• No results found

Informatie, Interactie, Intervisie6.4

In document WISSELS OM (pagina 105-108)

Uit onderzoek91 is bekend dat ouders veruit de voorkeur geven aan informeel advies en steun als het gaat om hun opvoedingsvragen. Dat is nadrukkelijk geen zwaktebod of wantrouwen ten opzichte van professionals: institutioneel contact met bijvoor-beeld de consultatiebureaus is geheel vrijwillig, meer dan 95 procent van de ouders maakt daar graag gebruik van. Waar het hier om gaat is dat de belangrijkste pedago-gische kracht van ouders ligt in hun zelfvertrouwen, het vertrouwen dat ze hebben in hun eigen vermogen om op alle mogelijke onverwachte situaties die opvoeding nu eenmaal met zich meebrengt, goed te kunnen reageren. Elk gevoel van eigen incom-petentie tast dat zelfvertrouwen aan. Dat is ook de reden dat vrijwel alle ouders

actief zoeken naar wat hierboven de ‘drie I-punten’ zijn:

informatie over kindontwikkeling en opvoeding

interactie met andere ouders om na te gaan of wat zij zelf meemaken gewoon of

juist niet gewoon is (en dus extra aandacht vraagt)

intervisie in de vorm van gesprekken over wat hen bezig houdt aan specifieke

problemen, liefst met andere ouders, maar ook met grootouders en leerkrach-ten; dit soort intervisie vindt overigens in toenemende mate plaats via de (anoniem) ouderfora van een site als Ouders Online, waar ouders elkaar virtueel ontmoeten.

In de praktijk zijn deze drie elementen in feite punten op hetzelfde continuüm en gaan ze ook vloeiend in elkaar over: een gesprek tussen twee ouders kan binnen vijf minuten twee informatiemomenten en twee intervisies ‘doen’, ouders hebben onderling vaak aan een half woord genoeg.

Er zijn diverse redenen waarom de overheid op deze drie punten een ondersteu-nende rol zou moeten spelen. Om te beginnen is al eerder aangegeven dat, ondanks het feit dat de familienetwerken nog wel degelijk sterk zijn, de mogelijkheden voor ouders om elkaar te steunen langs deze informele kanalen zijn afgenomen. Het aantal fysieke ontmoetingsmomenten neemt met name bij hoger opgeleiden af wegens de grotere reisafstanden en mensen wonen vaak in wijken waar ze allemaal in ongeveer dezelfde leeftijdsfase verkeren waardoor de interactie tussen de gene-raties afneemt. Verder geldt natuurlijk dat het type problemen snel verandert: er

91 | J. Hermanns, F. Ory en G. Schrijvers. Helpen bij opvoeden. Eerder, sneller, beter, Inventgroep, Utrecht, 2005.

zijn weinig grootouders die bijvoorbeeld iets kunnen vertellen over het omgaan met internet. Recent onderzoek naar de mate waarin ouders beschikken over actuele ken-nis van kindontwikkeling liet zien dat ongeveer een derde van de ouders vrij serieuze lacunes had en ongeveer twee derde uitging van intussen verouderderde inzichten.92

Enerzijds is er een ‘overload’ van informatie via de media. Anderzijds zijn de bronnen zeer verschillend en weten mensen niet meer of ze nu betrouwbaar zijn of niet. Er is behoefte aan een tweesporenbeleid van de overheid. Het eerste spoort betreft de combinatie van laagdrempelige informatievoorziening en kwalitatief hoogstaande – en vooral ‘geautoriseerde’! – inhoud. Onderzoek laat zien dat ouders juist door de veelheid aan informatie waarde hechten aan een instelling als het consultatiebureau dat zij betrouwbaar achten. Het is echter onmogelijk om alle benodigde informa-tie tijdens deze bezoeken over te dragen, er moet dus een acinforma-tief informainforma-tiebeleid gevoerd worden. Ouders moeten de informatie in feite via alle mogelijke kanalen

thuisbezorgd krijgen. Omdat het gaat om basisinformatie over zaken als

kindont-wikkeling, die voor alle ouders uiteraard gelijk moet zijn, heeft het WI destijds voorgesteld om hier een landelijke informatiestructuur voor te ontwikkelen maken, waarbij de opvoedingsinformatie centraal werd geautoriseerd door instellingen zoals het Nederlands Jeugdinstituut en RIVM en decentraal werd gedistribueerd door de bestaande instellingen als de Jeugdgezondheidszorg, via het onderwijs, en uiteraard het toekomstige Centrum voor Jeugd en Gezin. Voorbeelden uit het buitenland lieten zien dat met name de zogenaamde ‘meegroei-informatie’93zowel geliefd als succes-vol was bij ouders.

Een tweede spoor van een dergelijke landelijke infrastructuur is de bevordering van

interactie tussen ouders zelf. De effectiviteit van informele onderlinge steun van

ouders is groot, het succes van bijvoorbeeld de digitale fora van Ouders Online is onomstreden. Datzelfde geldt overigens voor moderne interactiemethoden voor jongeren (zie kader).

jOnGIn sITes 94

De aan gemeentelijke CJG’s verbonden jongerensite Jongin (waarbij elke gemeente een eigen naam kan kiezen voor de lokale site) biedt een platform om in te gaan op onderwerpen die jongeren bezig houden. Niet alleen de standaardzaken als het uitproberen van grenzen of seksuele ervaringen opdoen, komen aan de orde, maar

92 | R. Diekstra e.a., Naar een canon van opvoeding. Wat inwoners van Den Haag weten van

opvoeding, Den Haag, 2008.

93 | Meegroei-informatie betekent dat ouders informatie krijgen die net iets voorloopt op de leeftijd van hun kinderen. Er zijn bijvoorbeeld meegroeimagazines die op het consultatie-bureau uitgedeeld worden met nummers over 3-6 maanden, 6-9 maanden, etc. Hetzelfde principe wordt toegepast via internet: ouders ontvangen dan elke maand een mail met leeftijdsspecifieke informatie.

ook specifiek lokale zaken als de rivaliteit tussen bepaalde buurtgemeenschappen. De sites bieden jongeren een veilige ‘digitale hangplek’ om met elkaar over onder-werpen te discussiëren. Doordat het forum anoniem is durven zij eerder voor hun problemen uit te komen en de forumgebruikers om raad te vragen of te geven. Op dergelijke fora bieden jongeren elkaar een kader voor wat wel en wat niet normaal is en verwijzen jongeren elkaar door naar de hulpverlening, wanneer ze denken dat dit nodig is. Uit onderzoek blijkt dat de ‘peergroup’ een grotere invloed heeft bij het maken van bepaalde keuzes, dan bijvoorbeeld volwassenen en ouders. Om de discussies in de fora te stimuleren moet dit een veilige plek zijn om te kunnen zijn. Redacties waarin jongeren zelf zitten zorgen voor deze veilige omgeving door het opstellen van heldere huisregels en door vooraf alle inkomende berichten te scree-nen. Daarnaast is op deze sites ook informatie te vinden over allerlei onderwerpen, lokale adressen en links waar jongeren terecht kunnen. Op dit moment nemen al meer dan 50 gemeenten nemen deel aan dit project, waarbij gemeenten hun eigen lokale jongerenwebsite krijgen, met een eigen coleur locale, maar tegelijk met de gemeenschappelijke ruggengraat van een centrale infrastructuur en landelijk geautoriseerde informatie.

Als het tenslotte gaat om ‘intervisie’, (de organisatie van) ontmoetingen tussen ouders waarin ze ervaringen kunnen uitwisselen, dan zien we ook hier dat al sprake is van een groot aantal particuliere initiatieven. De behoefte is aanwezig, zoals blijkt uit interviews met ouders: een op de zes is ooit op eigen initiatief naar een vorm van ‘opvoedcursus’ gegaan, maar een veel grotere groep geeft aan belangstelling te hebben voor intensiever contact met andere ouders.95 Diverse instellingen in de Jeugdgezondheidszorg organiseren bijvoorbeeld ontmoetingsavonden voor aan-staande en jonge ouders. Recent hebben stichtingen als Family Factory en Mama-weetalles96 nieuwe methodes ontwikkeld die met name bedoeld zijn voor ‘gewone’ ouders. Eerdere initiatieven, zoals Moeders Informeren Moeders waren vooral uit het perspectief van hulpverlening aan zwakkere groepen opgericht.97 Er zijn ook diverse initiatieven om tot belangenverenigingen van ouders te komen, zoals de Vereniging Groot Gezin of de Nederlandse Ouder Organisaties (NLOO). Het verschil tussen deze groepen en de al langer bestaande belangenverenigingen van ouders voor kinde-ren met bepaalde problemen, is dat het gaat om organisaties met een algemeen perspectief op gezinsondersteuning, in plaats van specifieke belangenbehartiging. Interessant is ook dat een van de traditionele ouderbelangenorganisaties uit de peri-ode van de verzuiling zich heeft verzelfstandigd: de protestantse Ouderraden hebben

95 | E-quality, Opvoeding en opvoedingsondersteuning. Den Haag, 2008.

96 | De Stichting Family Factory heeft bijvoorbeeld de publicatie ‘De Tijd van je Leven’ uit-gebracht, bedoeld als een ‘interactief handboek’ waarmee ouders gestructureerd met elkaar over opvoeding en gezin kunnen praten.

97 | Nederlands Jeugd Instituut. Moeders informeren moeders. Registratie 2007. Utrecht 2008.

zichzelf omgevormd tot de onafhankelijke stichting Ouders & Coo, die bijvoorbeeld een zeer actieve rol heeft gehad in de campagne voor gratis schoolboeken.

Feit is echter dat deze organisaties tot nog toe vrij klein en daarmee kleinscha-lig blijven en dus maar een zeer beperkt aantal ouders in hun eigen netwerken van dienst (kunnen) zijn. In verschillende andere landen zijn bijvoorbeeld actieve consu-mentenorganisaties van ouders er al in geslaagd om grote invloed uit te oefenen. De vraag is natuurlijk of de overheid op dit punt een rol zou moeten spelen. Als het gaat om zaken als belangenbehartiging ligt dat niet voor de hand, als het echter gaat om het stimuleren van ‘preventieve contacten’, dan ligt het anders. Preventie is immers een duidelijke overheidstaak, waar op dit moment ook – in ieder geval in intentie – behoorlijk wat middelen naar toe gaan. De preventieve inzet concentreert zich echter volledig op de inrichting van de Centra voor Jeugd en Gezin.

Het beleid rond de centra voor jeugd en Gezin

In document WISSELS OM (pagina 105-108)