• No results found

5 Inbreuk van de geneesmiddelensluis op de arts-patiëntrelatie

5.3 Informatieplicht van de hulpverlener

Op de zorgverleningsmarkt wordt beoogd dat patiënten als ‘kritische zorgconsument’ inzicht hebben in het aanbod en de kwaliteit van zorg, om zo bewust voor een behandeling te kiezen.190

De juridische grondslag hiervoor ligt in het vereiste van informed consent.191 Voorvan het

informed consent heeft de patiënt recht op informatie van de hulpverlener. Dit recht van de patiënt wordt afgeleid uit artikel 7:448 BW, artikel 10 Wkkgz en artikel 38 Wmg. Het voornaamste doel van de informatieplicht, is het als patiënt kunnen nemen van een weloverwogen keuze. Op welke informatie de patiënt recht heeft, hangt volgens de wetgever af van de omstandigheden van het geval. In algemeenheid dient de hulpverlener bij zijn informatieplicht zich te laten leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijs dient te weten.192

Omstandigheden die resulteren in hogere eisen aan de informatieplicht zijn de ernst van het (grote) risico of de ingrijpendheid van de behandeling. 193 Hoe ingrijpender de gevolgen van

medisch handelen, in de visie van de patiënt, des te zwaarder de eisen zijn die worden gesteld aan de informatieplicht.194

5.3.1 Alternatieve methoden van onderzoek of behandeling

In artikel 7:448 lid 2 onderdeel c is de informatieplicht ten aanzien van alternatieve methoden van onderzoek of behandeling nader uitgewerkt. De reikwijdte van het informeren over 189 Van Beers 2018, p. 33-34. 190 Hoeksema 2017, p. 360-361. 191 Artikel 7:448 en 7:450 BW. 192 Artikel 7:448 lid 2 BW. 193 Kamerstukken II 2009/10, 32402, 3, p. 113-115;. 194 Drewes 2013, p. 116; Sluijters 2005, p. 22.

alternatieven, strekt zich tot al hetgeen waarvan de hulpverlener kan begrijpen dat het van redelijkerwijze van belang is voor de patiënt in het maken van een weloverwogen keuze.195 Uit

rechtspraak blijkt dat wanneer een behandeling medisch minder noodzakelijk is en/of er adequate alternatieven voor de behandeling bestaan, het van des te groter belang is dat de hulpverlener de patiënt adequaat informeert. 196 Het is niet vereist dat de hulpverlener de patiënt

informeert over alle mogelijke alternatieven. De rechtbank ’s-Hertogenbosch oordeelde dat de hulpverlener uit moet gaan van de heersende opvattingen binnen de beroepsgroep over de gangbare methoden en redelijke alternatieven. Echter, de informatieplicht gaat volgens de rechter niet zover dat rekening moet worden gehouden met elke opvatting binnen de beroepsgroep. 197 De professionele standaard verplicht de hulpverlener niet tot één specifieke

behandeling.198 Het bestaan van meerdere mogelijkheden is juist in overeenstemming met de

medisch-professionele standaard. Problematisch inzake de sluisgeneesmiddelen is dat voor deze categorie geneesmiddelen niet altijd goede alternatieven beschikbaar zijn.199

Voor de heersende opvattingen binnen de beroepsgroep kan de hulpverlener zich onder andere baseren op richtlijnen. Indien voor een behandeling (nog) geen richtlijnen of protocollen zijn opgesteld, is geen sprake van een verminderde informatieplicht voor de hulpverlener. Dit blijkt uit het arrest van het Hof Amsterdam die oordeelt dat het ontbreken van richtlijnen en protocollen geen afbreuk doet aan de op grond van de WGBO op de hulpverlener rustende informatieplicht omtrent de behandeling.200

Voor sluisgeneesmiddelen is op grond van de verplichtingen via het informed consent sprake van een bijzondere situatie. 201 Het niet informeren over een sluisgeneesmiddel gezien de hoge

kosten, welke voor eigen rekening komen, is in mijn optiek niet in overeenstemming met de informatieplicht. Maar ook bij het noemen van het sluisgeneesmiddel als (beste) behandeling en het onbenoemd laten van overige behandelmogelijkheden, handelt de hulpverlener niet in overeenstemming met zijn verplichtingen. Zowel de parlementaire geschiedenis als de

195 Artikel 7:448 lid 2 onderdeel c; Kamerstukken II 1989/90, 21561, 3, p. 11; Rb. Rotterdam 1 februari 2017,

ECLI:NL:RBROT:2017:793, r.o. 4.19.

196 Zie onder andere: Rb. Rotterdam 1 februari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:793, r.o. 4.19; Hof Amsterdam 13

oktober 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4252, r.o. 3.4.

197 Rb. ’s-Hertogenbosch 22 februari 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BV6856, r.o. 4.34. 198 Wijne 2017, p. 292.

199 Addendum NZa 2015, p. 20.

200 Hof Amsterdam, 13 oktober 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4252, r.o. 3.8. 201 Artikel 7:448 en 7:450 BW.

rechtspraak bieden geen aanknopingspunten voor een beperking van de reikwijdte van de informatieplicht tot verzekerde zorg.

Concluderend, de hulpverlener dient mijns inziens de patiënt te informeren over de mogelijkheid tot behandeling met het sluisgeneesmiddel. Deze verplichting geldt indien het sluisgeneesmiddel de voorkeur van de hulpverlener geniet, alsmede wanneer deze als een in aanmerking komend redelijk alternatief wordt beschouwd. Op die manier is de patiënt in staat een weloverwogen keuze te maken, hetgeen het voornaamste doel is van de informatieplicht. De vraag is vervolgens of de hulpverlener op grond van zijn informatieplicht de patiënt ook dient te informeren over de werking van de sluisprocedure en over het feit dat het sluisgeneesmiddel niet wordt vergoed.

5.3.2 Tarieven van de behandeling

De hulpverlener is op grond van de Wkkgz en de Wmg verplicht tot het informeren van de patiënt over de tarieven van de behandeling.202 De plicht tot het verstrekken van informatie

dient te worden onderscheiden van de informatie over de financiële consequenties van de behandeling. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 7:448 BW, 38 Wmg en 10 Wkkgz in samenhang kunnen worden bezien in het kader van zorgvuldige informatieverstrekking. 203 De verplichting op grond van de Wmg dient

volgens Koelewijn te worden beschouwd als de administratieve pendant van de informatieplicht uit de WGBO.204

Het eerder gemaakte onderscheid tussen de informatie over financiële consequenties en de tarieven, komt niet met zoveel woorden terug in de parlementaire geschiedenis. De informatieplicht op grond van de Wkkgz verplicht de hulpverlener om de patiënt, op diens verzoek, te informeren over tarieven. 205 Inzake de WGBO erkent de wetgever dat naar de letter

van de wet de hulpverlener niet verplicht is de patiënt te informeren over de financiële consequenties. Desondanks doet de hulpverlener volgens de wetgever er mede in zijn eigen belang verstandig aan, om dergelijke informatie aan de patiënt te verstrekken. 206 Inzake zowel

202 Artikel 10 lid 1 Wkkgz, artikel 38 lid 1 Wmg

203 Kamerstukken II 2004/05, 30186, 3, p. 62; Kamerstukken II 2009/10, 32402, 3, p. 48-49. 204 Koelewijn 2018, p. 13.

205 Artikel 10 lid 1 Wkkgz.

de Wkkgz als de WGBO wordt expliciet door de wetgever gesteld dat het informeren over de tarieven met name van belang is wanneer de behandeling niet onder het basispakket valt.207

5.3.3 Vergoeding van de behandeling

Gedurende de geneesmiddelensluis moet het geneesmiddel in de hoofdregel door de patiënt zelf worden bekostigd. Uit de wet volgen geen aanknopingspunten dat de hulpverlener uit eigen initiatief, zonder verzoek van de patiënt, informatie moet verstrekken over het tarief en voor eigen rekening komende kosten van de behandeling.208 Volgens Sluijters mag echter van de

hulpverlener worden verwacht dat hij de patiënt erop wijst dat de behandeling in het algemeen niet wordt vergoed.209 Koelewijn specificeert deze verwachting en stelt dat het niet meer dan

redelijk is dat de hulpverlener de patiënt informeert of de behandeling onder het basispakket valt, nu hulpverleners daarvan goed op de hoogte zijn. 210

De door Koelewijn gemaakte nuancering in de informatieplicht, komt niet naar voren in jurisprudentie. Het Hof Den Haag heeft juist de verantwoordelijkheid bij de patiënt neergelegd. Het Hof oordeelt dat in de verhouding van hulpverlener en patiënt, het aan de patiënt is om na te gaan of de zorgverzekeraar de behandeling vergoedt en of hij, indien dit eventueel niet zo is, zelf de kosten van de behandeling kan dragen.211 Het Hof maakt in zijn arrest omtrent de

informatieplicht geen onderscheid tussen het wettelijke basispakket en andere verzekeringskwesties, als bijvoorbeeld de variatie in polissen van zorgverzekeraars. Vergelijkbaar is het oordeel van de rechtbank Den Haag. Daaruit blijkt dat zowel op grond van de WGBO als de Wmg niet is vereist dat de patiënt wordt geïnformeerd over financiële consequenties, dus omtrent de vergoeding en eigen bijdrage. 212 De informatieplicht ziet op de

behandeling dan wel het tarief van de behandeling zelf, niet op de vraag of en in hoeverre de behandeling wordt vergoed.213 Uitzondering op dit uitgangspunt is dat wanneer de hulpverlener

besluit de patiënt te informeren over het al dan niet bijbetalen, hij dit wel goed moet doen.214

Deze uitzondering blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Volgens de rechtbank schiet de hulpverlener toerekenbaar tekort in nakoming van de overeenkomst wanneer zij zich

207 Kamerstukken II 1990/91, 21561, 6, p. 57; Kamerstukken II 2009/10, 32402, 3, p. 48-49. 208 Artikel 10 lid 1 Wkkgz

209 Sluijters 2005, p. 23. 210 Koelewijn 2018, p. 14.

211 Hof Den Haag 2 augustus 2016, ECLI:NL:GDHA:2016:2241, r.o. 2.9.

212 Rb. Den Haag 6 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2018:6611, r.o. 4.14-4.18. 213 Van der Mersch, GZR 2018-0296, punt 3-4.

bezighoudt met de vraag of een bepaalde behandeling wordt vergoed, maar dit niet goed doet en de patiënt daar niet gedegen over informeert. 215

Volgens Van der Mersch zou moeten volstaan voor hulpverleners om patiënten in algemene zin te informeren over de vergoeding van de zorg die wordt verleend.216 Dit vraagt mijns inziens

omtrent de geneesmiddelensluis een andere benadering dan het uitgangspunt. Het gaat hierbij niet om een bewuste keuze van de patiënt voor een specifieke polis, de geneesmiddelen zijn immers bij besluit van de minister uitgesloten van vergoeding .217 Ondanks dat voor de

hulpverlener geen wettelijke verplichting geldt de patiënt te informeren of de behandeling valt onder het basispakket, sluit ik mij aan bij de aanname van Koelewijn en concludeer dat het niet meer dan redelijk is dat de hulpverlener de patiënt informeert dat het geneesmiddel niet onder het basispakket valt.

Voorts is de vraag of de hulpverlener de patiënt, gezien bovenstaande conclusie, dient te informeren dat het geneesmiddel niet wordt vergoed als gevolg van de geneesmiddelensluis. Aanknopingspunten blijken uit het arrest van het Hof Den Haag. Het Hof oordeelt dat wanneer een (extramuraal) geneesmiddel wegens een besluit van de minister niet wordt vergoed, dit niet in strijd komt met de norm van artikel 7:453 BW. 218 Verder oordeelt het Hof dat veeleer valt

te betogen dat het aan de patiënt toelichten dat wegens een besluit van de minister het geneesmiddel niet wordt vergoed via het basispakket, onderdeel is van de in artikel 7:453 BW bedoelde verplichtingen. 219 Hoewel het Hof geen nadrukkelijke verplichting formuleert, het

spreekt immers over “veeleer valt te betogen”, is deze ratio niet onaannemelijk. Mijns inziens betekent de uitspraak van het Hof Den Haag dat de hulpverlener is gehouden tot het toelichten van de situatie dat het geneesmiddel vanwege toepassing van de geneesmiddelensluis is uitgesloten van het basispakket. Ik acht deze aanname zonder meer redelijk aangezien het bij sluisgeneesmiddelen een aanzienlijk hoog kostenbeslag betreft en via de open aanspraak van geneeskundige zorg intramurale geneesmiddelen ‘normaliter’ wel worden vergoed.

De hulpverlener is in beginsel niet op de hoogte van de financiële situatie van de patiënt. De hulpverlener handelt kort gezegd in overeenstemming met zijn informatieplicht, inzake het

215 Rb. Rotterdam 14 juli 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6459, r.o. 4.6. 216 Van der Mersch, GZR 2018-0296.

217 Rb. Den Haag 6 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:2018:6611, r.o. 4.9. 218 Hof Den Haag 20 april 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AW:2484, r.o. 5. 219 Hof Den Haag 20 april 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:AW:2484, r.o. 5.

sluisgeneesmiddel, indien hij de patiënt informatie verstrekt inzake (1) de mogelijkheid van de behandeling met het sluisgeneesmiddel, (2) het bestaan van relevante en in aanmerking komende alternatieven, (3) de (tijdelijke) uitsluiting van het sluisgeneesmiddel van het basispakket en daarbij (4) gemotiveerd toelicht dat deze uitsluiting het resultaat is van het besluit van de minister om het geneesmiddel in de geneesmiddelensluis te plaatsen.