• No results found

interviews met de docenten en de mediathecaresse

In document Literaire ontwikkeling (pagina 46-53)

Caroline Coppes is vakgroepvoorzitter van de vakgroep Nederlands binnen het Augustinuscollege en ze is voorzitter van de zeer actieve werkgroep taal binnen dezelfde school. Ze geeft les in de brugklas, in havo 3 en in atheneum 3. Ook is Caroline voortrekker van het enkele jaren geleden gestarte

leesproject, de brugklas leest; dat ertoe heeft geleid dat alle leerlingen in de brugklas en in klas 2 een boek bij zich hebben zodat er altijd op een ‘dood’ moment in de les gelezen kan worden. Het succes van dit project is enorm. Het project is ontwikkeld in samenwerking met de drie landelijke

pedagogische centra APS, CPS en de KPC-groep. Het behoeft geen verdere uitleg dat Caroline het van groot belang vindt dat leerlingen in alle klassen heel veel lezen.

Het doel van dit interview was om erachter te komen op welke manier er op dit moment aandacht wordt besteed aan literatuur in de onderbouw en in het vmbo en of er behoefte is aan een methode om op een vergelijkbare wijze als Theo Witte heeft gedaan aan de slag te gaan met

leesontwikkeling voor de onderbouw. Dit om ervoor te zorgen dat het leesonderwijs ook aantoonbaar leidt tot ontwikkeling van leerlingen op het gebied van literatuur.

Op dit moment wordt er in de onderbouw hard gewerkt aan het vakwerkplan voor Nederlands op het Augustinus. Er is een behoefte aan standaardisering van het hele programma zodat duidelijk wordt wat wanneer gedaan wordt, en hoeveel tijd er voor de verschillende onderdelen beschikbaar is. Zoals ook al eerder in dit onderzoek genoemd is, wordt het onderdeel literatuur niet apart beschreven in de kerndoelen. Er is wel aandacht voor, maar het is per docent wisselend hoeveel en op welke manier er aandacht aan literatuur wordt besteed.

In het gesprek draaide het niet zozeer om de vraag of leerlingen wel zouden willen lezen, maar wat ze lezen en op welke manier het mogelijk is om een ontwikkeling te bewerkstelligen bij leerlingen. De leerlingen zijn eraan gewend om altijd een boek bij zich te hebben, maar het is

opvallend hoe vaak Francien Oomen en Carry Slee uit de tas blijven komen. Ook later in de brugklas en in de tweede klas, blijven deze boeken favoriet. Caroline heeft inmiddels veel dingen geprobeerd op het gebied van literatuur. In voorgaande schooljaren werden de laatste lessen voor de kerst gebruikt om een boekenlijst samen te stellen. Leerlingen moesten dan zelf een boek zoeken om te lezen. Ze maakten een lijstje van 5 boeken die ze graag zouden willen lezen. Vaak gaf dit heel verrassende resultaten. Ook starten de leerlingen in klas een met een leesportfolio, maar dit wordt helaas niet altijd overgedragen aan de docent die de klas het jaar daarna heeft. In klas 3 wordt er een betoog geschreven over een boek dat is gelezen.

Volgens Caroline is het heel belangrijk om als docent op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen op het gebied van de jeugdliteratuur. Zelf gaat ze elk jaar met een tas vol boeken de vakantie in, zodat ze aan het begin van het nieuwe schooljaar uitstekend weet wat er voor kinderen te koop is. Leerlingen mogen van haar (bijna) alles lezen. Ook buitenlandse schrijvers staat ze toe, dit ook weer om ervoor te zorgen dat leerlingen plezier houden in het lezen. Leerlingen vinden het ook heel plezierig dat de docent alles heeft gelezen en er enthousiast over kan vertellen. Ook uit ander onderzoek blijkt dat de docent een zeer bepalende rol heeft bij het (laten) lezen van kinderen.

Het zou heel plezierig zijn als er een systeem was waarmee leerlingen kunnen werken, waarbij ze gemonitord zouden kunnen worden en dat niet al te arbeidsintensief voor de docent is. Met de huidige mogelijkheden in digitale leeromgevingen, is er natuurlijk van alles mogelijk op het gebied van een digitale portfolio. Leerlingen zouden dan bij binnenkomst hun eigen niveau kunnen bepalen en van daaruit proberen om zichzelf op te werken naar een hoger leesniveau, zodanig dat er aan het eind van de schoolcarrière op het gebied van de literatuur een duidelijke lijn en ontwikkeling te zien is van jeugd, eventueel via adolescentenliteratuur naar ‘volwassen’ literatuur. Een systeem met niveaus waarin je kunt zien op welke plek een boek staat, welke boeken daar net boven en welke daar net onder staan zou goed kunnen werken. Op die manier kunnen leerlingen nog makkelijker boeken kiezen en wordt het voor de docent ook overzichtelijk en goed te monitoren. De leerlingen hebben bovendien een overzicht van hun eigen ontwikkeling en kunnen in de brugklas al zien waar ze naar toe (zouden) moeten werken.

2.2. Interview Bart Poesiat

Bart Poesiat is docent Nederlands. Hij geeft les in de onderbouw van het vmbo-havo en atheneum en in de bovenbouw van het vmbo. Hij besteedt in de onderbouw minimaal een half uur in de week aan literatuur. In dit halve uur lezen de leerlingen zelfstandig in hun boek (dat ze altijd in hun tas hebben). Bart is een gedreven docent die het belang van lezen zeer hoog in het vaandel heeft. Lezen is de basis van het leren. Als je gewend bent om veel en vaak te lezen, gaat het leren makkelijker. Niet alleen het technische lezen verbetert, maar ook het begrijpend lezen, en dat is weer van belang bij alle andere vakken.

Net als Caroline is Bart op zoek naar een goede en makkelijke manier om de ontwikkeling van leerlingen in kaart te brengen. Ook voor hem staat het leesplezier voorop, maar het is wel de

bedoeling dat leerlingen er iets van leren. Na klas 2 is het niet meer de bedoeling dat er nog meer Carry Slee gelezen wordt. Op de lijst waar leerlingen in de brugklas en klas 2 uit mogen kiezen, staan 1 en 2 boeken. Leerlingen moeten elk jaar van Bart minimaal 4 boeken lezen en bij elk boek een opdracht maken. In de brugklas mogen leerlingen eigenlijk alles lezen wat ze willen, het gaat vooral om het plezier in lezen hebben en houden. In klas 2 is er geen tijd meer om klassikaal te lezen maar moeten leerlingen dat gewoon thuis doen of in verloren momenten in de les. In klas 2 moeten er minimaal 3 boeken gelezen worden, het geheel wordt afgesloten met een eindopdracht, een

presentatie. In klas 3 van zowel vmbo als havo/atheneum wordt de overstap gemaakt naar volwassen literatuur. Er moet dan bij de drie boeken minimaal 1 boek uit niveau 1 of 2 van Theo Witte gelezen worden. Op deze manier wordt de leerling langzaam richting volwassenliteratuur gestuurd.

Opvallend is het grote niveauverschil tussen leerlingen. Dit verschil zit niet in het niveau van de leerlingen (vmbo/havo/ath) maar in het geslacht. Er is een enorm verschil in leesniveau tussen jongens en meisjes. De meisjes halen het verplichte aantal te lezen boeken allemaal met gemak, terwijl jongens zich er doorheen moeten worstelen.

In het vakwerkplan voor het vak Nederlands zou volgens Bart 20% aan literatuur besteed moeten worden. Dat is ambitieus, maar ook realistisch. Het is van belang dat er wel een goed programma aan ten grondslag ligt, waarmee alle docenten werken zodat elke leerling voor literatuur

dezelfde route volgt en de doorlopende leerling gegarandeerd is. Net als Caroline heeft ook Bart behoefte aan een instrument waarmee de ontwikkeling van leerlingen in kaart gebracht kan worden. Het internet en de mogelijkheden van de digitale leeromgeving dienen hierbij ten volle benut te worden. Ook is het van belang dat het voor de docent een niet al te arbeidsintensief is, dit vooral ook om andere collega’s mee te krijgen. Voor de leerlingen is het van belang dat het portfolio gevuld kan worden in de digitale leeromgeving zodat het alle jaren mee kan gaan en de ontwikkeling zichtbaar wordt voor zowel leerling als docent. Het is daarbij van belang dat de docent goed op de hoogte is en blijft van ontwikkelingen binnen de literatuur. Een website vergelijkbaar met die van lezen voor je lijst is daarbij ideaal, vooral omdat het voor een willekeurige docent onmogelijk is om alle nieuwe boeken daadwerkelijk te lezen en te beoordelen.

2.3. Interview Alfred Poort

Alfred Poort is eerstegraads docent Nederlands. Hij geeft vooral les in de bovenbouw van het atheneum maar heeft ook een paar onderbouwklassen. Behalve docent Nederlands is Alfred ook coach, trekker van het atheneum extra, en heeft hij zitting in ‘het onderwijsbureau’ op het

Augustinuscollege. Dat laatste houdt in dat hij samen met een collega de ontwikkeling op school in de gaten houdt en monitort, studiedagen organiseert, bedenker en uitvoerder is van vernieuwende en kwaliteit verhogende projecten zoals de zelfevaluatie en nog een aantal andere. Er kan dus wel gezegd worden dat hij een zeer actieve betrokken docent is die voorop loopt in ontwikkeling op zeer divers gebied.

Op de vraag of de literatuurontwikkeling op het Augustinuscollege verloopt volgens een vaste structuur, antwoordt hij ontkennend. Voor hem is het onderdeel fictie, helaas, een sluitpost. Als hij alle andere stof op tijd af heeft, is er ‘gelukkig’ even tijd voor fictie. Fictie wordt niet getoetst in de

hoofdstuktoetsen, dus voor leerlingen lijkt het niet erg als een hoofdstuk niet behandeld is. Verder is er de afspraak dat de leerlingen in klas 1 werken aan hun leesdossier. Dat gebeurt ook in de klas, de winst is dat leerlingen dan in de klas ermee aan de slag zijn, dat je daar als docent zicht op hebt en dus snel kunt beoordelen of leerlingen een opdracht goed uitvoeren, maar het leesdossier kan zeker geprofessionaliseerd worden, zowel door de kinderen als door de collega’s. Leerlingen moeten in alle onderbouwklassen in elk geval drie boeken per jaar lezen. Voor klas 3 is er nu ook weer een boek aangeschaft om klassikaal te kunnen lezen red ons Maria Montinelli van Herman Koch. De leerlingen lezen dat boek samen in de klas. Bij de knip in Atheneum 4 wordt het steeds erg duidelijk hoe weinig er aan verhaalanalyse gedaan is. Volgens de leerlingen is er ‘niets’ behandeld. Dat is natuurlijk niet helemaal waar, maar het is wel de reden om in Atheneum 4 en ook in havo 4 te beginnen met het hele onderdeel verhaalanalyse omdat de meeste leerlingen daar inderdaad nog maar weinig mee in aanraking zijn geweest.

Volgens Alfred is er nog heel wat te verbeteren en zou het heel zinvol zijn om een goed systeem te bedenken voor leerlingen in de onderbouw om mee te kunnen werken. Ideaal zou het zijn als het kan worden gedigitaliseerd, zodat het dossier met de leerling mee kan groeien en de docent niet afhankelijk is van de overdracht door de leerling zelf. De voorbereiding voor de bovenbouw vanuit de onderbouw moet ook beter. Het is van belang dat de vakgroep een duidelijke keuze maakt in wat

er behandeld wordt in de onderbouw. Dit is best te doen, het is gewoon nog niet gebeurd. De collega’s zijn allemaal zeer bereid om er tijd in te steken, het is echter van belang dat de afspraken van tijd tot tijd weer even op scherp gezet worden zodat iedereen weet wat er moet en kan.

De leerlingen krijgen bij Alfred in de les geen tijd om zelf hun boeken te lezen. Wel is hij een zeer groot voorstander van lezen in de les, maar dan vooral samen een boek lezen, of gewoon voorlezen. Elke keer wordt hij weer verrast door het feit dat leerlingen het zo vreselijk leuk vinden als er voorgelezen wordt. Ook poëzie is zeer geschikt om voor te lezen. Dit is volgens Alfred dan ook dé manier om leerlingen enthousiast te maken voor literatuur, zorgen dat je je eigen enthousiasme overbrengt op de leerling. Net als de meeste collega’s is ook Alfred niet heel goed op de hoogte van jeugdliteratuur waardoor het voor hem ook lastig is om aan de onderbouw leerlingen leuke en goede boeken te adviseren. In de bovenbouw wordt de lijst van Theo Witte gebruikt, maar alleen maar als lijst. Het vraagt teveel tijd om leerlingen daadwerkelijk een niveau te laten bepalen en de leerlingen daar ook mee te laten werken. Leerlingen moeten dus gewoon een boek kiezen en Alfred zal het ze zeker laten merken als hij vindt dat er wel iets anders gekozen kan worden. Veel leerlingen zijn daar wel gevoelig voor en wisselen Het gouden ei dan snel voor een boek dat net iets meer literaire uitdaging biedt. Dat is dan ook meteen de manier om leerlingen te stimuleren, zorgen dat ze iets anders willen lezen, dat daadwerkelijk doen en met een beetje mazzel daar ook nog lol in hebben.

2.4. Interview Susan Zielman

Susan Zielman is eerstegraads bevoegd docent Nederlands. Inmiddels ruim tien jaar verbonden aan het Augustinuscollege. Vrijwel alle jaren is ze brugklasmentor en geeft ze dus in de onderbouw les, maar het overgrote deel van haar lessen geeft ze in de bovenbouw van het havo en atheneum. Ook heeft ze een aantal jaren op de Hanzehogeschool gewerkt. Ze is dus uitstekend op de hoogte van wat er gevraagd wordt aan doorlopende leerlijnen vanaf klas 1 tot het hbo.

Op de eerste vraag over de structuur in de literatuurlessen antwoordt Susan ook dat er wel afspraken zijn maar dat niet alles even goed loopt. De leerlingen hebben in het begin van het jaar wel steeds een leesuur gehad om zelf hun boek te lezen, maar dat schiet er, zeker bij haar mentorklas, steeds vaker bij in. Volgens Susan is het zaak dat je erg strak vasthoudt aan deze uren, want zodra je het even laat verslappen, wordt het te makkelijk om dat uur voor andere zaken te gebruiken. Even met een mentorleerling praten, even wat mentorzaken in de les doen, of gewoon het uur gebruiken om de stof voor de toets erdoor te krijgen. Ook Susan geeft aan dat het onderdeel fictie in de hoofdstukken een sluitpost is. Omdat het niet getoetst wordt, wordt het met enige regelmaat gewoon overgeslagen. Susan is wel een groot voorstander van de leesuren, lezen is een belangrijke vaardigheid, goed voor de algemene ontwikkeling, en voor leerlingen is het lezen van literatuur belangrijk omdat daarmee ook het technisch en begrijpend lezen beter wordt, en dat is weer vooral nodig in de bovenbouw. De tendens is dat leerlingen allen maar minder gaan lezen, dus moet er in de lessen echt aandacht aan besteed worden. Susan is afgestapt van het leesdossier, dat begint namelijk altijd goed en enthousiast, zowel bij leerlingen als bij docenten, maar het verzandt vaak. De planning voor literatuurlessen kan beter en moet absoluut meer gestructureerd. Nu is het zo dat er ‘even een spreekbeurt’ tussendoor

komt, of dat er een andere opdracht bedacht wordt omdat er immers ook nog iets met fictie gedaan moet worden.

De beste manier om leerlingen aan het lezen te krijgen is toch het leesmoment in de klas. Dan weet je in elk geval zeker dat ze lezen. De hoop is dat leerlingen die uit zichzelf niet of bijna niet lezen in zo’n les dan toch zo gegrepen worden door het verhaal dat ze er thuis verder in willen lezen. Verder is het tijdschrift young adult books heel geschikt om in de klas te behandelen omdat dat en heel goed overzicht geeft van nieuwe boeken voor jeugdige leerlingen. Boeken die goed aansluiten bij hun belevingswereld. Tot slot is ook een goed boekenaanbod in de mediatheek van cruciaal belang. Als leerlingen daar goed kunnen kiezen, is dat zeker bevorderlijk voor het leesplezier.

Leerlingen in de eerste drie jaren lezen vooral series. De grijze jager, de hongerspelen, ook nog erg veel hoe overleef ik, en dat mag, maar uiteindelijk is het wel de bedoeling dat leerlingen ook af en toe een boek pakken dat een beetje lastiger is, en waar iets diepere lagen in te vinden zijn. Natuurlijk moeten leerlingen lezen voor hun lol, maar het blijft het vak Nederlands en dan mag er best wat gevraagd worden. Het zou dus ook goed zijn als er een duidelijke doorlopende leerlijn is, liefst over alle jaren voor het onderdeel literatuur. Voor leerlingen en collega’s is het dan duidelijk, leerlingen maken een aantoonbare ontwikkeling door en weten al in klas 1 waar ze in klas 6 uit moeten komen.

2.5. Interview Petra Busz

Petra is tweedegraads bevoegd docent Nederlands. Ze heeft een halve baan aan het

Augustinuscollege waarin ze vooral lessen in de onderbouw en in het vmbo verzorgt. Petra leest zelf erg graag jeugdliteratuur en is daarom zeer goed op de hoogte van wat er op de markt is en wat de leerlingen lezen. Tijdens het interview komt dat enthousiasme voor jeugdliteratuur duidelijk naar voren.

Op de vraag over de structuur in de literatuurlessen Nederlands, antwoordt Petra net als alle andere docenten dat er geen vastgestelde structuur is, dus dat ze zelf veel bedenkt. Ze houdt zich, net als de andere onderbouwdocenten wel behoorlijk goed aan het leesuur. Dat wil zeggen, ze besteedt kort tijd aan literatuur door bijvoorbeeld het promoten van boeken, en daarna hebben de leerlingen minimaal een half uur om zelfstandig in hun eigen boek te lezen. Petra probeert met name door het gebruik van de ‘D’ boeken, de leerlingen te stimuleren om af en toe een ander boek te pakken en niet te blijven hangen bij wat ze al in groep 8 gelezen hebben. Het valt op dat vooral de leerlingen die niet graag lezen, daar vaak wel blijven hangen. De leerlingen moeten minimaal 3 boeken per jaar lezen en mogen maximaal één boek van dezelfde schrijver lezen. Petra heeft voor zichzelf wel een duidelijke structuur in de lessen, in klas 1 worden de leerlingen nog redelijk vrij gelaten, in klas 2 schrijven ze een recensie, maken ze over een tweede boek algemene vragen en een samenvatting en het derde boek is klassikaal en wordt daarvan wordt een verfilming bekeken. Ook daar volgen dan weer vragen over. In klas 3 moeten de leerlingen een boekpresentatie geven, een betoog schrijven en opnieuw een verfilming van een boek bekijken en daar een verslag over schrijven. Uiteraard wordt dat boek ook gelezen.

Ook voor Petra geldt dat een vaste structuur zeer welkom zou zijn. In dat geval zijn leerlingen beter te volgen en zullen ze wellicht minder snel teruggrijpen naar het bekende. Petra vindt het het eindniveau van de leerlingen die vmbo-TL examen doen, op hetzelfde niveau zou moeten liggen als

dat van de leerlingen aan het eind van havo 3, maar daar is nog wel veel werk te doen. Op dit moment

In document Literaire ontwikkeling (pagina 46-53)