• No results found

De voordelen voor universitaire lidmaten waren ook voor de andere inwoners van Leiden aantrekkelijk. Hierbij ging het niet alleen om de korting op bier- en wijn-accijns. Ook religieuzen, zoals katholieke priesters, schreven zich in omwille van de privileges: zij zochten de bescherming van de academische vierschaar232.

Gevolg van de instelling van de privileges was dat veel stadsbewoners zonder studieplannen zich ook wilden laten inschrijven als lidmaat van de universiteit, hetgeen voor het genieten ervan vereist was.

Inschrijvingshandelingen

Universitaire lidmaten werden geregistreerd in het album studiosorum. Van de inschrijving in dit album zijn enkele beschrijvingen gevonden. Friedrich Lucä, een Silesisch student, schreef in Der Chronist dat rector magnificus Golius hem in de jaren 60 van de zeventiende eeuw inschreef233. John Boswell234 noteerde in 1733 in zijn dagboek: ‘De rector doet alleen maar dit: hij vraagt of je ingeschre-ven wilt worden en daarna vraagt hij je je naam, je studierichting, de naam van je hospes of hospita, en het adres. Dan schrijft hij dit op in zijn boek, met je leeftijd. Dan schrijft hij een briefje waarop staat dat hij je op die en die dag heeft inge-schreven als lid van de Academie: maar vóór hij je dit geeft, laat hij je zweren trouw te zijn aan de universiteit enzovoorts. Je geeft het briefje dat je van de rector gekregen hebt aan de pedel, die het naar het belastingkantoor brengt. En daar krijg je een kaartje zodat je vrijgesteld bent van alle accijnzen op wijn en bier tot een bepaalde hoeveelheid’235. Thomas Molyneux236 beschreef zijn imma-triculatie op ongeveer gelijke wijze: ‘[The] Rector magnificus […] writes your name, age, place where you lodge in the town and generally the country you are of […] in a book […] He formally makes you promise to observe the customs of

232 H. E. van Berckel, “Priesters, ingeschreven aan de Leidsche Hoogeschool gedurende de XVIIIde eeuw”, in: Bijdragen van de geschiedenis van het bisdom van Haarlem, 23e deel (1898) 437 en H. D. Tjalsma, “Een karakterisering van Leiden in 1749' in Armoede en sociale spanning.

Sociaal-historische studies over Leiden in de achttiende eeuw (Leiden zj.) 38. In totaal waren er 67 van de

61.269 inschrijvingen van personen waarvan een katholieke achtergrond was genoteerd door de rector

magnificus. Het percentage katholieken op het totale aantal inschrijvingen gezien per 25 jaar bleef

immer onder de 1%.

233 F. Lucä, Der Chronist Friedrich Lucä. Ein Zeit- und Sittenbild aus der zweiten Hälfte des

sieben-zehnten Jahrhunders. (Frankfurt a. M. 1854) 70. "Herr Jacobus Golius, der berühmte Mathematicus

und Linguist verwaltete damals das Rectorat und nahm mich unter die Zahl der Studirenden auf". Maar zijn inschrijving is niet terug te vinden in het album.

234 ASL 26 aug. 1733, Johannes Boswell, Scoto-Brittanus, 26 M.

235 Strien, William Sinclair, 2689.

the university and to pay due respect to the professors. Then he gives you a note in Dutch, which is to be sent to the bedell with 12 stivers (no inconsiderable fee here, for it is as much as a physician gets when he visits his patient), who orders that you shall have so much wine or beer excise free’237.

De rector magnificus besliste of hij iemand inschreef in het album

studioso-rum238. Hij informeerde naar de personalia van de toekomstige lidmaat en nam hem de eed af. Deze eed komt hierna uitgebreider aan bod. De secretaris van de senaat noteerde alles. Deze taak van de secretaris verviel. In elk geval vanaf 1631 was het de rector magnificus die zelf de lidmaten inschreef 239. Aanvankelijk vond de inschrijving plaats bij de rector magnificus thuis. Pas sinds 8 februari 1594 was hiervoor een vaste weekdag bepaald. De secretaris Vulcanius verzorgde vanaf deze datum elke woensdag twee uur lang in de senaatskamer de immatricu-laties240. Vanaf 1595 vond de inschrijving plaats in de vergaderruimte van de senaat en in het bijzijn van de secretaris daarvan. De rector bepaalde de dag en tijd van inschrijving, die aan de studenten door middel van een aanplakbiljet werd doorgegeven. Zo meldde rector Cornelius Grotius op 9 februari 1595 dat studen-ten zich op woensdag tussen 1 en 2 uur konden inschrijven241. De woensdag bleef enige tijd de gebruikelijke dag van inschrijving. In mijn database van het album

studiosorum is wel de datum van inschrijving opgenomen, maar niet automatisch

de weekdag. Van drie peiljaren per eeuw is handmatig de weekdag van inschrij-ving opgezocht, zodoende is het alleen mogelijk voorzichtige uitspraken hierover te doen. Zo blijkt dat in 1600 meer dan de helft van de inschrijvingen op woens-dag plaatsvond, gevolgd door de zaterwoens-dag met ruim eenvijfde deel. Dit waren tevens de dagen waarop professoren geen publieke lessen gaven242. De

237 Strien, British travellers, 15: "De rector magnificus schrijft je naam, verblijfplaats in de stad en over het algemeen je land van herkomst in een boek. Hij laat je officieel beloven de gewoonten van de universiteit in het oog te houden en het verschuldigde respect aan de professoren te geven. Dan geeft hij je een in het Hollands geschreven briefje, dat naar de pedel moet, met 12 stuivers (geen onaanzien-lijk bedrag hier, want het is net zoveel als een dokter krijgt voor een visite aan een patiënt), dat recht geeft op zoveel wijn of bier accijnsvrij".

238 Uitzondering hierop worden de inschrijvingen van huishoudende lidmaten, die eerst een verzoek aan burgemeesters moeten richten. Zie blz. 61.

239 Molhuysen, Bronnen I, 2 juni 1575, bijl. 23, 30*: er is een secretaris, die ook lidmaten inschrijft. Vgl. dit met: Molhuysen, Bronnen II, 1 okt. 1631, bijl. 596, 259*: twee secretarissen, waarbij een de senaatsbesluiten bijhield en de andere die van de academische vierschaar, maar de rector-magnificus schrijft in. In Molhuysen, Bronnen VII, 5 juli 1806, bijl. 1188, 105*: inschrijving door rector

magnifi-cus en secretaris van de senaat. Het lijkt erop dat edelen soms zelf hun naam mochten noteren in het album studiosorum. Bijvoorbeeld in ASF 10, blz. 349, 30 nov. 1652 is de inschrijving van Henricus

Wolradus, Comes in Waldec Pijromont etc. en gevolg in een ander handschrift dan de overige in-schrijvingen op die bladzijden. Dit is ook zo bij ASF 10, blz. 231, 28 dec. 1749: Prins Gustaaf Adolf en gevolg. In Helmstedt, en volgens Alschner ook in vele andere universiteitssteden, schreef iedere lidmaat zelf in. Een klerk noteerde naderhand alle inschrijvingen in een ander register. Alschner,

Helmstedt, 129.

240 UBL, Archief curatoren, inv. nr. 41, 8 febr. 1598, geen fol. nr. Vulcanius maakte van de inschrij-vingen een kopie voor de burgemeesters.

241 Molhuysen, Bronnen I, 9 februari 1595, 314*, noot 1. Geen bronnen van na die tijd aangetroffen over bepalingen van inschrijvingstijden. In het dagboek van rector Schultens is niets over de inschrij-ving te vinden, wel over recensietijden (zie noot 250).

242 Molhuysen, Bronnen II, 1631 statuten, 267*. Publieke colleges vonden plaats in het Academiege-bouw. Daarnaast gaven professoren tegen betaling privécolleges bij hen thuis. Langzamerhand

ver-INSCHRIJVING EN RECENSIE 51

dagen werden uitgebreid. Duidelijke uitschieters qua aantallen waren er niet meer in 1700 en 1800. Studenten schreven zich redelijk gelijk verdeeld over de week-dagen in, met nipte voorkeuren in 1700 voor de vrijdag en in 1800 voor de dins-dag.

Verlenging van het universitaire lidmaatschap was jaarlijks noodzakelijk. Deze procedure, recensie genoemd, vond plaats in februari. Er was overigens in de loop van het jaar narecensie mogelijk voor degenen die zich niet in februari hadden gerecenseerd. Over de narecensie is weinig bekend, in elk geval kwam het voor vanaf 1723243.

De universiteit registreerde lidmaten van 22 november 1577 tot 10 november 1581 in kwartaalstaten en daarna in recensieregisters244. De op 9 februari 1580 ingevoerde recensie overlapte dus deels deze kwartaalstaten. De jaarlijkse herin-schrijving vond plaats bij de rector magnificus thuis. Lipsius gaf aan dat hij vanaf de dies enkele dagen thuis zal zijn om de studenten te recenseren, van één tot twee 's middags245. Aanvankelijk was recenseren gedurende enkele dagen moge-lijk, later was er meer gelegenheid hiervoor. Een verordening van 10 februari 1583 bepaalde de recensie van 9 tot 11 uur en van 14 tot 16 uur op de collegevrije dagen woensdag en zaterdag in de senaatskamer246. In 1585 besloot de senaat om gedurende 2 dagen recensie te houden247. In 1593 was er drie dagen lang gele-genheid tot recenseren248. In de statuten van 1631 werd vastgelegd dat de periode van 8 tot 21 februari vanwege de recensie een vakantietijd was. Begin negentien-de eeuw liep negentien-de recensieperionegentien-de nog langer door, namelijk tot negentien-de eerste dagen van maart249. Herinschrijven kon dagelijks, met uitzondering van zondag250.

drongen deze privécolleges de publieke colleges. Meer hierover is te lezen op blz. 184 . Otterspeer,

Mediating, 177 Een groot probleem was het niveauverschil van de studenten, die niet allemaal uit

Holland kwamen en dus een goede vooropleiding hadden gehad. Voor velen waren de lessen te moei-lijk. Dit leidde tot een splitsing. Professoren volgden het officiële programma tijdens hun openbare colleges en in privecolleges werkten zij met compendia van eigen hand.

243 Narecensielijsten in ASF 253-256 (1723-1816) gezien. Van vóór deze periode zijn deze lijsten niet aangetroffen. Narecensie vond voornamelijk plaats kort na de recensie van februari, namelijk in maart, maar ook wel in de maanden zo tot augustus. Nadere informatie waarom er sprake was van narecen-sie, in plaats van een hernieuwde inschrijving in het album studiosorum, is niet gevonden. Mogelijk heeft narecensie te maken met verandering van woonplaats: van (thuis) inwonend naar zelfstandig. Daarvoor golden immers andere belastingtarieven.

244 Witkam, Immatriculatie, I: A.S.F. 364, kwartaalstaten lidmaten. De laatste kwartaalstaat is van 10 nov. 1581, daarna komen de recensieregisters. Deze werden elk jaar in februari opgemaakt en later verder bijgewerkt. RAL, Stadsarchief (SA) II, verhuring en bestedingsboeken, inv. nr. 1382, 1573-1590. Dit zijn registers van pacht- en huurcontracten en (van 1591 tot 1786) contracten inzake aanbe-stedingen.

245 Molhuysen, Bronnen I, 9 feb. 1580, 78*, bijl. 59. De eerste bewaard gebleven recensielijst in het archief van Senaat en Faculteiten stamt uit 1582. A.S.F., inv. nr. 22, 1582-1591.

246 Witkam, Dagelijkse Zaken V, 10 feb. 1583, 115.

247 Molhuysen, Bronnen I, 14 feb. 1585, 41.

248 Jacobsen Jensen, Moryson, 292.

249 Mijn selectie van degenen die zich in 1800 inschreven uit Leiden, Den Haag en Dordrecht recen-seerde zich in de jaren daarna op gemiddeld vijf verschillende dagen. De data lagen tussen de 14-2 en 4-3 (1801); 19-2 en 3-3 (1802); 23-2 en 3-3 (1803); 10-2 en 23-2 (1804) en 12-2 en 23-2 (1805).

250 Dagboek rector magnificus Schultens vermeldt de volgende recensietijden in 1787: zat. 10 feb., maa. 12 feb., din. 13 feb., woe. 14 feb., don. 15 feb., vrij. 16 feb., zat. 17 feb., maa. 19 feb., din. 20 feb., woe. 21 feb. en zat. 24 feb. laatste recensie. Gewoonlijk was de recensie om 12 uur, met

uitzon-De recensieregisters beginnen elk jaar met de namen van de rector magnificus, professoren, weduwen van professoren en overig universiteitspersoneel. Van de daarna volgende lidmaten staat vermeld bij wie zij in huis woonden. Later ver-schaffen de recensierollen meer informatie, zoals datum van inschrijving in het

album studiosorum, faculteit en plaats van herkomst251. Van tevoren werd een lijst met namen van de studenten opgesteld. Dit was een taak die rector

magnifi-cus en vier assessoren uitvoerden aan het einde van het academisch jaar tussen 1

en 8 februari, zo bleek in 1753252. Deze recensielijst is aanvankelijk alfabetisch gerangschikt op voornaam en pas in de achttiende eeuw op achternaam253. Het register van het jaar daarvoor en de nieuwe inschrijvingen vormden de basis voor de lijst. Wanneer een student verscheen ter recensie, zette de rector of diens se-cretaris een merkteken, meestal een zwierige ‘R’ in de marge met de datum van recensie voor zijn naam. Bij lidmaten die zich niet lieten recenseren is de marge leeg, of er staat een kruisje.

Vereisten voor inschrijving

De statuten van Europese universiteiten geven over het algemeen weinig informa-tie over inschrijfeisen254. Dat geldt ook voor de Leidse statuten. Daarin staat al-leen de termijn waarbinnen studenten ingeschreven moesten worden, de kosten van inschrijving, de verplichting tot het afleggen van de eed, het verbod op het tegelijkertijd uitoefenen van een beroep en een leeftijdsgrens. Deze criteria staan niet bij elkaar in opeenvolgende artikelen, maar verspreid over de statuten255. Later, onder andere in 1662, zijn er aanvullingen op artikelen uit de statuten ge-maakt256.

dering van woensdag (11 uur) en vrijdag (15 uur).

251 Vanaf A.S.F. 125, recensie 1754.

252 Molhuysen, Bronnen V, 3 nov. 1753, 362-363. Inventaris stadsarchief II Leiden, inleiding, blz. LI-LII: Pedellen maakten een afschrift van de recensielijst. Dit afschrift is bijgehouden en voorzien van aantekeningen, waarschijnlijk door klerken van de stedelijke rekenkamer. Ook klerk en pachter van bieraccijns waren erbij betrokken. Zie ook tekst bij inv. nr. 7284-7392. A.S.F. 100, recensie 1729: Opmerkelijk is overigens de vermelding achterin deze recensierol van een vrouw: 'Zusanna Schipper-heim collationnerende de studente roll. Collationneren is de controle in de boekbinderij op de juiste volgorde van de vergaarde vellen. Uit de Leidse kerkelijke ondertrouwregisters bleek dat zij een geboren Leidse was, die op 23 augustus 1686 in ondertrouw ging met de Leidse chirurgijn Hermanus van Kiewitsbergen.

253 Dit was in elk geval zo in A.S.F. 47, recensie 1776 en mogelijk al eerder.

254 M. R. di Simone, “Admission”, in: Ridder-Symoens, H. de (red.), A history of the university in

Europe, II. Universities in early modern Europe (1500-1800) (Cambridge 1996) 288.

255 In de statuten van 1575 staat de inschrijvingstermijn in artikel 14, de eed volgt in artikel 17 en het geen ambacht uitoefenen in artikel 23. De herziene statuten van 1631 reppen over de inschrijftermijn en een leeftijdsbeperking in artikel 13, de studenteneed in artikel 19, en het geen ambacht uitoefenen in artikel 38.

256 Molhuysen, Voorrechten, 25 en Molhuysen, Bronnen III, 23/24 mrt. 1662, 169*, bijl. 783. Dit zijn resoluties van de Staten van Holland. en Molhuysen, Bronnen V, 1 juli 1750, 171*, bijl. 1093.

INSCHRIJVING EN RECENSIE 53

Gelijk inschrijven

De statuten van 1575 bepaalden dat na aankomst in Leiden een student zich gelijk ‘ter eerster gelegentheyt’257 moest inschrijven. In die van 1631 was sprake van een nader omschreven termijn van acht dagen na aankomst258. De praktijk was anders. Er is waarschijnlijk nauwelijks op gelet. Nergens zijn sancties gevonden op te late inschrijvingen en de rector magnificus weerde degenen die zich later inschreven dan de gestelde termijn niet. Zo schreef de Schot John Erskine zich drie weken na aankomst in. Zijn landgenoot John Clerk, die volgens zijn memoi-res in november 1694 aankwam liet zich pas op 29 september 1695 in het album

studiosorum noteren259. Verder lieten nog regelmatig ‘candidaten’ zich inschrij-ven, waarschijnlijk net voor hun promotie.

De inschrijving in het album studiosorum bleef geldig, zolang iemand in Lei-den verbleef en zich jaarlijks recenseerde. De constante aanwezigheid staat in de statuten van 1631 nog niet zo expliciet vermeld, wel dat studenten na aankomst in de stad zich moesten inschrijven260. De Haagse ambtenaar Cassa ging overigens pas na het afleggen van zijn eerste tentamen op zoek naar een kamer in Leiden en woonde er ten tijde van zijn inschrijving in het album in 1751 nog niet261.

Inschrijving en verlenging waren de basis voor het genot van de universitaire privileges. Wanneer lidmaten bijvoorbeeld voor de academische vierschaar ver-schenen, werd nagegaan of zij wel in het album studiosorum terug te vinden wa-ren. Het was echter niet zo dat professoren bij het collegegeven controleerden of hun toehoorders wel ingeschreven waren, hier was dus geen toezicht op.

Inschrijfgeld

Een volgende eis die de universiteit aan toekomstige lidmaten stelde, was dat zij de kosten van inschrijving en recensie konden voldoen. De inschrijvingskosten bedroegen volgens de Leidse statuten van 1575 vijftien stuivers ten behoeve van de universiteit. Het inschrijfgeld werd aan het einde van het academisch jaar verdeeld onder de professoren. Een poging van de senaat om dit recht van imma-triculatie in 1589 te verhogen mislukte262 en tot 1811 bleef het bedrag gelijk263.

257 Molhuysen, Bronnen I, 2 aug. 1594, 304*, bijl. 276.

258 Molhuysen, Bronnen I, 2 juni 1575, 30*, bijl. 23 en Molhuysen, Bronnen II, 1 okt. 1631, 259*, bijl. 596.

259 Strien, Talman, 36.

260 Molhuysen, Bronnen II, 1 okt. 1631, 259*, bijl. 596. De resolutie van de Staten van Holland uit 1662 spreekt over: ‘studenten, de welcke haer om de Academische studien willen van buyten binnen de stat Leyden metter woon komen te begeven’. Molhuysen, Voorrechten, 25 en Molhuysen, Bronnen III, 23/24 mrt. 1662, 169*, bijl. 783 en Molhuysen, Bronnen V, 1 juli 1750, 171*, bijl. 1093.

261 Journaal Johannes Samuel Cassa, 6 mei 1751.

262 Molhuysen, Bronnen I, 28 juni 1589, 56-57.

263 De statuten van 1575 en 1631 noemen het bedrag van 15 stuivers. Uit controle van het aantal ingeschrevenen minus gratis ingeschrevenen, gedeeld door het genoemde bedrag dat aan professoren werd uitgekeerd (in de senaatsacta) bleek dat het voor de gehele periode tot 1811 15 stuivers bleef.

Moeilijk te verklaren zijn de bedragen betaald aan de rector magnificus door John Evelyn in 1641 een rijksdaalder264, door Rawlinson in 1719 twee gulden265, door Cras in 1727 drie gulden266, door Sinclair in 1736 ƒ 1,8,-267 en door Cassa in 1751 drie gulden268. Ook Schotel noemde dit bedrag van drie gulden in zijn geschied-schrijving269. De bedragen die Russische prinsen eind achttiende eeuw betaalden liggen nog hoger. In 1770 kreeg de rector van prins Alexander Koerakin bij de inschrijving van hemzelf en zijn entourage van vier personen 6 ducaten voor de moeite270. Ook voor Utrecht werd aanvankelijk een bedrag van twaalf stuivers271

voor de eerste inschrijving genoemd en later ƒ 3272. Het zou kunnen dat de rector

magnificus een extra betaling kreeg boven het statutaire bedrag van 15 stuivers.

In Leuven was het waarschijnlijk gebruikelijk dat er aparte inschrijftarieven wa-ren voor rijken, armen, edelen, meerderjarigen en minderjarigen273. Hoewel in de Leidse statuten daar niets van terug te vinden is, kunnen die hogere betalingen mogelijk ook er mee worden verklaard.

De jaarlijkse herinschrijving kostte in Leiden een stuiver voor rector en secreta-ris volgens de statuten van 1575274. In 1631 was dit bedrag gestegen naar zes stuivers275. Ter vergelijking, in Utrecht bedroeg de recensie in de achttiende eeuw ƒ 1,10,-, dus 30 stuivers276.

Dit was een aanzienlijk bedrag, vergeleken met het gemiddelde inkomen van handwerkers in Holland277. Zij verdienden begin zeventiende eeuw rond de ƒ 100 per jaar278. Hoewel het niet goed mogelijk is om de hoogte van het inkomen per hoofd enigszins nauwkeurig te bepalen, lag dit vermoedelijk in de achttiende

264 Memoirs of John Evelyn, 30.

265 Strien, Talman, 36.

266 Dongelmans, Willem, Jacob en Constantijn Cras, 225.

267 Strien, William Sinclair, 488.

268 G.A. Den Haag, Overige Handschriften, Journaal Cassa.

269 G. D. J. Schotel, De academie te Leiden in de 16e, 17e en 18e eeuw (Haarlem 1875) 306 geeft de waarschijnlijk incorrecte bedragen van 13 stuivers en later ƒ 3.

270 Kourakin, Souvenirs, 333: volgens Koerakins gegevens omgerekend tot 6 x ƒ5,25 voor met z’n vijven, dus ƒ6,30 per persoon. Dit bedrag van ƒ 31,50 lijkt wel heel erg op het bedrag dat voor een college werd betaald.

271 Ridderikhoff, Academisch leven, 14. Zie Utrecht acta I , 170-174 en 195-199 artikel I en II. In Utrecht waren van de vijftien stuivers twaalf stuivers voor de rector-magnificus en drie voor de pedel.

272 W.C.A. Baron van Vredenburch, Schets van eene geschiedenis van het Utrechtsche studentenleven (Utrecht 1914) 23.

273 Buyten, Leuvense universiteitsmatrikels, 17.

274 Molhuysen, Bronnen I, 2 juni 1575, 31*, bijl. 23.

275 Molhuysen, Bronnen II, 1 okt. 1631, 260*, bijl. 596.

276 Vredenburch, Utrechtsch studentenleven, 23: zeer waarschijnlijk ging het hier om 1768.

277 Frijhoff, Stedelijke naijver, 90: Promoveren was voor velen te duur. Totaalbedragen van de studies van enkele jongens zijn te vinden op blz. 133 in het hfst. beroep vader en meer salarisbedragen op blz. 349.

278 Frijhoff, Société, 61. Zie A. Th. Van Deursen, I, “Het dagelijks brood”, in: Mensen van klein

vermogen: het kopergeld van de Gouden Eeuw (Amsterdam 1991) 12-15. Handwerkers in Holland

hadden het beter dan in de andere provincies en het buitenland. Vries, Nederland 1500-1815, 651 geeft voor de lange periode 1500-1815 een gemiddeld huishoudinkomen van 80% van de inwoners in de Hollandse steden van bijna ƒ 363. In dat geval bedraagt een huurinkomst van 90 gulden toch nog een kwart gedeelte hiervan. Verder bleek dat 20% van de inwoners van de steden in Holland erg rijk was en in ieder geval een gemiddeld huishoudinkomen van boven de ƒ 600 per jaar had.

INSCHRIJVING EN RECENSIE 55

eeuw (1742, 1808) ergens tussen de ƒ 175 en ƒ 250279. Sommige groepen hoefden