• No results found

Hoofdstuk 7: De afhandeling van de schade

7.4. Informatieplicht

Behalve dat de verzekerde een tijdige melding van de verwezenlijking van de schade moet maken, dient hij ingevolge art. 7:941 lid 2 ook binnen een redelijke termijn aan de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Deze bepaling staat genoemd in art. 7:943 lid 2 BW, zodat er niet ten nadele van de verzekerde van mag worden afgeweken.

Deze informatieplicht omvat niet alleen de plicht om inlichtingen en bescheiden aan de verzekeraar te verschaffen, maar omvat ook het geven van medewerking aan experts, die de schade vaststellen144. In polissen staat dit vaak ook nog omschreven en wordt bovendien nader aangegeven wat er onder inlichtingen en bescheiden wordt verstaan145.

De verplichting om binnen een redelijke termijn inlichtingen en bescheiden te verschaffen is zeker bij beursrisico’s van belang omdat het vaak om grote risico’s gaat. Het is voor de verzekeraars van belang dat zij zo snel mogelijk inzicht krijgen in de aard en omvang van de schade. Zij kunnen dan hun beleid hierop aanpassen (bijvoorbeeld reserveringen maken of herverzekeringen aanspreken).

Deze verplichting kan voor de verzekerde echter een belasting vormen. De verzekeraar zal deze informatie willen om zijn uitkeringsverplichting te beoordelen. Dit betekent dat op moment van de verwezenlijking van het risico en het verschaffen van informatie, er nog geen zekerheid bestaat over of de verzekeraar wel dekking zal verschaffen. De te verschaffen informatie kan vertrouwelijke informatie bevatten, bijvoorbeeld over interne bedrijfsprocessen of speciale kennis omtrent productieprocessen. De verzekerde moet deze kennis prijsgeven terwijl er nog geen dekking is toegezegd. Ook krijgt de verzekeraar, die deze informatie heeft gekregen, een gemakkelijkere bewijspositie indien zij zich wil beroepen op bijvoorbeeld verzwijging of een uitsluiting van de dekking. Maar niet alleen de verzekeraar kan hier haar voordeel mee doen. In jurisprudentie van de Raad van Toezicht Verzekeringen146 komt een ander risico voor de aansprakelijk gestelde verzekerde naar voren.                                                                                                                

 

143 Zie noot 150.    

144 Zie art. 7.3 NBB 2006: ‘Verzekerde en verzekeraars zijn verplicht de experts alle medewerking te geven die deze voor een juiste taakvervulling nodig oordelen, waaronder het ter inzage geven van de polis en andere administratieve gegevens, alsmede het verschaffen van inlichtingen omtrent oorzaak, toedracht en omvang van de schade’.

145 Zie art. 4.1.2 NBA 2007: ‘Verzekerde is verplicht binnen redelijke termijn aan verzekeraars alle inlichtingen en bescheiden, zoals aansprakelijkstellingen, dagvaardingen en stukken betreffende strafvervolging te verschaffen die voor verzekeraars van belang zijn om de aansprakelijkheid en hun uitkeringsplicht te beoordelen’.

146 Zie RvT 2001/24 WA: ‘De Raad is voorts van oordeel dat het uit een oogpunt van handhaving van de goede naam van het verzekeringsbedrijf gewenst is dat een verzekeraar een in zijn opdracht vervaardigd rapport van expertise met betrekking tot een schade waarvoor zijn verzekerde aansprakelijk is gesteld, steeds - derhalve ook ongevraagd - aan de betrokken wederpartij doet toekomen’.

Hier wordt namelijk gesteld dat verzekeraars de rapporten die experts in hun opdracht, met betrekking tot een gemelde schade, opmaken aan de betrokken wederpartij moeten doen toekomen. Dit geeft de wederpartij een inzicht in vertrouwelijke gegevens van de verzekerde. Dat zal er toe kunnen leiden dat de verzekerde ten opzichte van de benadeelde in een nadeligere bewijspositie terecht komt. In dat kader is door de VNAB in het e-ABS protocol bepaald dat dit soort vertrouwelijke informatie (of andere informatie die niet voor alle partijen geschikt is), in een afzonderlijke bijlage moet worden aangehecht en niet in e-ABS mag worden geopenbaard147.

Een belangrijke vraag in dit kader is of verzekeraars de nakoming van art. 7:941 lid 2 BW kunnen vorderen. Deze vraag is beantwoord in een tweetal uitspraken. In de eerste zaak vorderden verzekeraars informatie om hun uitkeringsplicht te kunnen beoordelen. De verzekeraars hadden hiervoor echter een beroep op verzwijging gedaan en de verzekeringsovereenkomst vernietigd. De rechtbank overwoog dat de vordering van informatie door verzekeraars onbegrijpelijk is. Art. 7:941 lid 2 BW is een ‘Obliegenheit’, waarvan nakoming niet kan worden afgedwongen. Het niet-nakomen van een Obliegenheit kan wel leiden tot vermindering of verval van rechten. Dit kan echter alleen als er daadwerkelijk uitkeringsrechten zijn. Daarvoor moet er een verzekeringsovereenkomst bestaan. Dat was in casu niet het geval omdat de verzekeraars deze vernietigd hadden148. In de tweede zaak had de verzekerde een claim onder haar aansprakelijkheidsverzekering gemeld. Verzekeraars hadden de dekking echter afgewezen maar vorderden toch een aanzienlijke hoeveelheid informatie en beriepen zich daarbij op art. 7:941 lid 2 en vergelijkbare polisbepalingen. De Rechtbank bepaalde daarom dat de verzekeraars, nu zij hun oordeel over de uitkeringsplicht al hadden gevormd, niet de nakoming van de informatieplicht konden vorderen149.

                                                                                                                 

147 Art. 5.18 e-ABS Protocol: ‘Indien en voor zover overwegingen m.b.t. de aansprakelijkheid door de Experts worden opgesteld, moeten deze overwegingen afzonderlijk als bijlage worden aangehecht. Dit i.v.m. eventuele doorzending van rapporten naar cliënten of derden. De bijlage blijft buiten e-ABS indien de inhoud niet voor alle partijen bestemd is’.

148 Rb. Amsterdam 2 mei 2007 (Wintherthur/Philips) (niet gepubliceerd): “De door verzekeraars voorgestane uitleg van de informatieclausule is reeds in zoverre onbegrijpelijk, dat blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 7:941 lid 2 BW, dat onmiddellijke werking heeft, is bedoeld een zogenaamde Obliegenheit vast te leggen. Van een Obliegenheit kan de nakoming niet worden afgedwongen; het niet-nakomen ervan leidt tot vermindering of verval van rechten. Aangezien vermindering van uitkeringsrechten eerst aan de orde is als er daadwerkelijk uitkeringsrechten zijn, en dus dat er een verzekeringsovereenkomst bestaat, moet artikel 7:941 lid 2 BW zo worden begrepen dat het ziet op de situatie waarin de verzekeringsovereenkomst vigeert”.

149 Rb. Rotterdam 29 juli 2008, ECLI:RBROT:2008:BD9031, (HDI-Gerling Verzekeringen c.s. / British

American Tobacco) r.o. 4.3.4.: De eerste vraag die in dit kort geding beantwoord moet worden is of de

informatieplicht als bedoeld in artikel 7:941 lid 2 BW voor BAT ook geldt nu HDI aan haar onvoorwaardelijk dekking onder de polis heeft ontzegd.

Deze vraag dient voorshands ontkennend te worden beantwoord. BAT maakt aanspraak op dekking omdat zij is getreden in de rechten van Ed. Laurens die verzekeringnemer en verzekerde was. Tussen partijen staat vast dat onvoorwaardelijk dekking is geweigerd op de grond dat BAT niet is aan te merken als rechtsopvolgster van Ed. Laurens als verzekeringnemer en evenmin verzekerde onder de polis is. In die situatie kunnen de verzekeraars ook niet van BAT verlangen dat zij van haar kant de informatieverplichtingen als verzekeringnemer/verzekerde nakomt. Dat geldt zowel voor de verplichtingen uit hoofde van de polis als voor de verplichtingen uit artikel 7:941 BW. De verzekeraar heeft zich immers al een oordeel over zijn uitkeringsplicht gevormd en de aard van dat oordeel staat los van de exacte omschrijving van de dekkings- en de aansprakelijkheidsvraag, doch ziet louter op het ontbreken van de kwaliteit van verzekeringnemer/verzekerde; onder omstandigheden zou BAT in deze situatie wel gehouden kunnen zijn over die kwaliteit/identiteit nadere inlichtingen te verschaffen, doch daarop ziet deze procedure niet. Voor die beoordeling is die informatie dus niet nodig en het is in strijd met de

De informatieplicht ex art. 7:941 lid 2 BW kan dus gezien worden als Obliegenheit ingevolge bovengenoemde uitspraken. Ook Hendrikse is van mening dat de informatieplicht kan worden aangemerkt als Obliegenheit150. Dit is geen civiele verbintenis omdat deze niet rechtens afdwingbaar is, maar in tegenstelling tot een natuurlijke verbintenis wel wordt bestraft met een juridische sanctie, namelijk vermindering of verval van rechten, in geval van het bestaan van een verzekeringsovereenkomst.

Uit recente rechtspraak lijkt echter te volgen dat art. 7:941 lid 2 BW wel een civiele verbintenis tussen verzekeraar en verzekeringnemer inhoudt. Uit het arrest van het Hof Den Bosch van 29 januari 2013 blijkt dat verzekeraars nakoming van de informatieplicht ex art. 7:941 lid 2 BW kunnen vorderen. In casu heeft geïntimeerde niet voldaan aan de op hem rustende informatieplicht tegenover de verzekeraar ex art. 7:941 lid 2 BW. Geïntimeerde heeft toerekenbaar tekort geschoten door de verzekeraar niet de inlichtingen en bescheiden te verschaffen die verzekeraar in staat zouden stellen de uitkeringsplicht te beoordelen. Als gevolg hiervan dient geïntimeerde de schade die verzekeraar hierdoor geleden heeft te vergoeden151.

Er bestaat dus discussie over het rechtskarakter van art. 7:941 lid 2 BW. Maar of er echt een groot praktisch verschil bestaat is volgens Hendrikse uiteindelijk maar de vraag152.

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                           

redelijkheid en billijkheid dat de verzekeraars, die BAT niet als hun contractuele wederpartij willen erkennen, van haar verwachten dat zij zich wel als zodanig gedraagt. Dat dit, zoals de verzekeraars stellen, de verzekeraars mogelijk voor problemen stelt als later blijkt dat BAT toch verzekerde is, doet daaraan niet af. Als de verzekeraars dat een reëel risico achtten had het in de rede gelegen (nog) niet onvoorwaardelijk dekking te weigeren. Een en ander neemt bovendien niet weg dat, mocht later toch blijken dat de visie van de verzekeraars op dit punt in rechte geen stand kan houden, zij dan uiteraard alsnog aanspraak kunnen maken op naleving van de polisvoorwaarden, daaronder begrepen de informatieverplichting voor zover die niet verder gaat dan artikel 7:941 BW toestaat. BAT is dan verzekeringnemer, zodat deze verplichting rechtens afdwingbaar is en niet slechts een ‘Obliegenheit’ omvat.  

150 Hendrikse 2011, p. 489.

151 Zie Hof Den Bosch 29 januari 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0983, r.o. 4.7.5. – 4.7.6.: ‘Nu [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende informatieplicht dient hij de schade te vergoeden die ZLM als gevolg hiervan heeft geleden. ZLM heeft gesteld dat zij als gevolg van de tekortkoming van [geïntimeerde] genoodzaakt was een extern onderzoek te laten verrichten en dat de door haar ter zake aan RAMB betaalde kosten van € 3.956,75 door [geïntimeerde] vergoed dienen te worden.

Vooropgesteld dient te worden dat de schadevergoedingsplicht, anders dan ZLM kennelijk veronderstelt, moet worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 6:74 BW en verder, en niet op de voet van artikel 7:941 lid 3 BW. Laatstgenoemd artikel gaat immers over de tot uitkering gerechtigde als bedoeld in artikel 7:926 lid 2 BW.

Vaststaat dat ZLM zowel op 1 februari als op 9 februari 2010 [geïntimeerde] heeft verzocht om een bewijs van aankoop van de auto en van de invoerrechten. Vaststaat dat [geïntimeerde] aan ZLM ter zake niet of nauwelijks (en bovendien onjuiste) inlichtingen heeft verstrekt en dat hij ZLM toen heeft medegedeeld dat hij niet wist van wie hij de auto had gekocht en dat hij geen gegevens paraat had. Naar het oordeel van het hof schoot [geïntimeerde] aldus in de nakoming van zijn informatieplicht ex 7:941 lid 2 BW onherstelbaar tekort, althans mocht ZLM uit deze mededelingen van [geïntimeerde] afleiden dat [geïntimeerde] in nakoming van zijn informatieplicht ex 7:941 lid 2 BW tekort zou schieten, zodat het verzuim op dat moment zonder ingebrekestelling is ingetreden. Nu ZLM naar aanleiding van het tekortschieten van [geïntimeerde] genoodzaakt was een extern onderzoek te laten verrichten naar de schadeclaim van [geïntimeerde], dient [geïntimeerde] de schade die ZLM daardoor heeft geleden te vergoeden’.