• No results found

6.1 Interpretaties van de resultaten

In document Was dit nou ethisch? (pagina 81-83)

Op basis van de conclusie, zijn enkele interessante punten uitgelicht die nadere toelichting of interpretatie verdienen. Allereerst is opmerkelijk dat de populairste manier om slachtoffers van misdrijven te benaderen per telefoon is. Dit is ergens bijzonder, omdat een groot gedeelte van de journalisten ook aangeeft dat zij vinden dat je een slachtoffer juist overvalt wanneer je ze opbelt. Opvallend is daarbij dat sommige journalisten sociale media zelfs nog eerder prefereren dan bellen naar een slachtoffer. Volgens hen schrikt ook dit slachtoffers minder af. Dit is een interessante ontwikkeling, omdat journalisten jaren geleden nog geeneens sociale media hadden. Nu wordt het door sommigen als één van de beste, of zelfs de beste, manier gezien om slachtoffers aan te spreken. Het illustreert dat boundary work ook bij slachtoffers van misdrijven aanwezig is en dat sommige vormen van nieuwe media steeds meer hun intrede doen in de dagelijkse beroepspraktijk van een journalist. Aan de andere kant is weer gezegd door een verslaggever dat zelfs al op iemands LinkedIn profiel kijken, waardoor het slachtoffer kan zien dat een journalist op hun pagina heeft gekeken, een schending van de privacy is. Zo zijn de verschillen alsnog evident groot in hoeverre journalisten vinden dat zij het moreelst een slachtoffer van een misdrijf moeten benaderen.

Er zijn journalisten die wel oproepen plaatsen en journalisten die dit niet doen of niet benoemen. Dat journalisten niet komen op het plaatsen van een oproep wanneer hen is gevraagd naar de beste benaderingsmethode kan zijn dat het een minder gebruikte en minder voor de hand liggende benaderingsmethode voor hen is dan eerder genoemde manieren zoals e-mail, telefonisch of face-to-face contact. Dat een aantal journalisten bijna nooit tot geen oproepen plaatsen kan een verband hebben met hun werkgever, bijvoorbeeld in het geval van Mark Schrader (AT5) en Jermaine Ellenkamp (RTL Boulevard). Beide mannen werken voor redacties die vooral benaderd worden door misdrijfslachtoffers en zowel Mark als Jermaine hebben tijdens het interview aangegeven niet zelf actief op zoek te ‘moeten’ om in contact met slachtoffers te komen.

Opvallend is dat een groot gedeelte heeft aangegeven tijdsdruk te herkennen. Dat het merendeel van de journalisten deze druk voelt of ooit meemaakt, is aan de ene kant te begrijpen omdat het nou eenmaal een vak is dat gepaard gaat met een competitieve mentaliteit. Aan de andere kant is het toch opmerkelijk dat veel journalisten, ook degenen die al tientallen jaren werkzaam zijn in het vak, nog steeds eerlijk toegeven die druk te herkennen, zelfs bij slachtoffers van misdrijven terwijl dit een kwetsbare en gevoelige doelgroep is.

81 Ook interessant is dat dat de journalistieke studies eerder als ‘leuk’ dan ‘leerzaam’ worden beschreven. Een meerderheid van de journalisten vindt dat de ervaring hen leert hoe zij ethische keuzes moeten maken bij slachtoffers van misdrijven. Toch zegt ook een groot deel dat meer voorlichting over ethiek in de studentenbanken geen kwaad zou kunnen, paradoxaal genoeg. Tegelijkertijd is dit een verbeterpunt voor huidige opleidingen en studies journalistiek. Er lijkt een behoefte te zijn vanuit journalisten om al vroeg te leren dat er in het werk als journalist mogelijk moeilijke situaties en ethische dilemma’s kunnen zijn. Maar de colleges en vakken die nu op hbo-scholen en universiteiten zijn, zijn volgens de journalisten nog niet op het niveau waarvan zij vinden dat het zou moeten zijn.

Wat opvalt is dat Bram de Waal, die dezelfde studie als Mark Schrader heeft gevolgd, zegt dat er geen apart vak voor ethiek was. Dit kan betekenen dat de studie, namelijk journalistiek aan de School voor de Journalistiek in Utrecht, veranderd is en er in de loop der jaren meer aandacht voor is gekomen, gezien Bram de studie ongeveer tien jaar eerder deed. Of het betekent dat Bram de Waal zich niet meer kan herinneren dat er een vak aan ethiek was gewijd. Mocht het laatste van toepassing zijn, dan kan gesuggereerd worden dat het vak geen indruk op hem heeft achtergelaten – iets wat des te opmerkelijker zou zijn.

Toen gevraagd is in hoeverre journalisten codes, richtlijnen of een stijlboek op de redactie hebben, is bewust niet gevraagd naar hun naleving van de Code voor de journalistiek, door het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren of de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek met de gedachte dat het iets betekent als journalisten deze wel of niet uit zichzelf benoemen. Op Saskia Belleman na, die de Code voor de Journalistiek benoemde, zei geen één journalist iets over de algemene codes. Dit betekent niet per definitie dat zij er niet bekend mee zijn, maar hierdoor rest wel de vraag in hoeverre journalisten uit zichzelf deze codes raadplegen of in wezen bekend met één van de twee zijn.

Zijn er grote verschillen tussen werken voor de televisie en de krant? Journalisten die voor de krant werken vinden dat een slachtoffer het artikel altijd van te voren mag lezen. Maar voor televisieopnames kunnen slachtoffers niet altijd de uitzending van tevoren zien. Dit komt hoogstwaarschijnlijk doordat het kan zijn dat een opname dezelfde dag al uitgezonden wordt of omdat een opname live is. De vraag is of journalisten niet ook wat dit betreft slachtoffers in bescherming moeten nemen, als dat al hun taak is. Een slachtoffer dat live te zien is, kan zijn uitspraken niet meer terug nemen. En juist iemand die veel verdriet of een trauma heeft, kan iets zeggen dat hij niet meent of niet zo bedoelde. Sommige journalisten stelden zelf al de vraag of het überhaupt ethisch is om slachtoffers te interviewen. Die vraag blijft interessant, ook na dit onderzoek.

Opvallend is dat veel journalisten, wanneer hen gevraagd werd naar verschillen in ethiek per journalist, De Telegraaf noemen als een medium waar ‘wellicht minder ethische beslissingen worden genomen’. Echter, de journalisten van De Telegraaf vinden juist dat – toen hun is gevraagd de eigen ethiek te beoordelen – ze over het algemeen ethisch te werk gaan. Deze journalisten geven aan dat zij nastreven om in hun dagelijks werk zo ethisch mogelijk afwegingen te maken. Nu is De Telegraaf alsnog een hoogwaardig medium, gezien het een traditionele

82 en de meest gelezen krant in Nederland is, maar opvallend is wel dat juist deze krant vaker genoemd wordt wanneer het gaat om slachtoffers minder goed behandelen of onethisch benaderen. Het is vergelijkbaar met het onderzoek van Bishop (1999), die constateerde dat tabloidverslaggevers vaker worden neergezet als sensatielustig. Vergelijkbaar iets wordt nu gedaan met de Telegraaf: het medium dat in Nederland aangehaald wordt als sensationeel of opdringerig. Dit is een geval van boundary work waarmee de journalisten de status van andere journalisten al dan niet onbewust veroordelen.

In document Was dit nou ethisch? (pagina 81-83)