• No results found

Huisvesting vanuit intergenerationeel perspectief5.3

In document WISSELS OM (pagina 87-90)

In de gezamenlijk met de Tweede Kamerfractie uitgebrachte studie Pas 6574 heeft het WI al eerder een analyse gemaakt van de effecten van huisvestingsbeleid op de wederzijdse ondersteuning van generaties. Gezien het zeer grote belang dat de fami-lie inneemt in de sociale infrastructuur voor gezinnen vatten we hier de resultaten van deze analyse kort samen.

Startpunt voor de analyse is opnieuw de moderne verdeling in levensfasen, waar-bij elke fase gekenmerkt wordt door een dominant type huishouden. Volgens de gegevens van het CBS zijn in de afgelopen jaren woonwijken steeds eenzijdiger samengesteld als het gaat om deze huishoudenstypen. Met uitzondering van de ‘gekleurde’ wijken in de binnensteden worden stadscentra steeds meer gedomineerd door huishoudens van alleenstaanden en jongere en oudere paren. Gezinnen zijn in de afgelopen jaren uit de steden vertrokken en concentreren zich in groeigemeenten en op de zogenaamde Vinex-locaties. Door de gegroepeerde bouw van deze nieuwe woongebieden ontstaan daar als het ware ‘monoculturen’ van gezinnen met globaal dezelfde inkomens, maar vooral ook in vrijwel dezelfde levensloopfase. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat scholen sterk groeien en krimpen: een decennium na de

74 | Wetenschappelijk Instituut voor het CDA en CDA Tweedekamerfractie, Pas 65. Ouderen

komst van de eerste bewoners, meestal dus jonge gezinnen, zit de basisschool tjok-vol, een decennium later is er sprake van leegloop en kampt de wijk met een tekort aan voorzieningen voor oudere jeugd. Deze eenzijdigheid heeft ook gevolgen voor allerlei andere sociale structuren, zoals winkelcentra die overdag leegstaan omdat in de grote meerderheid van deze gezinnen beide partners betaald werken.

Terug naar het dorp? 5.3.1

In hun recente advies ‘Investeren rondom kinderen’ wijzen ook de Raad voor Maat-schappelijke Ontwikkeling (RMO) en de Raad voor de Volksgezondheid (RVZ)75 op de problemen die eenzijdig samengestelde wijken opleveren voor ouders. In deze wijken ontbreekt de ‘village’ structuur, het sociale netwerk dat ouders ondersteunt bij de opvoeding en voor kinderen de ‘betekenisvolle contacten’ levert met andere volwas-senen in hun directe omgeving, die ze nodig hebben voor hun sociale en morele ontwikkeling. Op dit punt gaan we in het volgende hoofdstuk nog meer in detail in. De adviesraden gebruiken de term ‘village’, maar er is eigenlijk geen reden om het gewone Nederlandse woord ‘dorp’ te schuwen. Vooral ook omdat dit woord ‘dorp’ direct ook de associatie geeft met die aspecten van een dorp die we misschien liever niet terug willen zien, zoals het gebrek aan ruimte voor individuele keuzen die niet passen in de lokale cultuur.

De monoculturen van huishoudenstypen en slechte voorzieningen brengen

infra-structurele beperkingen voor gezinnen met zich mee. De RMO en de RVZ wijzen

er bijvoorbeeld op dat gemeenten de sportvoorzieningen meestal geconcentreerd hebben op plekken ver van de woonwijken en dat er relatief weinig groen en speel-plaatsen zijn, wegens de hoge grondprijzen.

Bovendien biedt deze segregatie naar levensfase ook weinig mogelijkheden voor het verlenen van diensten en zorgen tussen generaties. Hoe groter de fysieke afstand tussen grootouders en kleinkinderen, hoe moeilijk het is om op te passen. Of omge-keerd, om zorg te geven aan ouder wordende ouders.

Feit is echter dat met name bij de midden- en hogere inkomens de fysieke afstanden tussen de generaties veel te hoog geworden zijn om elkaar dat soort praktische dagelijkse steun te bieden. Feit is ook dat in lang niet alle families de intergenera-tionele verhoudingen zo goed zijn dat er echt structurele steun gegeven wordt, of

gewenst wordt: familieverhoudingen leveren net zo goed onderlinge spanning op.

Bovendien willen veel ouders en kinderen elkaar ook niet structureel belasten met zorg en kiezen er voor om dat in hun ‘horizontale’ netwerk van leeftijdgenoten of via professionals te regelen. Maar ook objectief gesproken hebben veel huishoudens

75 | Raad voor Maatschappelijke Ontwikkelingen en Raad voor de Volksgezondheid en Zorg,

meer dan genoeg aan zichzelf en niet veel ruimte om zorg voor anderen (mee) over te nemen, zeker niet zodra het om structurele langdurige zorg gaat.

Levensloop(bestendige) wijken 5.3.2

Net zoals bij de scheiding van werk, onderwijs en opvoeding, blijkt dus ook op het punt van wonen dat de infrastructuur er heel veel toe doet om het gezinsleven te ondersteunen of juist lastig te maken. In dit geval gaat het niet om een historische ontwikkeling van vele eeuwen, maar om de effecten van stedenbouwkundige beslis-singen. Bij de ontwikkeling van woonwijken – overigens ook strikt gescheiden van ‘werkwijken’ – is sprake geweest van sterke segmentatie naar doelgroepen, waar-door de organische contacten tussen generaties een stuk lastiger zijn geworden dan in een dorpssituatie, waar de generaties op loopafstand van elkaar wonen.

In reGeLs kun je nIeT WOnen

De leefbaarheid van veel dorpen wordt ernstig bedreigd omdat jonge mensen daar geen (betaalbare) starterswoningen kunnen krijgen, ook niet de jongeren uit het dorp zelf. Families die al generaties – als boeren – in deze dorpen woonden vonden daar een oplossing voor in de vorm van de ‘verbouwde stal of schuur’: de ouders gingen zelf in de tot bejaardenwoning verbouwde bijgebouwen wonen en een van de kinderen kon dan het huis overnemen. Een evidente win-win-situatie voor alle partijen, die ook een oplossing bood voor diverse zorgtaken, zoals kinderopvang en zorg voor de ouders zelf als ze daar behoefte aan kregen. Deze oplossing was echter zelden mogelijk binnen de bestaande regelgeving, bijvoorbeeld omdat er zo twee huishoudens ontstonden, terwijl maar voor een huis een woonbestemming Diverse gemeenten en provincies hebben intussen de regels zo aangepast dat deze oplossing wel mogelijk werd.

Idealiter is de samenstelling van een wijk een afspiegeling van de verhoudingen tussen leeftijdsfasen en huishoudenstypen van de bevolking als geheel: de wijk als ‘Potentieel Dorp’, maar dan een dorp waarin sprake is van dynamiek, waarin bij wijze van spreken de bewoners regelmatig plaats maken voor andere bewoners, zonder dat de generationele structuur verandert. In een dergelijke situatie zijn altijd behoorlijke aantallen mensen beschikbaar in elke leeftijdsgroep waar de ‘kleine praktische ruil’ en onderlinge steun mee kan plaatsvinden. Zoals een bewoonster het formuleerde: ‘Het is maar een heel klein voorbeeld, maar als er geen meisjes van een jaar of zestien in de buurt wonen om ’s avonds op je kinderen te passen, is het bijna onmogelijk om een keer uit te gaan. Je moet dat dan echt van te voren plan-nen, spontaan is er niet meer bij.’76 Er is behoefte aan op maat gesneden bouwpro-gramma’s waar rekening gehouden wordt met toekomstige demografische ontwik-kelingen en de woonbehoefte van families. Kleinschalige economische impulsen en

bouwactiviteiten kunnen de sociaal-culturele samenhang en vitaliteit van gemeen-schappen versterken. Bij bestaande bebouwing kunnen overheden inspelen op de behoefte van families om in bepaalde fasen van het leven met meerdere generaties bij elkaar te wonen en belemmerende regelgeving wegnemen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de zogenaamde ‘meergeneratiewoningen’ of ‘kangoeroewoningen’, die de mogelijkheid bieden voor generaties om samen op hetzelfde adres te (blijven) wonen met behoud van zelfstandigheid; verruiming van vergunningsmogelijkheden waardoor op het platteland letterlijk de stal verbouwd kan worden tot woongelegen-heid voor ouders; meer mogelijkheden om bestaande woningen formeel te splitsen; of de mogelijkheid om extra verdiepingen te bouwen zodat oudere kinderen meer eigen ruimte in huis krijgen. Dit zijn belangrijke ontwikkelingen omdat daarmee wordt aangesloten bij de oplossingen die mensen zelf verkiezen om de familieban-den vorm te geven en te benutten.

Tot slot: infrastructuur kost tijd

In document WISSELS OM (pagina 87-90)