• No results found

a Voorlopige cijfers; de cijfers zijn gebaseerd op een onderwijsvolgsysteem dat nog niet helemaal compleet is. De cijfers kunnen daardoor afwijken van andere door het CBS gepubliceerde cijfers. Bron: IB-groep, SSB

3.10 Instroom in het hoger onderwijs

De absolute instroom23 in het hoger onderwijs is voor bijna alle herkomst-groepen gestegen (zie tabel 3.5). Een uitzondering hierop is de instroom van Antillianen: in 2005 schreven 973 Antilianen zich voor het eerst in voor een opleiding in het hoger onderwijs in Nederland, terwijl dit aantal vijf jaar eerder nog 1.490 was. Mogelijke verklaringen voor deze daling zijn de toegenomen populariteit van de Universiteit Nederlandse Antil-len en de daling van het aantal personen dat een havo- of vwo-diploma op de Antillen verwerft. Naast de instroom van Antillianen is ook de instroom van westerse allochtonen tussen 2000 en 2005 licht gedaald. Het aandeel studenten dat zijn carrière in het hoger onderwijs begint met een

23 Het betreft hier eerste hoofdinschrijvingen in het hoger onderwijs. Personen die al eerder ingeschreven stonden en na een studieonderbreking zich weer inschreven, zijn niet in deze tabel opgenomen.

WODC_250_20.indd Sec6:74

universitaire studie is voor alle herkomstgroepen behalve Marokkanen en Surinamers hoger in 2005 vergeleken met 200024. Hierbij moet worden aangetekend dat deze stijging het hoogst is onder autochtone en westerse allochtone studenten.

Zoals blijkt uit tabel 3.5 vormden vrouwen in 1995 meer dan de helft van de Surinaamse, Antilliaanse en westers allochtone instromers in het hoger onderwijs. Zo was zelfs 55% van de Surinaamse instromers en 54% van de Antilliaanse instromers vrouw. Het aandeel vrouwen is tussen 1995 en 2005 gestaag toegenomen voor alle niet-westerse herkomstgroepen. Het aandeel vrouwen nam het meest toe onder Turkse, Marokkaanse en overige niet-westerse instromers. Alleen Turkse en overige niet-westerse mannen waren in 2000 nog in de meerderheid. In 2005 waren bij alle her-komstgroepen vrouwen in de meerderheid.

Tabel 3.5 Instroom in het hoger onderwijs naar type,

herkomstgroepering en geslacht 1995, 2000 en 2005 1995

totaal aandeel vrouwen aandeel wo

totaal 78.749 50% 27% w.v. Autochtoon 67.030 50% 27% Turkije 731 39% 20% Marokko 712 46% 19% Suriname 1.445 55% 26% Nederlandse Antillen/Aruba 806 54% 23% Overig niet-westers 1.620 44% 34% Westers allochtoon 6.405 52% 33% 2000

totaal aandeel vrouwen aandeel wo

totaal 93.231 53% 24% w.v. Autochtoon 75.496 53% 24% Turkije 1.298 49% 16% Marokko 1.445 52% 16% Suriname 2.121 57% 20% Nederlandse Antillen/Aruba 1.490 56% 20% Overig niet-westers 3.244 48% 28% Westers allochtoon 8.137 55% 30%

24 Het aandeel studenten dat zijn hogeronderwijsloopbaan in het wetenschappelijk onderwijs begint, ligt in 2005 overigens wel nog lager dan in 1995.

2005

totaal aandeel vrouwen aandeel wo

totaal 99.780 53% 26% w.v. Autochtoon 80.624 52% 26% Turkije 1.744 53% 16% Marokko 1.933 56% 13% Suriname 2.556 59% 17% Nederlandse Antillen/Aruba 973 60% 21% Overig niet-westersa 4.325 51% 29% Westers allochtoona 7.625 55% 32%

a De invoering van het bachelor-mastersysteem in het hoger onderwijs heeft ertoe geleid dat meer buitenlandse studenten naar Nederland migreerden om onderwijs te volgen aan Nederlandse onderwijsinstellingen. Vaak schrijven deze studenten zich eerst in bij de onderwijsinstelling voordat zij in de GBA worden opgenomen. Dit leidt ertoe dat in andere CBS-publicaties, waar gebruik is gemaakt van koppelingen met een recentere versie van de GBA, een hogere instroom voor met name de categorieën overige niet-westerse allochtonen en westerse allochtonen gerapporteerd is voor het jaar 2005.

Bron: IB-groep, SSB

De in tabel 3.5 weergegeven absolute aantallen zeggen niets over de ontwik-kelingen in het aandeel van de jongeren per herkomstgroepering dat hoger onderwijs gaat volgen. Het aantal jongeren in de populatie kan immers tus-sen 1995 en 2005 zijn toe- of afgenomen. Vandaar dat we ook een tabel (3.6) hebben opgenomen waarin het aantal eerste inschrijvingen in het hoger onderwijs gepercenteerd is op het gemiddelde van het aantal 18-, 19- en 20-jarigen in de bevolking25. In 1995 was de instroom onder autochtonen (43%), Antillianen (48%) en westerse allochtonen (45%) hoger dan gemid-deld. Het hoge instroompercentage van Antillianen kan worden verklaard door selectieve migratie naar Nederland. Een groot aantal Antilliaanse jon-geren met een havo- of vwo-diploma migreerde naar Nederland om hier hoger onderwijs te volgen. Marokkanen (15%), Turken (14%), Surinamers (31%) en de groep overige niet-westerse allochtonen (37%) hadden in 1995 lagere instroompercentages dan gemiddeld. De instroompercentages van de meeste herkomstgroeperingen zijn, als we 1995 met 2005 vergelijken, toegenomen. Alleen Antillianen stromen procentueel minder in het hoger onderwijs in. Dit komt door een scherpe daling van hun instroompercen-tage in de periode 2000-2005. Dit perceninstroompercen-tage is in deze periode zelfs meer dan gehalveerd. De veranderende aard van de immigratie uit de Antillen kan hiervoor een verklaring zijn. Volgens Van Kralingen (2003) komen de laatste jaren relatief veel kansarme Antilliaanse jongeren naar Nederland. Ook de

25 Dit percentage is een acceptabele indicatie voor het deel van de jongeren dat uiteindelijk in het hoger onderwijs belandt.

WODC_250_20.indd Sec6:76

instroompercentages van de overige niet-westerse allochtonen en de wes-terse allochtonen zijn overigens in 2005 lager dan in 2000.

Tabel 3.6 Instroom in het hoger onderwijs als percentage van het

gemiddelde van het aantal 18-, 19- en 20-jarigen naar herkomstgroepering, 1995, 2000 en 2005 1995 2000 2005 Autochtoon 43 51 54 Westers allochtoon 45 57 54 Niet-westers allochtoon w.v. Tukije 14 22 29 Marokko 15 27 33 Suriname 31 42 42 Nederlandse Antillen/Aruba 48 66 36 Overige niet-westers 37 44 38 Totaal 41 49 51

Zie noot a bij tabel 3.5 Bron: IB-groep, SSB

Als we de trends in de instroompercentages van niet-westerse allochtonen vergelijken met die van autochtonen, zien we dat de verschillen tussen instroompercentages van autochtonen en die van Marokkanen en Turken de afgelopen tien jaar kleiner geworden zijn. De instroom van Turken en Marokkanen in het hoger onderwijs is in de afgelopen tien jaar zelfs meer dan verdubbeld. Daar staat echter tegenover dat de verschillen tussen de instroompercentages van autochtonen enerzijds en die van de overige niet-westerse allochtonen en Antillianen anderzijds, groter zijn geworden.