspiegeling van de in omgang zijn aardewerk. Gezien veel meer potten breken dan dat ze min of meer volledig overleven beschikt secundair afval een breder en wellicht veel representatiever beeld van de werkelijkheid.

Soms is deze verplaatsing naar de archeologische context intentioneel, een zogenaamde intentionele dump, als men een tijdelijke en/of een definitieve opslagplek heeft voor afval. Een vuilnisbak of mesthoop kan een tijdelijke plek zijn voor men iets naar een vuilstortplek of een beerput brengt. Een beerput, op zijn beurt, kan evenzeer

107

maar een tijdelijke plek zijn voor hij wordt geleegd. De tijdelijke plek is vaak niet te achterhalen, maar soms, bijvoorbeeld in een gracht of beerkuil, kan men vaststellen dat de context leeg werd gehaald en de inhoud werd verplaatst (leeggehaalde context). Bij intentionele dump komt het materiaal vaak in een echte afvalcontext (zoals een beerkuil, beerput of afvalstortplek) terecht of in een context die hier secundair voor werd gebruikt (zoals een kuil, een uit gebruik geraakte waterput, een oude kelder of een afgebrand huis). Afval van verschillende ouderdom kunnen hierbij bij elkaar in één context terecht komen.

Naast de intentionele dump is er nog de categorie rondslingerend afval. Ook dit is secundair afval, maar nu is het vaatwerk min of meer per ongeluk in een archeologische context terechtgekomen. Afval slingert rond na afdanking en wordt vaak verspreid over het loopoppervlak. Uiteindelijk komt het terecht in de laag die wordt gevormd op het loopoppervlak of in; op dat moment openliggende; kuilen, grachten en andere depressies die doorheen de tijd langzaam opgevuld raken. Ook kan afval via bemesting in tuintjes of akkers terecht komen, kan het verplaatst raken door opspit of komt het er omwille van egalisering met grond van elders. Bij opspit kan het oude afval zelfs weer in roulatie geraken. Het aardewerk in dit type contexten is over het algemeen te herkennen aan een zeer grote fragmentatiegraad en vaak vertoont het oppervlakte- en breukslijtage. Het is in dit geval normaal slechts maar één of enkele fragmentjes van ieder potindividu aan te treffen. Meestal dateren de mobilia uit een vrij lange looptijd en kan de datering van de vondsten vrij ver van de datering van het spoor afliggen. Het reconstrueren van het oorspronkelijke gebruik en de oorspronkelijke context is meestal niet eenvoudig en vaak zelfs onmogelijk. Uiteraard kunnen dergelijke contexten naderhand worden opgekuist of opnieuw uitgegraven en zo eigenlijk een tussenfase vormen waarna het vondstmateriaal alsnog in een andere secundaire context terecht kan komen.

Verder werd op basis van het aardewerkassessment visueel en met stratigrafische terugkoppeling beoordeeld dat de vondstcontexten periode coherente assemblages (kunnen) zijn, dus zonder inmenging van ouder of jonger materiaal.

Dit moet men echter met een korreltje zout nemen, gezien vondstomstandigheden in een fluviatiel milieu.

108

Men mag echter niet vergeten dat incoherentie vaak ook niet uit de data visueel of door middel van terugkoppeling naar voren komt. Het zijn de processen die zich het minst makkelijk laten vatten.

In onderhavige studie wordt het aardewerk om bovenstaande redenen voornamelijk primair als dateringsmiddel gebruikt, gezien de aard van het materiaal. Dit niveau biedt voldoende (bijkomende) informatie voor de interpretatie van de archeologische fenomenen.

Gezien de zeer geringe omvang van het aantal vondsten kunnen evenzeer slechts vrij algemene uitspraken worden gedaan over de datering van de vondstcomplexen. Hierbij is dan ook de nodige voorzichtigheid qua interpretatie geboden.