• No results found

Indien een der vonnissen eene veroordeeling tot verbanning behelst, zal deze straf het

laatst worden ten uitvoer gelegd. (Sv. 167;

I. R. 325; L. R. 55.)

345. De tijd van eiken dag gevangenisstraf is

van vier en twintig uren, die van eene maand, van dertig dagen. (Ned. Sr, 88; —I. R. 326;

L. R. 56.)

XVII. Titel. V. h. ten uitvoer leggen enz. 131

346. De straftijd wordt gerekend in te gaan, ten aanzien van veroordeelden, welke zich in voorloopige hechtenis bevinden, met den dag waarop het vonnis in kracht van gewijsde is overgegaan; ten aanzien van andere veroor-deelden, op den dag der tenuitvoerlegging.

(Ned. Sr. 26; — I. R. 27; L. R. 57.)

347. De vonnissen, houdende veroordeeling in geldboeten en kosten, kunnen worden ten uitvoer gelegd op de goederen van den ver-oordeelde, op dezelfde wijze als bij het Re^

glement op de burgerlijke regtsvordering voor de raden van justitie op Java, enz., omtrent de tenuitvoerlegging van vonnissen in bur-gerlijke zaken is bepaald. (Ned. Sv. 343, 344 ; Ned. Sr. 23 v.; —Sv. 348 v.; Rv. 435 v. ; I. R.

328; L. R. 58 v.; St. 1898 no. 50 en 95,1883 no. 54 art. 3.)

348. (St. 1915-299.) Des onverminderd, en voor zoo ver dat verhaal niet heeft plaats gehad, is ieder veroordeelde verpligt de hem opgelegde boete, binnen twee maanden nadat het vonnis uitvoerbaar is geworden, te voldoen, zullende hij bij gebreke van dien, daartoe bij lijfsdwang kunnen worden genoodzaakt.

Op de vreemdelingen, niet ingezetenen, zal de geldboete dadelijk nadat het vonnis uitvoer-baar is geworden bij lijfsdwang kunnen worden verhaald. (Rv. 580 v.; Sv. 347; L. R. 60 al. 3.) 349. De regter zal bij het vonnis, waarbij eene geldboete wordt opgelegd, den tijd be-palen gedurende welken de veroordeelde, wegens het niet voldoen der boete, in gijze-ling kan worden gehouden. ')

De duur van den lijfsdwang kan ten langste worden gesteld op ééne maand voor elke verschuldigde twee honderd gulden, en mag in geen geval den tijd van drie jaren te boven gaan. (Rv. 586; I. R. 329; L. R, 60.)

1). Zie St. 1898 no 50 en 95 zijn beneden in deze verzameling.

132 XVII. Titel. V. h. ten uitvoer leggen enz.

3 5 0 . De gegijzelden wegens geldboeten zullen zoo veel doenlijk worden opgesloten ter plaatse, bestemd voor het ondergaan der gevangenisstraf wegens overtredingen, en op dezelfde wijze als de veroordeelden tot deze straf worden behandeld. (Rv. 593; I. R.329;

L. R. 60 al. 6.)

351. De lijfsdwang wordt door eenen, tot het doen van exploiten bevoegden, beambte ten uitvoer gelegd, krachtens schriftelijk be-vel van den betrokken ambtenaar van het open-baar ministerie.

Van dit bevel en van het proces-verbaal van gijzeling, worden afschriften aan den ge-gijzelde ter hand gesteld.

De lijfsdwang zal wijders ten uitvoer wor-den gelegd op dezelfde wijze, als bij de tweede af deeling van den vijfden titel van het tweede boek van het Reglement op de burgerlijke regts-vordering voor de raden van justitie op Java, enz. is omschreven. (Rv. 594 ; Sv. 338, 422 ; I. R. 330; L. R. 61.)

352. De voldoening der geldboeten en der kosten, gemaakt tot de tenuitvoerlegging van den lijfsdwang, ontslaat van de verdere gij-zeling.

Daarentegen beneemt de ten uitvoer geleg-de lijfsdwang geenzins het regt om geleg-de op-gelegde geldboeten op de goederen van den veroordeelde, zelfs op die, welke hem later mogten zijn aangekomen, te verhalen; alles behoudens de bepalingen ten aanzien van de verjaring der straffen. (Rv. 593; Sv. 405;

I. R. 331 ; L. R. 60 al. 7 en 8.)

353. De verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, mitsgaders de veroordeeling tot geldboete en in de kosten, zijn altijd ten be-hoeve van den lande, ten ware bij bijzondere verordeningen anders mögt zijn bepaald.

De aandeelen in geldboeten of verbeurd verklaarde voorwerpen, in sommige gevallen

XVII. Titel. V. h. ten uitvoer leggen enz. 133 aan ambtenaren of bijzondere personen toe-gekend, zullen steeds, nadat het bedrag dier boeten en voorwerpen in 's lands kas zal zijn gestort, hieruit aan voornoemde ambtenaren of bijzondere personen worden uitbetaald, in voege als bij de daartoe betrekkelijke veror-deningen is of nader zal worden geregeld.

(Ned. Sr. 35;— I. R. 332; L. R. 62; St. 1873 no. 265; 1905 no. 547 art. 14,15; 1907 no. 114 art. 23; 1909 no. 441 art. 10; 1914 no. 222 art. 18; 1915 no. 245 art. 11 enz.)

3 5 4 . Al l e n d i e wegens hetzelfde misdrijf of dezelfde overtreding, bij hetzelfde vonnis veroordeeld worden in de kosten, of die we-gens één en hetzelfde misdrijf of ééne en dezelfde overtreding veroordeeld worden tot vergoeding van kosten, schaden en interes-sen, ook wanneer die bij eene afzonderlijke burgerlijke regtsvordering is geeischt, zijn hoofdelijk voor het geheel der proceskosten en der te vergoeden kosten, schaden en in-teressen aansprakelijk.

Het bedrag der veroordeelingen tot scha-devergoeding, ten behoeve der beleedigde partij uitgesproken, wordt door deze verhaald op de wijze voor de uitvoering van vonnis-sen in burgerlijke zaken voorgeschreven.

(Ned. Sv. 345.)

3 5 5 . (Voor Java en Madoera vervallen bij St. 1901 no. 15 en in de Buitenbezittigen sedert de invoering der nieuwe rechtsreglementen niet meer voor toepassing vatbaar.J)

1) De krachtens art. IV van St. 1901 no. 15 formeel voor de buitenbezittingen nog geldende redactie van dit artikel luidt:

„355. De bepalingen van dezen titel, voor zoo ver zij daarop toepasselijk kunnen zijn, zullen mede wor-den in acht genomen bij de tenuitvoerlegging van de strafvonnissen der residenten, regtsprekende in zaken van overtreding; met dien verstande evenwel, dat de uitvoering zal plaats hebben op last van den resident, en dat de duur van den lijfsdwang, voor het geval van niet-betaling eener opgelegde geldboete, bij het vonnis van veroordeeling te bepalen, den tijd van acht dagen niet mag te boven gaan."

134 XVIII. Titel. Van de opschorting enz.

ACHTTIENDE TITEL.

VAN DE OPSCHORTING EN VERNIETIGING VAN ARRESTEN EN VONNISSEN, UIT HOOFDE VAN

BEPAALDE OMSTANDIGHEDEN.

3 5 6 . De arresten of vonnissen, waarbij iemand tot straf is veroordeeld, kunnen, zelfs in het geval, dat bij eene veroordeeling we-gens overtreding het verzoek om cassatie is afgewezen, door het hoog-geregtshof, het zij ter requisitie van den procureur-generaal bij dat collegie, of op een verzoekschrift van den veroordeelde, worden geschorst en zelfs vernietigd, in de drie volgende gevallen:

(Ned. Sv. 375.)

1°. indien twee of meer beklaagden, bij on-derscheiden arresten of vonnissen, als daders van hetzelfde misdrijf of van de-zelfde overtreding zijn veroordeeld, en die arresten of vonnissen niet zijn over-een te brengen, maar het bewijs van on-schuld van den eenen of anderen der veroordeelden medebrengen; (Sv. 357.) 2°. indien, na de veroordeeling van eenen

beklaagde, een of meer getuigen, welke te zijnen laste getuigenis hebben afgelegd, ter zake van valsche getuigenis in dat geding, in regten worden betrokken;

(Sv. 155, 358.)

3o. indien, na eene veroordeeling wegens doodslag, er stukken worden te berde gebragt, waaruit aanvankelijk genoeg-zaam blijkt, dat de persoon, wiens voor-onderstelde dood aanleiding tot de ver-oordeeling heeft gegeven, nog in leven is. (Sv. 359.)

3 5 7 . In het geval bij het eerste nommer van het vorige artikel vermeld, zal het hoog-geregtshof, na onderzoek, de strijdige arres-ten of vonnissen vernietigen, en zelf de zaak

XVIII. Titel. Van de opschorting enz. 135

op nieuw onderzoeken en daarin regt doen.

(Ned. Sv. 376 ; - S. W. 480 12 o ; Cel. 463 15° ; O. S. 406 16°.)

3 5 8 . In het geval bij het tweede nommer van artikel 356 vermeld, zal het hoog-geregts-hof de tenuitvoerlegging van het arrest of vonnis van veroordeeling schorsen, tot dat over de schuld der beklaagde getuigen zal zijn uitspraak gedaan.

Indien de getuigen worden vrijgesproken, zal het hoog-geregtshof bevelen, dat het oor-spronkelijk arrest of vonnis, tegen den be-klaagde gewezen, worde ten uitvoer gelegd.

Wanneer de getuigen daarentegen ter zake van valsche getuigenis worden veroordeeld, zal het hoog-geregtshof het oorspronkelijkarrest of vonnis, tegen den beklaagde gewezen, ver-nietigen en, öf zelf de zaak op nieuw onderzoe-ken en beregten, óf een ander tot de onderzoe- kennisne-ming bevoegd collegie daartoe aanwijzen.

De getuigen, die wegens valsche getuigenis zijn veroordeeld, zullen in het nieuwe onder-zoek niet mogen gehoord worden.

3 5 9 . In het geval bij het derde nommer van artikel 356 vermeld, zal het hoog-geregts-hof de tenuitvoerlegging van het arrest of von-nis schorsen en, öf zelf geregtelijk onderzoek en uitspraak doen wegens de eenzelvigheid van den persoon, öf een ander regterlijk collegie met het doen van dat onderzoek en die uitspraak belasten. In het laatste geval zullen door dit collegie de stukken, benevens het vonnis omtrent de eenzelvigheid, worden ingezonden aan het hoog-geregtshof, hetwelk in beide gevallen, naar bevind van zaken, de schorsing zal intrekken, of wel het arrest of vonnis van veroordeeling zal te niet doen, en tevens, op het requisitoir van den procureur-generaal, een nader onderzoek der zaak zal bevelen, voor zoo ver daartoe gronden zou-den mogen zijn.

136 XIX. Titel. Van gevangenissen enz.

3 6 0 . Indien in een der gevallen bij artikel 356 vermeld, na den algeheelen afloop der zaak, van de onschuld van eenen persoon mögt blijken, welke reeds zijne straf heeft ondergaan, zal het hoog-geregtshof den ver-oordeelde, op diens verzoek, in zijne eer her-stellen bij een arrest, hetwelk ten koste van den lande zal worden afgekondigd.

Indien de veroordeelde mögt zijn overleden, zal het verzoek door een zijner nabestaanden of, bij het ontbreken derzelve, door eenen curator ad hoc, door het hoog-geregtshof te benoemen, mogen gedaan worden; en zal in dat geval het hoog-geregtshof de nagedach-tenis van den overledene ontlasten van de ver-oordeeling, welke tegen hem was uitgesproken.

(Ned. 379d.)

NEGENTIENDE TITEL

VAN GEVANGENISSEN BEHOORENDE BIJ HET HOOG-GEREGTSHOF EN DE RADEN VAN JUSTI-TIE, EN VAN DE MIDDELEN OM ONWETTIGE

GEVANGENHOUDING TEGEN TE GAAN.

361. Er zal op de respectieve hoofdplaat-sen van de ressorten der raden van jus-titie eene gevangenis zijn tot bewaring der beklaagden. (Sv. 366.)

Deze gevangenissen worden, zoo veel mo-gelijk, afgescheiden van de strafgevangenissen.

362. De cipiers zijn verpligt een register te houden.

Dit register zal op elke bladzijde geteekend en gewaarmerkt worden, te Batavia door den president van het hoog-geregtshof, en op de overige plaatsen waar raden van justitie ge-vestigd zijn, door de presidenten dier collégien.

De waarmerking der registers van de straf-gevangenissen, bestemd tot opneming van

XIX. Titel. Van gevangenissen enz. 137

door het hoog-geregtshof en de raden van justitie veroordeelde personen, en gelegen buiten de bij het voorgaande lid bedoelde plaatsen, zal geschieden door de residenten.

(Ned. Sv. 380 ; Ned. Sr. 369 ; — R. 0.144 ; sub.

2«.; Sv. 367; St. 1871 no. 78.)

363. Elk die een bevel van voorloopige aanhouding, een bevel van gevangenneming, of een arrest of vonnis van veroordeeling ten uitvoer legt, moet bij de overlevering aan den cipier door dezen op deszelfs register doen inschrijven:

lo. den voornaam, naam, het beroep, en zoo mogelijk de geboorte- of woonplaats van den gearresteerde;

2o. de opgave van het regterlijk collegie of van den ambtenaar, die de aanhouding of de ingevangenisstelling heeft bevolen;

3o. de dagteekening van het bevel, vonnis of arrest;

4°. den dag der overlevering, en 5°. bij veroordeeling, den tijd der straf.

Deze inschrijving wordt door hem benevens den cipier geteekend.

Hij is eindelijk verpligt het bevel, vonnis of arrest aan den cipier te vertoonen.

De cipier stelt hem een uittreksel uit zijn register, tot zijne ontlasting, ter hand.

Indien eene inhechtenisstelling plaats heeft, krachtens artikel 24 van het Reglement op het beleid der Regering in Nederlandsch-Indië, zal de daartoe door den Gouverneur-gene-raal afgegeven last, in deszelfs geheel, door den cipier op zijn register worden overge-schreven. (Ned. Sv. 381; Ned. ' Sr. 464 ; — Sv. 17, .86, 364.)

364. De cipier mag niemand in de gevan-genis opnemen of houden, dan uit kracht van een bevel, daartoe door de bevoegde magt verleend, of van een daartoe strekkend vonnis of arrest, en zonder dat zoodanig

138 XIX. Titel, Van gevangenissen enz.

bevel, vonnis of arrest, in voege voormeld, in zijn register is ingeschreven.

Bij overtreding hiervan, wordt hij ter zake van willekeurige gevangenhouding vervolgd.

(Ned: S v. 382; Ned. Sr. 368.)

3 6 5 . Op het bovengemelde register zal ins-gelijks door den cipier, terzijde der acte van overneming, worden aangeteekend de dag van het vertrek van den gevangene, alsmede het bevelschrift, arrest of vonnis, uit kracht van hetwelk deze vertrokken is. (Ned. Sv. 383.)

3 6 6 . De president van den raad van jus-titie en de regter-commissaris kunnen, in de bij artikel 361 vermelde gevangenissen, alle bevelen geven, welke zij, het zij in de in-structie, het zij tot uitwijzing der bij hunne collégien in behandeling zijnde strafzaken, noodig oordeelen.

Indien nogtans door den officier van jus-titie, of ook door den regter-commissaris, noodzakelijk mögt worden geacht, dat een gevangene, na den dag zijner opneming in de gevangenis, langer dan zes dagen buiten toegang wierd gehouden, zal de voortduring daarvan geene plaats mogen hebbe:i,dan uit kracht van een bevel van den raad.

De bovenstaande bepalingen zijn ook toe-passelijk op den raadsheer-commissaris en den procureur-generaal, met betrekking tot de beklaagden, die in eersten aanleg voor het hoog-geregtshof moeten te regt staan.

(Ned. Sv. 384.)

3 6 7 . Het hoog-geregtshof en de raden van justitie zijn verpligt om de respectievelijk bij die collégien behoorende gevangenissen, van tijd tot tijd, en ten minste ééns in de drie maanden, door commissarissen uit hun mid-den, in bijzijn van eenen ambtenaar van het openbaar ministerie, te doen bezigtigen, ten einde voor de nakoming van de voorschriften van dezen titel te zorgen.

XX. Titel. Van het bewijs enz. 139

De commissarissen zullen van hunne be-vinding verslag doen aan het collegie.

De gevangenissen vermeld in het derde lid van artikel 362 zullen, in voege voor-schreven, bezigtigd worden door de residen-ten, behoudens de bevoegdheid der raden van justitie om zulks ook hunnerzijds te doen. (.Ned. Sv. 3 8 5 ; - Sv. 140, 178; St. 1867 no. 114, A. art. 23.)

368. Een ieder die kennis draagt, dat iemand gevangen gehouden wordt in eene plaats, die niet wettig bestemd is om tot gevangenis te dienen, is gehouden daarvan kennis te geven aan den officier van justitie of aan den procureur-generaal. (Ned. Sv. 389; Ned.

Sr. 282, 283; —Sv. 7, 9.)

369. Deze ambtenaren zijn verpligt, het zij van ambtswege, het zij op daarvan beko-men berigt, zich terstond naar de plaats te begeven en den gevangen gehouden persoon in vrijheid te doen stellen, of, zoo er eene wettige reden van aanhouding gegeven wordt, denzelven dadelijk voor den bevoegden regter te doen brengen.

Zij zullen van dat alles een behoorlijk pro-ces-verbaal opmaken. (Ned. Sv. 390; — Sv. 9.)

TWINTIGSTE TITEL.

VAN HET BEWIJS DER MISDRIJVEN EN OVER-TREDINGEN.

EERSTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

3 7 0 . Niemand kan wegens misdrijf of over-treding veroordeeld worden, ten zij de regter door wettige bewijsmiddelen de overtuiging hebbe bekomen, dat eene strafbare daad werkelijk heeft plaats gehad, en dat de be-klaagde daaraan schuldig is.

140 XX. Titel. Van het bewijs enz.

Op bloote vermoedens of onvolkomen bewijs mag niemand veroordeeld worden. (Ned. Sv.

391 ; - S v . 166,169, 174 sub 20,371V. ;i.R. 284;

L. R. 46.)

371. Als wettige bewijsmiddelen worden al-leen erkend : (Ned. Sv. 392 ; - I. R. 285; L. R. 47.) 1°. getuigenissen; (Sv. 47, 139, 375 v.) 2o. schriftelijke bescheiden; (Sv. 24, 31,132,

380.)

3o. bekentenis, en (Sv. 383.) 4°. aanwijzingen. (Sv. 384.)

372. Deze bewijsmiddelen kunnen, zoo wel op zich zelve afzonderlijk, als onderling ver-eenigd, tot daarstelling van regterlijke over-tuiging dienen, voor zoo ver zij met de hierna volgende voorschriften overeenkomen. (Ned.

S v . 3 9 3 ; - S v . 374, 376 al. 1,384; I. R. 286.) 373. Alle soort van bewijsmiddelen kan door tegenbewijs worden ontzenuwd. (Ned.

Sv. 394; - Sv. 371 ; I. R. 287.)

374. Geenerlei bewijsmiddel zal ter ver-oordeeling van eenen beklaagde verpligtend zijn, wanneer de regter niet volkomen tuigd is, dat deze het misdrijf of de over-treding, hem te laste gelegd, waarlijk heeft begaan, of daaraan medepligtig is. (Ned.

Sv. 395; —Sv. 169; I. R. 288; L. R. 46.)

TWEEDE AFDEELING.

Van bewijs door getuigen.

375. Tot het geven van getuigenis in strafzaken zijn allen bevoegd, die daarvan niet zijn uitgesloten bij artikel 145,147 en 149.

Elke getuigenis moet met eede gesterkt, en afgelegd zijn overeenkomstig de vormen bij dit reglement voorgeschreven. (Ned. Sv.

396; Sv. 139 v., 371, 379; I. R. 289.) 376. De op zich zelve staande getuigenis van eenen enkelen getuige, door geene andere

XX. Titel. Van het bewijs enz. 141

bewijsmiddelen bevestigd, kan niet als wet-telijk bewijs gelden.

Echter kunnen afzonderlijke en op zich zelve staande getuigenissen omtrent onder-scheidene feiten, als wettelijk bewijs gelden, wanneer zij door haren zamenloop en haar verband strekken tot staving eener bepaalde daadzaak.

De beoordeeling hiervan wordt aan de voorzigtigheid van den regter overgelaten.

(Ned. Sv. 397 ; — I. R. 290.)

377. Iedere afgelegde getuigenis moet loopen over feiten, welke de getuige zelf gehoord, gezien of ondervonden heeft, en moeten daarbij tevens uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.

Bijzondere meeningen of gissingen, bij rede-nering opgemaakt, zijn geene getuigenissen.

(Ned. Sv. 3 9 8 ; - S v . 139; LR. 291; L. R. 50.) 378. In de beoordeeling der waarde van de getuigenis, moet de regter bijzonder acht geven op de onderlinge overeenstemming der getuigen, op de overeenstemming der getuigenissen met hetgeen van elders aan-gaande de zaak en het geding bekend is, op de beweegredenen, welke de getuigen kun-nen hebben gehad om de zaak op deze of gene wijze voor te dragen, op de levenswijze, de zeden en den stand der getuigen, en in het algemeen, op alles wat op derzelver meerdere of mindere geloofwaardigheid invloed zoude kunnen hebben. (Ned. Sv. 399;—I. R. 292.)

379. Onbeëedigde verklaringen kunnen op zich zelve, zelfs bij onderlinge overeenstem-ming, geen bewijs opleveren.

Daarentegen kan de onbeëedigde verklaring tot aanvulling dienen van andere, daarmede en onderling overeenstemmende wettige be-wijzen. (Ned. Sv. 409; —Sv. 132,145 v., 149;

I. R. 293; L. R. 50.)

142 XX. Titel. Van het bewijs enz.

DERDE AFDEELINQ.

Van schriftelijke bescheiden.

380. De voorschriften omtrent de kracht van bewijs van openbare en bijzondere schrif-telijke bescheiden in burgerlijke zaken, moeten ook in het bewijs van misdrijven en over-tredingen in acht genomen worden. (|) (Ned.

Sv. 400; — B . W. 1867 v.; Sv. 31,"371 2°, 387 2o, 413; I. R. 294; L. R. 52.)

381. De verklaringen, verbalen of relazen van hen die in openbare posten, ambten of bedieningen gesteld zijn, moeten, om als schriftelijke bescheiden te gelden, de ver-melding inhouden, dat dezelve door hen zijn afgelegd of opgemaakt op den eed bij den aanvang hunner bediening gedaan2), of wel daarna met eede bevestigd worden.

Van deze bepaling zijn uitgezonderd de verklaringen, processen-verbaal en relazen, door regterlijke ambtenaren in de waarneming hunner bediening afgegeven of opgemaakt.

(Ned. Sv. 401 ; — Sv. 2, 4, 9, 20, 45 enz ; I. R.

295 ; L. R. 52 2<> ; St. 1895 no. 300 art. 230,1905 no 316 art. 32 enz.)

382. De rapporten van zaakkundigen, van ambtswege benoemd om over de bijzonder-heden of gesteldheid eener zaak hun oordeel en hunne bevinding te verklaren, kunnen alleen dienen om tot des regters inlichting te verstrekken. (Ned. Sv. 402 ; - Sv. 35, 83, 241, 242; I. R. 296; L. R. 52 2o.)

1) Over de bewijskracht van visa reperta van ge-neeskundigen en van verklaringen van den Directeur en deri scheikundige van de fabriek der opiumregie zie beneden.

2) Volgens St. 1871 no. 74 worden visa reperta van militaire artsen afgegeven op den eed aan den lande gedaan.

XX. Titel. Van het bewijs enz. 143

VIERDE AFDEELING. ; 0 . \ Van bekentenis.

383. Eene bekentenis door den beklaagde voor den regter afgelegd, dat hij het misdrijf of de overtreding, aan hem te laste gelegd, heeft gepleegd, vergezeld van eene bepaalde en naauwkeurige opgave van omstandigheden, welke ook, het zij uit eene verklaring van den persoon tegen wien het feit is gepleegd, of uit andere bewijsmiddelen bekend zijn, en daarmede overeenstemmen, kan een vol-ledig bewijs van schuld opleveren. (Ned. Sv.

4 0 3 ; - S v . 159, 371 3<> ; I. R. 297; L. R. 49.) 384. Eene bloote bekentenis van schuld, door geenerlei in het geding bekende om-standigheden bevestigd, is nimmer genoeg-zaam om een wettelijk bewijs daar te stel-len. (Ned. Sv. 404; —I. R. 298.)

385. De herroeping eener geregtelijke be-kentenis van schuld maakt dezelve niet krach-teloos, ten zij die herroeping op aanneme-lijke redenen gegrond zij. (Ned. Sv. 405; — Sv.

383; I. R. 299.)

VIJFDE AFDEELING.

Van aanwijzingen.

386. Door aanwijzingen worden verstaan daadzaken, gebeurtenissen of omstandighe-den, wier bestaan en overeenstemming, zoo onderling, als met het misdrijf of de over-treding zelve, klaarblijkelijk aantoonen, dat er misdrijf of overtreding gepleegd is, en wie dezelve bedreven heeft. (Ned. Sv. 406; —Sv.

386. Door aanwijzingen worden verstaan daadzaken, gebeurtenissen of omstandighe-den, wier bestaan en overeenstemming, zoo onderling, als met het misdrijf of de over-treding zelve, klaarblijkelijk aantoonen, dat er misdrijf of overtreding gepleegd is, en wie dezelve bedreven heeft. (Ned. Sv. 406; —Sv.