• No results found

REGLEMENT OP DE STRAF- VORDERING VOOR DE RADEN VAN JUSTITIE OP JAVA EN HET HOOGGERECHTSHOF VAN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "REGLEMENT OP DE STRAF- VORDERING VOOR DE RADEN VAN JUSTITIE OP JAVA EN HET HOOGGERECHTSHOF VAN "

Copied!
270
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WETTEN EN VERORDENINGEN VAN NED.-INÜIË Uitgave Hekmeijer en Corporaal N o . 15

REGLEMENT OP DE STRAF- VORDERING VOOR DE RADEN VAN JUSTITIE OP JAVA EN HET HOOGGERECHTSHOF VAN

=NEDERLANDSCH-INDIË=

TOEPASSELIJKHEID IN DE BUITENBEZITTINGEN

AANVULLINGSVOORSCHRIFTEN REGISTER

BEWERKT DOOR

Mr. F. C. HEKMEIJER.

H3EE-

G. KOLFF & Co., BATAVIA—WELTEVREDEN

1 9 1 5 .

ƒ 2.50

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0043 0882

(3)

WETTEN EN VERORBERDEN 1*LNED.-INDIË Uitgave Hekmeijer en C&forazfojiio. 15

REGLEMENT OP DE STRAF- VORDERING VOOR DE RADEN VAN JUSTITIE OP JAVA EN HET HOOGGERECHTSHOF VAN

=NEDERLANDSCH-INDIË=

TOEPASSELIJKHEID IN DE BUITENBEZITTINGEN

AANVULLINQSVOORSCHRIFTEN R E G I S T E R .

BEWERKT DOOR

Mr. F. C. HEKMEIJER.

H 3 = -

G. KOLFF & Co., BATAVIA—WELTEVREDEN

1 9 1 5 .

(4)
(5)

I N H O U D .

Biz.

I. Publicatie van 14 September 1847 Bl. St. no. 40 tot vaststelling van een Re- glement op de strafvordering enz. . 1

II. Reglement op de strafvordering voor de raden van justitie op Java en het Hooggerechtshof van Nederlandsch-

Indië 3 1. Titel. Van het opsporen der mis-

drijven en overtredingen 3 2. Titel. Van den regter-commissaris

en van de voorloopige informatien. . 18 3. Titel. Van het verleenen van regts-

ingang tegen eenen beklaagde en de

verdere geregtelijke instructie . . . 25 4. Titel. Van het regtsgeding op de

teregtzitting van den raad van justitie, in zaken van misdrijf waarin eene voorloopige instructie heeft plaats ge-

had 46 5. Titel. Van het regtsgeding in eer-

sten aanleg voor de raden van justitie, in zaken van misdrijf waarin geene voorloopige instructie heeft plaats ge- had en in zaken van overtreding . . 67

6. Titel. Van het hooger beroep van vonnissen, in zaken van misdrijf waar- in geene voorloopige instructie heeft plaats gehad en in zaken van over-

treding 74 7. Titel. (Vervallen.)

8. Titel. Van beklaagden, welke af- wezend zijn gebleven, niet hebben kun- nen achterhaald worden, of ontvlugt

(6)

IV

Biz.

zijn 79 9. Titel. Van de herkenning van ver-

oordeelden, die ontvlugt en weder

achterhaald zijn 87 10. Titel. Van de regtspleging ter zake

van valschheid 88 11. Titel. Van de vervolging en de

teregtstelling in zaken van misdrijf en overtreding, welke in eersten aanleg ter kennisneming staan van het hoog-

geregtshof 92 12. Titel. Van de wijze van regts-

pleging jegens hen, die den eerbied schenden aan de openbare magt ver-

schuldigd 94 13. Titel. Van regeling van regts-

gebied 97 14. Titel. Van de wraking en ver-

schooning van regters en de verzending van de zaak uit dien hoofde naar eenen

anderen regter 101 15. Titel Van de revisie der von-

nissen in zaken van misdrijf . . . . 104 16. Titel Van het beroep in cassatie 117 17. Titel. Van het ten uitvoer leg- gen van arresten en vonnissen . . . 125

18. Titel. Van de opschorting en vernietiging van arresten en vonnissen, uit hoofde van bepaalde omstandighe-

den 134 19. Titel. Van gevangenissen be-

hoorende bij het hooggeregtshof en de raden van justitie, en van de middelen om onwettige gevangenhouding tegen

te gaan 136 20. Titel. Van het bewijs der mis-

drijven en overtredingen 139 21. Titel. Van het vervallen, op-

houden en te niet gaan van vervolgingen

en straffen 144

(7)

v

Biz.

22. Titel. Bepalingen van gemeng-

den aard 149 Opgave der in het Reglement aan-

gebrachte wijzigingen 156 III. Toepasselijkheid in de Buitenbezittingen.

Regl. Sum's Westk. artt. 323,468 v. 160 Cel. Regl., artt. 321, 451 v. . . . 176 Regl. Oostkust van Sumatra, artt.

287a, 405a v 192 Regl. Banka en onderh. art. 477. . 203

Palembangreglement, art. 441 . . 203 Djambireglement, art. 423. . . . 204 Regl. Lampongsche districten en W.

afd. van Borneo, artt. 430 en 407 . . 205 Bilitonreglement., art. 456 . . . . 205 Regl. Z. en O. afd. v. Borneo en Bali en Lombok, artt. 457 en 448a. . . . 206

IV. Aanvullingsvoorschriften.

Ordonnantie van 20 Aug. 1865, St.

no. 84, houdende vaststelling van be- palingen op het houden van huiszoe- king bij overtreding der wettelijke bepalingen op het stuk van 's lands

middelen en pachten 207 Ordonnantie van 21 Oct. 1887, St.

no. 189, houdende bepalingen tot te- gengang van sluikhandel in opium langs spoor- en stoomtramwegen. . . 209

Ordonnantie van 20 Maart 1892, St.

no. 80, tot uitbreiding der bepalingen op het houden van huiszoeking op het stuk van het opiummonopolie. . 211

Koninklijk besluit van 25 Juli 1893, St.

no. 240, tot regeling der bevoegdheid om brieven en andere stukken op de postkantoren in Ned.-Indië aan te hou- den en in beslag te nemen . . . . 2 1 3

Koninklijk besluit van 1 Juli 1897, St.

(8)

VI

1898 no. 50, betreffende vervanging van geldboeten bij wanbetaling door vrij- heidstraf op Java en Madoera . . . 218

Ordonnantie van 3 Maart 1898, St. no.

95, tot vervanging van geldboeten bij wanbetaling door vrijheidstraf op de

Buitenbezittingen 222 Ordonnantie van 20 Mei 1892, St. no.

10(5, houdende regeling der bewijskracht in strafzaken van door geneeskundigen

opgemaakte visa reperta 224 Koninklijk besluit van 18 Juni 1907,

St. no. 341, regelende de bewijskracht van door den Directeur of den Schei- kundige van de Opiumfabriek afgege- ven verklaringen omtrent aldaar on-

derzocht opium 225 Publicatie van 18 Mei 1854, St. no. 39,

houdende voorziening in geval van het verloren raken van vonnissen of stuk- ken behoorende tot onuitgewezen pro-

cessen in strafzaken 226 Koninklijk besluit van 8 Aug. 1889,

St. no. 175, houdende regeling van de wijze waarop gehandeld moet worden met door de politie in beslag genomen voorwerpen, waarvan de eigenaren of rechthebbenden onbekend zijn . . . 228

Ordonnantie van 9 Juli 1860, St. no. 64, houdende bepalingen nopens de wijze waarop met onafgehaald gebleven stuk- ken van overtuiging moet worden ge

handeld 231 Circ. van den Proc.-Gen. van 8 Sept.

1910, Bb. no. 7447, betreffende de beper- king van vervolging in strafzaken zoodra voldoende bewijsmateriaal is verkregen. 233

Circ. van den Proc.-Gen. van 29 Ja- nuari 1874, Bb. no. 2921, betreffende het hooren van officieren en mindere mili-

(9)

VII

Biz.

tairen als getuigen in civiele of crimi-

neele gedingen 235 Cire, van den Proc.-Gen. van 24 Dec.

1889, Bb. no. 4593, betreffende de oproe- ping van getuigen in strafzaken bij één en hetzelfde bevel van dagvaarding. 236

Circ. van den Proc.-Gen. van 2 April 1872, Bb. 2579, betreffende het arres- teeren van tot tuchthuis veroordeelden aan boord van vreemde schepen . . 237

Gouv. 's besluit van 4 April 1873, Bb. no. 2666, betreffende de uitlevering van deserteurs aan boord van vreem-

de schepen 238 Circ. van den ls*en Gouv 's Secr.

van 4 Juni 1895, Bb. no. 5115, houden- de maatregelen ter voorkoming van vertraging in het vertrek van vreemde schepen, voor het geval door de agen- ten, den gezaghebber of iemand der equipage een overtreding of een mis-

drijf is gepleegd 240 Circ. van den Gouv 's Secr. van 24

Mei 1905, Bb. no. 6273, betreffende het onderzoek naar overtredingen in te stellen op vreemde schepen . . . . 241

Circ. van den Dir. van justitie van 28 Januari 1909, Bb. no. 6959, betreffende de

wijze van eedsaflegging door Japanners. 242 Circ. van den 1s t e n Gou v 's Secr. van 9 Nov. 1907, Bb. no. 6839, betreffende de tenuitvoerlegging van de doodstraf. 244

Rondschrijven van den Dir. van jus- titie van 14 November 1907, Bb. no.

6844, houdende mededeeling dat de ontvangen gerechtskosten tot het vol- le bedrag moeten worden gestort in

's Lands kas 246

V. Register 248

(10)
(11)

IX

VOORWOORD.

Deze uitgave is geheel op nieuw bewerkt naar de officieele editie van 1847 en naar de wijzigingen in de betrokken staatsbladen. De tekst is ongewijzigd uit deze bronnen over- genomen. Vandaar het verschil in spelling van hetzelfde woord soms in éénzelfde arti- kel; vandaar ook de vele onregelmatigheden in het gebruik van het cursief en van hoofd- letters, zoomede in de interpunctie. Het kwam niet wenschelijk voor hier een zekere overeen- stemming tot stand te brengen, omdat, daar- gelaten nog dat dan de tekst der wet niet meer zuiver zou worden weergegeven, het uiterst moeilijk is een grens te trekken tusschen wat nu wel en wat niet voor verandering in aan- merking komt.

De staatsbladen waarbij verschillende ar- tikelen wijzigingen hebben ondergaan, zijn in den aanhef van elk artikel genoemd. Op blad- zijde 156 e.v. vindt men eene chronologische opgave daarvan met eene opsomming der ge- wijzigde of aangevulde artikelen. De oude redacties zijn niet in de uitgave opgenomen, omdat het nut daarvan niet schijnt op te wegen tegen de meerdere plaatsruimte. Bij het gewone gebruik heeft men aan den laat- sten tekst genoeg en verlangt men bij diepere studie ook de vroegere redacties te raadple- gen, dan heeft men in den regel wel een staatsblad bij de hand.

Bij de verwijzing naar andere artikelen van het Reglement heeft men zich beperkt tot die welke met de betrokken wetsbepaling in direct verband staan. Ook is verwezen naar de arti- kelen van het Landgerechtreglement en van

(12)

X

de Reglementen op het rechtswezen in de Buitenbezittingen.

Hiervoor was te meer reden, nu ook de bepalingen welke de toepasselijkheid van het Reglement in de Buitenbezittingen regelen, in deze verzameling zijn opgenomen.

Onder de aanvullingsvoorschriften zijn ook enkele bijbladen opgenomen.

Een uitvoerig register maakt het naslaan van de bepalingen betrekkelijk een bepaald onderwerp gemakkelijk.

Wanneer ondanks de gewaardeerde hulp, die den bewerker bij het corrigeeren der druk- proeven ten dienste heeft gestaan, het druk- foutenduiveltje hem toch nog parten heeft gespeeld, roept hij daarvoor het welwillend oordeel van den gebruiker van dit boekje in.

F. C. Hekmeijer.

(13)

Publicatie van den Minister van Staat, Qouverneur-Qeneraal van Neder- _ landsch-Indië van 14 September

1847, St. no. 40, tot vaststelling van een Reglement op de Strafvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hoog- geregtshof van Nederlandsch-Indie, mits- gaders voor de Residenten op Java en Madura, regtsprekende in zaken van overtreding tegen Europeanen en daar- mede gelijkgestelde personen.

PUBLICATIE.

VAN WEGE EN IN NAAM DES KONINGS.

De Minister van Staat,

Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië.

Den Raad van Nederlandsch Indië gehoord;

Allen, die deze zullen zien ofhooren lezen, Sal ut ! doet te weten:

Dat hij, na het Hoog-Geregtshof van Ne- derlandsch Indië te hebben geraadpleegd, in voldoening aan de opdragt, voorkomende in art. 4 van 's Konings besluit van 16 Mei 1846 no. 1, om, in overeenstemming met de in art. 1 van hetzelfde Koninklijk besluit vermelde en voor Nederlandsch Indië vast- gestelde, sedert bij Publicatie van 30 April 1847, (Stbl. no. 23) afgekondigde wettelijke Aerordeningen, vast te stellen en gelijktijdig met dezelve in werking te brengen : een Re- glement van Strafvordering voor het Hoog-Ge- regtshof en de Raden van Justitie ; en gelet hebbende op art. 6 van gemeld Koninklijk besluit, krachtens hetwelk de thans bestaande

(14)

2

verordeningen omtrent de Strafvordering bij de Raden van Justitie en verdere regtbanken buiten Java en Madura, bedoeld bij de art.

1 en 145 van het Reglement op de regterlij- ke organisatie en het beleid der Justitie, door den Gouverneur Generaal geheel often deele, en zoolang hij zulks oorbaar acht, kunnen worden in stand gehouden.

Heeft goedgevonden en verstaan:

Art. 1 Vast te stellen bij besluit van heden no. 9: Een Reglement op de Strafvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch Indië, mitsgaders voor de residenten op Java en Madura, regt sprekende in zaken van over- treding tegen Europeanen en daarmede gelijk- gestelde personen, in voege als dit Reglement

mits deze wordt afgekondigd, en wijders ter kennis gebragt van het algemeen, door des- zelfs opneming op heden in het Staatsblad van Nederlandsch Indië. >)

Art. 2. In overeenstemming met art. 3 der Publicatie van 30 April 1847, (Stbl. no. 23), te bepalen, dat het in het vorige artikel vermel- de Reglement van Strafvordering zal worden ingevoerd op den eersten Maart 1800 acht en veertig, en over zulks van verbindende kracht zijn met middernacht tusschen den laatsten Februarij en den eersten Maart van dat jaar.2)

En opdat enz.

Gelast enz.

Gegeven te Bandong, den 14den September 1847.

J. J. ROCHUSSEN.

Ter Ordonnantie van den Minister van Staat, Gouverneur Generaal van Ned. Indië;

De Algemeene Secretaris, C. VISSCHER.

1) Goedgekeurd en bekrachtigd bij Koninklijk be- sluit van 29 September 1849 no. 93, St. no. 63.

2) De inwerkingtreding van dit reglement is bij St.

1847 no. 57 nader vastgesteld op I Mei 1848,

(15)

REGLEMENT OP DE STRAFVORDE- RING VOOR DE RADEN VAN JUSTITIE OP JAVA EN HET HOOGGERECHTS- HOF VAN NEDERLANDSCH-INDIË.

1

)

EERSTE TITEL. 2)

VAN HET OPSPOREN DER MISDRIJVEN EN OVER- TREDINGEN.

EERSTE AFDEELINQ.

Van de ambtenaren belast met de opsporing der misdrijven en overtredingen.

A r t . 1. De zorg voor de uitoefening der regterlijke policie wordt opgedragen aan de officieren van justitie; zij zijn verpligt de bevelen na te komen, welke hun te dien aanzien door den procureur-generaal worden gegeven. (Ned. R. O. 4, 5; R. I. D. 54,55 ,—

R. O. 54 v.. - 180 v.; Sv. 2 v.; I. R. 1 v.) 2 . (St. 1894 - 225,1900 -135,1912 - 278.) Met het opsporen der misdrijven en overtredingen zijn, volgens de onderscheidingen bij de wettelijke bepalingen gemaakt, de hierna volgende ambtenaren belast, elk voor zoo veel aangaat de uitgestrektheid van het grondgebied voor hetwelk hij is aangesteld:

(Ned. Sv. 8 ; - A . B. 27; I. R. 1 v.)

1) Aldus volgens art. Ill, sub lo van St. 1914 no. 317.

Ingevolge art. Ill, A 2 van St. 190i No. 15 kan dit reglement worden aangehaald als „Reglement op de strafvordering".

Zie voor de wijzigingen St. 1893 No. 160 beneden en de tabel.

2) Zie S. W. 323; Cel. 321, O. S. 287a.

(16)

4 I, Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz.

1°. De Controleurs voor de politie, de hoofdcommissarissen en commissarissen van politie, zoomede de opzieners voor de politie en verdere ondergeschikte beambten van rech- terlijke politie en derzelver bedienden,-. (Sv. 3.)

2o. de residenten en adsistent-residenten;

(Sv. 20; 1. R. 75; S. W. 323; Cel. 321; O. S.

287a.)

3o. de ambtenaren van het Openbaar Minis- terie bij de Raden van Justitie en het Hoog- gerechtshof; (Sv. 9; I. R. 1.)

4o. alle beambten en andere personen, in zaken bij bijzondere wetten en wettige verordeningen aan hunne waakzaamheid toe- vertrouwd. (St. 1876 no. 136,1881 no. 192,1882 nos. 115, 1884 no. 42,1895 no. 300 art 230,1908 no. 49, 409, 492 art. 18, 1909 no. 560 art. 31, 1910 nos. 149, 230, 1913 no. 442,1915 no. 268 art. 9. enz.)

3 . (St. 1900-135, 1912-278.) De Contro- leurs voor de politie, de hoofdcommissarissen en commissarissen van politie, zoomede de op- zieners voor de politie en verdere onderge- schikte beambten en bedienden van rechter- lijke politie, zoowel Europeesche als Inlandsche of met deze gelijkgestelde staan, voor zoover zij niet dadelijk tot de Justitie behooren, onder het onmiddellijk gezag en toezicht van de Residenten en assistent-Residenten.

(Ned. Sv. 2 0 ; - S v . 1.)

Zij zijn evenwel gehouden om, zonder de nadere bevelen der laatstgenoemden af te wachten, aan eiken hun door den officier van justitie opgedragen last tot dienstver- rigting te voldoen.

Nogtans zal die officier, wanneer zulks zonder nadeel voor de justitie kan geschieden, de vordering van zoodanige dienstverrigtingen steeds doen plaats hebben door tusschen- komst der betrokkene residenten of adsistent- residenten.

(17)

I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. 5

4 . (St. 1900 - 135.) De vorenbedoelde amb- tenaren en beambten van politie en hunne bedienden zijn verplicht om, bij ontdekking van misdrijven of politieovertredingen, pro- ces-verbaal op te maken van hunne bevin- ding; zij zullen daarin den aard en de om- standigheden van het gepleegde feit, met vermelding van tijd en plaats, omschrijven en de door hen verzamelde bewijzen of aanwij- zingen zoo nauwkeurig mogelijk opgeven. ')

Zij moeten de aldus door hen opgemaakte processen-verbaal dadelijk aan den officier van justitie, of voor zoo ver zij onder het onmiddellijk toezigt staan van den resident of adsistent-resident, aan dezen overhandigen.

(Ned. Sv. 16, 20; —Sv. 24, 381.)

5 . Zij zijn wijders gehouden om gestolene en andere ten gevolge van misdrijf weggeno- men goederen na te sporen, zonder zich even- wel tot dat einde in huizen of andere gebouwen en afgeslotene plaatsen te mogen begeven.

Indien zij vermoeden, dat zoodanige goederen aldaar geborgen zijn, zullen zij daarvan dade- lijk kennis geven aan de bij het vorige artikel aangeduide autoriteit (Ned. Sv. 42;

— Sv. 25 v„ St. 1865 no. 84.)

6 . Elke gestelde magt, elk openbaar amb- tenaar, die in de uitoefening van zijne be- diening kennis bekomt van een misdrijf, zal gehouden zijn daarvan dadelijk den ambtenaar van het openbaar ministerie bij den raad van justitie, binnen welks regtsgebied het misdrijf begaan is, of waarin de beklaagde woont of mögt kunnen gevonden worden, berigt te geven, en aan dien ambtenaar in te zenden alle de bescheiden, processen-verbaal en acten, die tot de zaak betrekkelijk zijn. (Ned. Sv.

10; I. R. 3.)

1) Zie over hunne bevoegdheid tot huiszoeking in- geval van overtredingen der bepalingen op het stuk van 's lands middelen en pachten St. 1865 No. 84 hier- achter in deze verzameling.

(18)

C I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz.

7 . Een ieder die getuige is geweest van oenen aanslag tegen de openbare rust of vei- ligheid, of tegen iemands leven of eigendom, zal desgelijks gehouden zijn daarvan dadelijk berigt te geven, het zij aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij den raad van justitie, binnen welks ressort de daad ge- pleegd is, het zij aan dien bij den raad van justitie, binnen welks ressort de beklaagde woont of kan worden gevonden, of aan een der hulp-officieren.

De vorenstaande bepaling is niet toepas- selijk op de personen bij artikel 145 vermeld.

(Ned.Sv. 11; Ned. Sr. 135v.; Sv. 368; I. R.6.) 8. (St. 1901 -15.) Ieder tegen wien een strafbaar feit is gepleegd of die daarvan kennis draagt, is bevoegd ter zake eene klacht in te dienen of daarvan aangifte te doen bij een der ambtenaren, genoemd in artikel 2 met uitzondering van de in ten Ie genoemde be- dienden.1)

De schriftelijke klagten en aangiften moe- ten worden onderteekend.

De mondelinge klagten en aangiften zullen door den ambtenaar, die dezelve ontvangt, in geschrifte worden gesteld, en zoo doorhem, als door den klager of aangever worden on- derteekend, zoo deze kan schrijven.

Indien de klager of aangever niet kan schrijven, zal daarvan melding worden ge- maakt. (Ned. Sv. 12, 13; Ned. Sr. 64 v. ; — Sv. 2, 10, 20; I. R. 14, 66.)

TWEEDE AFDEELINQ.

Van de ambtenaren van het openbaar minis- terie bij de raden van justitie en het hoog-

geregtshof.

9. (St. 1914-317.) De officieren van justitie

I) Deze alinea geldt volgens art. IV van het aan- gehaalde staatsblad alleen voor Java en Madoera.

(19)

I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. 7 zijn ambtshalve belast met de nasporing en vervolging van alle misdrijven en overtredin- gen, waarvan de kennisneming behoort aan de raden van justitie en de landgerechten.') (Ned. Sv. 23; - R. O. 55 v., 129,130; Sv. 12 v.

21, 23, 27 v. 44 v., 62v., 66 v., 91, 177 v., 189v.;

L. R. 2; Bb. nos. 5115, 6273,7447.) Door deze bepaling wordt geene inbreuk ge- maakt op de wettelijke voorschriften omtrent 's lands middelen, pachten en dergelijke, waar- bij de opsporing van deze of gene soort van misdrijven en overtredingen aan andere beamb- ten is opgedragen, (Sv. 2 sub 4, St. 1865 no.

84, 1895 no. 300 art. 230, 1898 nos. 91, 278, 1899 no. 122, 1914 no. 222 art. 18 enz.)

1 0 . In zaken van overspel, hoon, laster of schennis van vrijwillige bewaargeving, zal het openbaar ministerie geene nasporing of vervolging kunnen doen, dan op klagte der beleedigde partij. (Ned. Sr. 241, 245, 264, 269, 273, 281, 284, 316, 319, 324, 338, 348, 349 quater, 353, 420;—St. 1856 no. 74 art. 25, 1910 no. 406 art. 14, 1912 no. 600 art. 45 D '

enz.)

In die gevallen wordt, bij intrekking der klagte, zelfs de reeds aangevangene vervol- ging gestaakt, mits die intrekking vóór de sluiting van het onderzoek ter teregtzitting, geschiede en vergezeld ga van de betaling in handen van den griffier, van het bedrag der bereids aangewende kosten. (Ned. Sr.

64 v.)

11. De bepaling van het eerste lid van het voorgaande artikel is niet toepasselijk op hoon of laster jegens den Koning, de leden van het Koninklijk huis, den Gouver- neur-generaal, of de openbare gestelde mag- ten gepleegd. (Ned. Sr. 111, 112.)

1 2 . Tot de waarneming der ambtsverrig-

11 "gen, b'j de vorige artikelen aan de officieren 1) Zie de noot bij artikel 19 bis.

(20)

8 I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz.

van justitie opgedragen, zijn gelijkelijk ge- regtigd :

die bij den raad van justitie, binnen welks ressort het misdrijf of de overtredi ;g is begaan :

die bij den raad van justitie, binnen welks ressort de beklaagde woont;

die bij den raad van justitie, binnen welks ressort de beklaagde zal worden ge- vonden.

In geval van gelijktijdige bemoeijing van onderscheidene officieren van justitie, zal diegene hunner steeds met de vervolging der zaak belast blijven, die bij de vorenstaande rangschikking vroeger is geplaatst. (Ned.

Sv, 2 4 ; - S v . 2 sub 30, 9; i. R. 241.) 1 3 . Deze ambtsverrigtingen zullen, in de gevallen van misdrijf buiten 's lands gepleegd, voor zoo verre hetzelve, volgens artikel 32 en 33 der algemeene bepalingen van wetge- ving voor Nederlandsch-Indië, hier te lande kan worden vervolgd, worden vervuld door de ambtenaren van het openbaar ministerie bij den raad van justitie, binnen welks res- sort de beklaagde woont, of bij den raad van justitie, binnen welks ressort hij zal worden gevonden, of bij den raad van justitie, binnen welks ressort hij zijn laatste bekende verblijf heeft gehad. (Ned. Sv. 26; Ned. Sr. 4 v.)

1 4 . In alle zaken welke, naar luid van het Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie, raauwelijks aan het hoog-geregtshof zijn opgedragen, oefent de procureur-generaal bij het hoog-geregtshof dezelfde functien uit, waarmede, volgens artikel 9, de officieren van justitie zijn be- kleed. (Ned. R. O. 93; Ned. Sv. 294 v.t — R. O. 54, 165; Sv. 247.)

De laatstgenoemden zijn evenwel verpligt om, ook in dusdanige zaken, de klagten en aangiften te ontvangen, en die onverwijld,

(21)

I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. 9 met de daartoe betrekkelijke stukken en na- rigten, aan den procureur-generaal te doen geworden. (Ned. Sv. 295.)

15. De ambtenaren van het openbaar minis- terie en de hulp-officieren hebben het regt om, in de uitoefening van hunne ambtsverrigtingen, de openbare burgerlijke, of de gewapende magt onmiddelijk in te roepen. (Ned Sv. 27; Ned.

Sr. 184, 357. 358, 4 4 6 ; - Sv. 9. 75, 87, 339.) 1 6 . De officieren van justitie zijn gehou- den om, zoodra misdrijven tot hunne kennis komen, den procureur-generaal bij het hoog- geregtshof daarvan berigt te geven.

Onverminderd hunne verpligting om dade- lijk werkzaam te zijn, moeten zij de voor- schriften opvolgen, die deze hun, *tot het doen van onderzoek of vervolging, zal geven.

(Ned. Sv. 28; - R. O. 57; Sv. 111.)

17. Zij zullen zorg dragen voor de ver- zending, de beteekening en de uitvoering der bevelschriften, die door den regter in het beleid der zaak worden gegeven. (Ned.

Sv. 30; —Sv. 46, 62, 67, 77 enz.)

18. Wanneer een officier van justitie door klagte of aangifte, of op eenige andere wijze is onderrigt, dat in zijn ressort een misdrijf is gepleegd, of dat iemand, die vermoed wordt daaraan schuldig te zijn, zich binnen hetzelve bevindt, zal hij verpligt zijn, naar omstandigheden, aanvankelijk alle narigten in te winnen, welke dienstig kunnen zijn om over de zaak licht te verspreiden. i) (Ned.

Sv. 31, - Sv. 6, 9, 22, 25 v.).

1 9 . (St. 1914-317). Wanneer de officier van justitie oordeelt dat de zaak behoort tot de kennisneming van den raad van justitie, zal hij, ingeval daartoe termen bestaan, de stukken aan den rechter-commissaris doen toekomen, met zoodanige requisitoiren als 1) Zie omtrent zijne bevoegdheid tot huiszoeking bij overtredingen op het stuk van 's lands middelen en pachten St. 1865 No. 84 beneden.

(22)

10 I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz.

hij zal geraden achten. ') (Ned. Sv. 32; — Sv.

39, 66.)

DERDE AFDEEL1NG.

Van de hulp officieren.

19bis. (St. 1914 - 317.) Wanneer de offi- cier van justitie van oordeel is dat de zaak voldoende is onderzocht en behoort tot de kennisneming van het landgerecht, handelt hij als bij de desbetreffende bepalingen van het landgerecht-reglement is voorgeschreven. 2) (L. R. 2,3.)

2 0 . (St. 1874-200, 1894-230, 1914-317.) De Hoofden van Gewestelijk en van Plaat- selijk Bestuur, zullen in hoedanigheid van hulpofficieren, op denzelfden voet als de offi- cieren van justitie, de klachten of aangiften ont- vangen van de misdrijven en overtredingen, waarvan de kennisneming behoort aan de Raden van Justitie en de landgerechten ge- pleegd in de plaatsen over welke zij gesteld zijn. (Ned. Sv. 3 4 ; - S v . 2 sub 2,21 v., 26, 31, 38, 93; St. 1865 no. 84; Bb. 5115, 6273, 7447.)

De ambtsverrichting in de vorige alinea aan de Hoofden van Gewestelijk en van Plaatselijk Bestuur opgedragen, wordt mede uitgeoefend door de assistent-residenten voor de politie, en zulks met opzicht tot de mis- drijven en overtredingen, gepleegd in de af- deeling, waartoe de hoofdplaats behoort.3)

1) Zie de noot bij artikel 19 bis.

2) Dit artikel geldt evenals de andere bij St. 1914 no. 317 in het reglement anngebrachte wijzigingen — zie de artt. 9, 19, 20, afd. Ilia, tit Vil, artt. 254, 255, 257, 258, 260, 261, 268, 274, 280, 303, 325, 326 en 327 — volgens artikel VII van genoemd staatsblad slechts daar waar de landgerechtenregeling is ingevoerd; zie St. 1914 no. 418.

3) Volgens artikel 2 van St. 1894 no. 230, gew. bij St.

1912 no. 515, is hetgeen bij artikel 1 van dit besluit is voorgeschreven nopens de Hoofden van Gewestelijk en van Plaatselijk Bestuur, voor zooveel betreft de Hoofden van Plaatselijk Bestuur in de bezittingen buiten Java en Madoera, slechts van toepassing op de zoodanigen, die den rang bekleeden van assistent- resident of controleur bij het Binnenlandsch Bestuur of civiel gezaghebber.

(23)

I. Titel. V h. opsporen d. misdr. enz. 11

2 1 . In geval van gelijktijdige bemoeijing van de officieren van justitie en van de hulp- officieren, zullen laatstgemelden zich van alle verdere bemoeijingen onthouden en dezelve aan den officier van justitie overlaten, tenware deze hen mogtuitnoodigenindedoorhena'an- gevangene verrigtingen voort te gaan, of hem behulpzaam te zijn. (Ned. Sv- 35;— Sv. 23).

2 2 . De hulp-officieren zullen de aangiften, de processen-verbaal en andere door hen opgemaakte acten, onverwijld inzenden aan den officier van justitie, welke gehouden zal zijn daarmede te handelen, zoo als in artikel 18 en 19 is gezegd.

De processen-verbaal zullen zijn gedagtee- kend, en zooveel mogelijk inhouden den aard en de omstandigheden van het feit, den tijd wanneer en de plaats waar hetzelve is begaan, mitsgaders de bewijzen of aanwijzingen ten laste van den vermoedelijk schuldige. (Ned.

Sv. 36; —Sv. 20, 26.)

2 3 . De hulp-officieren zijn gehouden om, op de aanvrage van den officier van justitie, alle narigten te geven en onderzoek te bewerkstel- ligen, ter zake van misdrijven en overtredingen, met welker vervolging deze ambtenaren be- last zijn (Ned. Sv. 38; —St. 1865 No. 84.)

DERDE AFDEELINQ a.

(vervallen bij St. 1914 - 317). i)

1) Deze afdeeling, welke bij art. Wc van St. 1901 No. 15 in het reglement werd ingevoegd, en volgens art. IV van genoemd staatsblad slechts op Java en Madoera toepasselijk is geweest, geldt in gevolge het bepaalde bij art. de VII van St. 1914 No. 317 nog daar waar de landgerechtenregeling nog niet is ingevoerd.

Zij luidt als volgt:

DERDE AFDEELING a.

V a n d e a m b t e n a r e n v a n h e t o p e n b a a r m i n i s t e r i e b ij d e r e s i d e n t i e g e r e c h t e n .

23a. 1. Aan den ambtenaar van het openbaar minis- terie bij het residentiegerecht is opgedragen de ver- volging van het in het rechtsgebied van dat gerecht gepleegde strafbaar feit, dat tot de bevoegdheid van den residentierechter behoort. (R. O. 116a. 116d.)

(24)

12 I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz.

VIERDE AFDEELING.

Van ontdekking op heeter daad.

2 4 . Ontdekking op heeter daad heeft plaats, wanneer het misdrijf of de overtreding, ter- wijl men die pleegt, of terstond nadat die gepleegd zijn, ontdekt worden, of wanneer ie- mand terstond daarna als dader door het open- baar gerucht wordt vervolgd, of bij hem goe- deren, wapenen, werktuigen of papieren wor- den gevonden, welke aanduiden, dat hij da- der of medepligtige is. (Ned. Sv. 40;—Sv.

25 v., 250; I. R. 5; St. 1889 no. 175.)

2 5 . Bij ontdekking van een misdrijf of eene overtreding op heeter daad, zullen de amb- tenaren bij artikel 2 vermeld, verpligt zijn on- middellijk alles aan te wenden wat dienstig kan zijn, om het feit tot klaarheid te brengen.

(Ned. Sv. 39; - Sv. 24.)

2 6 . In geval van misdrijf of overtreding op heeter daad ontdekt, is elk dienaar van de openbare magt verpligt, en een iegelijk be-

2. Hij is bevoegd naar aanleiding van hem ter vervolging toegezonden onvolledige processen-verbaal een nader onderzoek in te stellen. Bestaat er nood- zakelijkheid om dit aanvullend onderzoek aan andere ambtenaren op te dragen, dan roept hij daartoe de tusschenkomst in van den officier van justitie bij den raad van justitie, in wiens rechtsgebied het residen- tiegerecht is gevestigd.

3. Hij is mede bevoegd en verplicht klachten en aangiften te ontvangen ter zake der feiten tot de rechtsbevoegdheid der residentiegerechten behooren- de. Artikel 8 tweede, derde en vierde lid van dit Re- glement is daarop toepasselijk. Naar aanleiding van deze klachten en aangiften is hij bevoegd nasporingen te doen en daartoe de tusschenkomst van den in het vorig lid bedoelden officier van justitie in te roe- pen, indien de medewerking van andere ambtenaren wordt vereischt. (Ned. Sv. 22.)

4. In zaken van hoon of beleediging heeft geene vervolging plaats dan op klachte der beleedigde partij.

(Sv. 10.)

5. Bij intrekking der klachte wordt de reeds aan- gevangen vervolging gestaakt, mits die intrekking vóór de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting geschiede en vergezeld ga van de betaling, in handen van den griffier, van het bedrag der reeds gemaakte kosten. (Sv. 10.)

6. Het vierde lid is niet toepasselijk op hoon of beleediging jegens de openbare machten gepleegd.

(Sv. 11.)

(25)

I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. 13 voegd, den verdachte aan te houden en voor een der ambtenaren van het openbaar minis- terie of een der hulp-officieren te brengen,

In de gevallen waarin, volgens het bepaal- de bij artikel 62, in verband met artikel 71, geene voorloopige aanhouding is toegelaten, zal de ambtenaar van het openbaar ministe- rie, of deszelfs hulp-officier, proces-verbaal opmaken, en den aangehoudene dadelijk in vrijheid stellen,

Wanneer er grond is tot voorloopige aan- houding, en de verdachte door eenen bij- zonderen persoon voor eenen hulp-officier is gebragt, of onmiddellijk door dezen is gevat geworden, zal de aangehoudene dadelijk, met de in beslag genomene goederen, wapenen, werktuigen of papieren, worden overgeleverd aan den officier van justitie, die daarna zal handelen, zoo als bij artikel 39 en 40 is voor geschreven. (Ned. Sv. 41; —Sv. 18, 24 v., 62 65, 66, 67, 71; I. R. 4; St. 1889 no. 175.)

2 7 . Bij ontdekking van misdrijf op heeter daad, zal de officier van justitie handelen, zoodanig als bij dit en bij de volgende arti- kelen, tot en met artikel 40, is voorgeschre- ven.

Hij zal zich, indien zulks noodig is, on-

23b. 1. De ambtenaren van het openbaar ministerie bij de residentiegerechten zijn gehouden om, zoodra overtredingen, die tot de rechtsbevoegdheid dier ge- rechten behooren tot hunne kennis komen, den offi- cier van justitie daarvan bericht te geven.

2. Onverminderd hunne verplichting om dadelijk werkzaam te zijn, moeten zij de voorschriften opvol- gen, die de officier van justitie hun, tot het doen van onderzoek of vervolging, geeft. (Sv. 16.)

3. Zij zijn verplicht een nauwkeurig register te houden van alle door hen behandeld wordende zaken, met duidelijke vermelding van haren aard, van de daar- in betrokken personen, van hetgeen daarin is geschied of verricht, en wanneer, door wien, en op welke wijze zij zijn afgedaan. (R. O. 144.)

4. Van dit register moet elke drie maanden, of binnen zooveel korteren tijd als de officier van justitie noodig oordeelt, een volledig afschrift aan hem wor- den ingezonden.

23c. Op den ambtenaar van het openbaarministerie bij het residentiegerecht zijn de artikelen 15 en 17 van dit Reglement toepasselijk.

(26)

14 I. Titel. V. h. opsporen d. mïsdr. enz.

verwijld begeven naar de plaats alwaar de daad gepleegd is, om aldaar de vereischte pro- cessen-verbaal op te maken, ten einde te doen blijken van het bestaan des misdrijfs, den staat van deszelfs voorwerp en de gesteld- heid der plaats, en om de verklaringen in te winnen dergenen, die tegenwoordig mogten zijn geweest, of van de buren, huisgenooten of anderen, die men vermoeden kan in staat [e zijn ophelderingen of narigten nopens het feit te geven, welke allen hunne verklaringen zullen moeten teekenen, zullende, indien zij zulks niet kunnen of willen doen, daarvan melding moeten worden gemaakt. (Ned. Sv.

43,—Sv. 28 v., 250; St. 1865 no. 84.) 2 8 . De officier van justitie mag bevelen, dat niemand, wie het ook zij, het huis ver- täte of zich van de plaats verwijdere, zoo lang het onderzoek aldaar niet is afgeloopen.

De overtreders van zoodanig bevel zullen gevat en tot na het sluiten van het proces- verbaal aangehouden kunnen worden; zij zul- len daarenboven door den bevoegden regter tot eene gevangenisstraf kunnen worden veroordeeld, den tijd van tien dagen niet te boven gaande. (Ned. Sv. 44; Ned. Sr. 184;- Sv. 27.)

2 9 . (St. 1894-200, 1914-641.) Hij zal, in de gevallen van ontdekking op heeter daad, mogen bevelen, dat de vermoedelijk schul- digen in verzekering genomen en voor hem gebragt worden; na derzelver verhoor, zal hij tegen hen, indien het misdrijf in de be- palingen valt van het tweede lid van artikel 71, en er genoegzame aanwijzingen van hun- ne schuld aanwezig zijn, een bevel van voor- loopige aanhouding mogen uitvaardigen, waarbij de tot die uitvaardiging bestaande redenen en de plaats, alwaar de aangehou- dene zal worden in verzekering gebragt, moeten worden aangeduid.

(27)

I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. 15

De bevelen van voorloopige aanhouding, hier en elders in dit reglement bedoeld, moe- ten, met overgave van afschrift, aan den beklaagde worden beteekend (Ned. Sv. 45; — R. - R. 85 ; Sv. 27 v., 38, 40, 66, 71, 77, 86 v., 361; 1. R. 83.)

3 0 . Hij zal in beslag nemen de wapenen en werktuigen, welke blijken of schijnen tot het plegen van het misdrijf gediend te heb- ben of daartoe bestemd te zijn geweest, gelijk ook alle andere voorwerpen, welke als stuk- ken van overtuiging kunnen dienen. (Ned.

Sv. 4 6 ; - S v . 24, 33 v., 38.)

3 1 . Indien de aard van het misdrijf zooda- nig is, dat het bewijs waarschijnlijk kan worden verkregen uit de papieren of andere stukken en zaken in het bezit van den ver- dachte, zal de officier van justitie, vergezeld van den resident, of van een door dezen daartoe aan te wijzen europeesch' beambte, zich terstond naar de woning van den ver- dachte begeven, om aldaar al datgene op te sporen wat dienstig kan zijn om de waar- heid aan het licht te brengen.

Hij zal daarvan proces-verbaal opmaken, en de opgespoorde voorwerpen, voor zoo ver die tot overtuiging kunnen dienen, in zijne bewaring nemen.

Het proces-verbaal zal mede door den resi- dent, of door den beambte, die dezen vervangt, worden onderteekend. (Ned. Sv. 47; — Sv.

27 v., 34, 91 ; St. 1909 no 560 art. 31.) 3 2 . Het bij het vorige artikel bedoelde onder- zoek zal mogen plaats hebben, zoo wel in de woning van den verdachte, als in herber- gen, koffijhuizen en andere openbare plaatsen.

(Ned. Sv. 48, — Sv 34, 91; St. 1865 no. 84 ) 3 3 . De door den officier van justitie in beslag genomene voorwerpen zullen besloten en ver- zegeld worden in eenen omslag, waarop door hem gesteld zal worden deaanteekening van

(28)

16 I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz.

den dag waarop zij in beslag zijn genomen.

Wanneer die voorwerpen niet geschikt zijn om in eenen omslag te worden gesloten, zal hij aan dezelve met zijn zegel eene strook papier vasthechten, op welke de bovengemelde aanteekening door hem zal gesteld en onder- teekend zijn. (Ned. Sv. 49:—Sv. 30, 34, 95.)

3 4 . De werkzamheden, in de drie voorgaande artikelen omschreven, zullen geschieden in bijwezen van den verdachte, in geval deze vóór het verrigten derzelve is gevat gewor- den, de voorwerpen zullen hem worden voor- gehouden, met aanmaning om zich daarover te verklaren, en dezelve te waarmerken, zoo daartoe termen zijn, in geval de verdachte dit laatste niet mögt kunnen of willen doen zal daarvan in het proces-verbaal melding worden gemaakt. (Ned, Sv.50; - Sv.38 94.)

3 5 . De officier van justitie zal, indien zulks noodig is zich doen vergezellen van een of twee personen, die -voorondersteld kunnen worden door hunne kunst of hun beroep in staat te zijn om den aard en de omstandig- heden van het misdrijf wel te beoordeelen.

(Ned. Sv. 51 ; - Sv. 36, 37, 83,241, 382) 3 6 . in geval van eenen geweldigen dood, of van eenen dood waarvan de oorzaak ver- dacht is, gelijk mede bij zware verwondingen, poging tot vergiftiging en andere aanslagen op iemands, leven, zal hij zich doen vergezellen van een of twee genees- of heelmeesters, die verslag zullen geven aangaande de oorzaken van den dood of van de wonden, en den staat van het lijk of van het ligchaam van den be- leedigde. (Ned. Sv. 5 1 ; - S v . 83! 1. R. 17,42.)

De personen, welke in de gevallen van dit en het voorgaande artikel opgeroepen zijn, zullen in handen van den officier van justitie den eed afleggen, dat zij hem naar hun geweten zullen verslag, geven (Ned. Sv. 52.) 3 7 . De deskundigen, genees- of heelmees-

(29)

I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz. 17

ters, bij artikel 35 en 36 vermeld, welke mog- ten weigeren hunne diensten aan de justitie te leenen, kunnen op de vordering van het openbaar ministerie, door den bevoegden regter, in eene geldboete van ten hoogste honderd gulden worden veroordeeld. (Ned.

Sv. 52; Ned. Sr. 192, 444 ; - Sv. 83.) 3 8 . (St. 1908-473.) Wanneer in de gevallen, bij artikel 27 en volgende vermeld, het daar- bij bevolen onderzoek moet plaats hebben buiten de afdeeling, binnen welke de raad van justitie gevestigd is, zal de betrokkene hulp-officier zulks dadelijk ter kennis brengen van den officier van justitie; doch, in afwach- ting van diens komst of schriftelijke onder- rigtingen, bevoegd en verpligt zijn om dat alles te verrigten, wat de officier van justitie, indien hij tegenwoordig ware, volgens de bepalingen van deze afdeeling zoude mogen en moeten doen. (Ned. Sv. 54 ; — Sv. 20 v., 25 v.) De hulp-officier zal vervolgens alle de stukken en in beslag genomene voorwerpen, benevens den beklaagde, wanneer hij tegen dezen een bevel van voorloopige aanhouding heeft uitgevaardigd, binnen den kortst moge- lijken tijd, aan den officier van justitie moe- ten opzenden. (Sv. 22.)

3 9 . De processen-verbaal, acten, stukken en instrumenten, ingevolge de voorgaande ar- tikelen opgemaakt of in beslag genomen, zullen onverwijld door den officier van justi- tie, met de requisitoiren, welke hij ten dienste der justitie noodzakelijk zal achten, overeen- komstig het vastgestelde bij artikel 19, aan den regter-commissaris worden ingediend.

(Ned. Sv. 53;—Sv. 26 v.)

4 0 . (St. 1912-455, 1914-260 en 1914- 641.) Het bevel van voorloopige aanhouding, indien dit bij ontdekking op heeterdaad mocht zijn uitgevaardigd, blijft slechts van kracht gedurende tien dagen nadat de verdachte in 2

(30)

18 I. Titel. V. h. opsporen d. misdr. enz.

de bij het bevel aangewezen gevangenis is opgenomen.

Op de vordering van den officier van Justitie kan de raad van Justitie in raadka-

mer, alvorens rechtsingang te verleenen, in de gevallen in het tweede lid van artikel 71 vermeld bij eene met redenen omkleede beschikking het bevel éénmaal verlengen voor een tijd door den raad te bepalen, maar in geen geval voor langer dan tien dagen.

Is niet binnen den in het eerste lid bedoel- den termijn hetzij de verlenging toegestaan, hetzij gevangenneming of gevangenhouding overeenkomstig artikel 71 bevolen of, in geval van verlenging, niet binnen den gestelden termijn gevangenneming of gevangenhouding bevolen, dan zal de aangehoudene van rechts- wege en zonder eenigen vorm van geding in vrijheid worden gesteld, tenzij hij om an- dere redenen in hechtenis zoude behooren te blijven. (Ned. Sv. 54; — R.-R. 85; Sv.26 v., 62, 66, 67, 71, 77, 85, 363.)

TWEEDE TITEL.

VAN DEN REGTER-COMMISSARIS EN VAN DE VOORLOOPIQE INFORMATIEN.

4 1 . De president van het hoog-geregtshof benoemt, bij eiken raad van justitie, één der le- den tot regter-commissaris, belast met de in- structie der strafzaken. (Ned. Sv. 56; — Sv. 19, 39, 42 v., 7 1 , 73 v., 97, 127,249, 250, 275, 366.)

4 2 . De regters-commissarissen worden voor den tijd van twee jaren aangesteld.

Echter zal de instructie eener zaak worden voortgezet en ten einde gebragt door den- gene, die dezelve heeft begonnen.

De regters-commissarissen zijn steeds we- der benoembaar. (Ned. Sv. 57.)

' 4 3 . (St. 1878 - 333.) Indien de regter-com- missaris door ziekte of andere wettige be-

(31)

II. Titel. V. d. regter-commissaris enz. 19

letselen wordt verhinderd, zal de voorzitter van den raad van justitie eenen anderen tot de tijdelijke waarneming van de dienst be- noemen. (Ned. Sv. 58.)

Eene gelijke tijdelijke voorziening zal plaats hebben, in geval de regter-commissaris mögt komen te overlijden.

De voorzitter van den raad van justitie zal daarenboven tijdelijk eenen tweeden regter-commissaris kunnen benoemen, indien het belang van de dienst zulks dringend vordert. (St. 1878 no. 191.)

4 4 , De regter-commissaris kan geene voor- loopige informatien inwinnen zonder requi- sitoir van het openbaar ministerie, overeen- komstig de bepalingen van artikel 19.

Indien de regter-commissaris verklaart, dat er geene termen tot het inwinnen van informatien bestaan, zal de officier van jus- titie de verklaring van dien ambtenaar ter kennis brengen van den raad, ten einde daaromtrent door dezen, buiten tegenwoor- digheid van den regter-commissaris, worde beslist.

In geval de raad beslist, dat de zaak be- hoort te worden vervolgd, zal dezelve daartoe eenen anderen regter-commissaris kunnen benoemen.

Indien de raad beslist, dat er geene ter- men tot het inwinnen van geregtelijke in- formatien bestaan, kan de officier van justitie tegen die uitspraak verzet doen, op de wij- ze bij artikel 72 omschreven. (Ned. S v . 5 9 ; ^ Sv. 19, 39.)

4 5 . De regter-commissaris moet, bij alle zijne ambtsverrigtingen, door den griffier of e nen substituut-griffier, of wel, bij volstrek- te verhindering van deze, door eenen beëe- digden klerk der griffie worden bijgestaan.

De officier van justitie kan bij de verhoo- ren tegenwoordig zijn.

(32)

20 II. Titel. V. d. regter-commissaris enz.

Zoo dikwijls de officier van justitie bij de verhooren tegenwoordig is, wordt daarvan bij het proces-verbaal melding gemaakt. Hij heeft, ook wanneer hij niet tegenwoordig is, de bevoegdheid om aan den regter-commis- saris de vragen, die hij verlangt gedaan te worden, op te geven, waarop de regter-com- missaris naar bevind van zaken zal beschikken.

De regter-commissaris is verpligt, telken reize, de verhooren en ingewonnene infor- matien aan den officier van justitie, op diens verlangen, mede te deelen, ten einde dezen in staat te stellen de vereischte requisitoiren te doen. (Ned. Sv. 6 0 ; - S v . 62, 77, 81, 82, 85, 91, 96; Bb. 6959.)

4 6 . (St. 1911-436.) De rechter-commissaris zal de dagvaarding bevelen van de personen, die hem als getuigen door het openbaarmi- nisterie zijn opgegeven.

Hij kan insgelijks doen oproepen den ver- dachte en de getuigen, die door dezen zijn aangeduid, of die hij ambtshalve vermeent te moeten hooren.

Bij zijn proces-verbaal wordt melding ge- maakt van alle de door den verdachte als getuigen opgegeven personen, om het even of de rechter-commissaris die al of niet heeft laten oproepen. (Ned. Sv. 61 ; — Sv. 17, 51 v., 57 v., 413, 414, 422, 423.)

4 7 . De getuigen zullen door den regter- commissaris ieder afzonderlijk worden ge- hoord; hij kan dezelve echter met elkander confronteren. (Ned. Sv. 62; —Sv. 45,81,84, 139, 156 v., 375 v.)

4 8 . De bepalingen vervat in artikel 139, 145, 146, 147, 148 en 149, voor zoo ver die betrekking hebben tot de aan eiken getuige te rigten algemeene vragen, derzelver beëe- diging, de redenen van verschooning en de personen, die niet tot het afleggen van ge- tuigenis mogen worden toegelaten, zijn toe-

(33)

II. Titel. V. d. regter-commissaris enz. 21 passelij k op het onderzoek van den regter- commissaris; met dien verstande, dat de bij artikel 145 en 147 vermelde personen in geen geval door den regter-commissaris onder eede zullen worden gehoord.

De regter-commissaris zal den eed, mits- gaders alle de vragen en de antwoorden der getuigen, door den griffier behoorlijk in ge- schrift doen stellen. (Ned. Sv. 63,66; —Sv.

45, 49, 81.)

4 9 . Het alzoo in geschrift gestelde zal on- derteekend worden door den regter-commis- saris, den griffier en de getuigen, nadat hetzelve zal zijn voorgelezen, en laatstge- noemde verklaard hebben daarbij te volhar- den. In geval de getuigen niet teekenen kun- nen of willen, moet daarvan melding worden gemaakt. (Ned. Sv. 64;—Sv. 45, 48,50,380 v., 421.)

5 0 . Tusschen de regels zal niet mogen worden ingeschreven.

De doorschrappingen en de verwijzingen zullen door den regter-commissaris, den griffier en de getuigen moeten worden goed- gekeurd en onderteekend; het tusschen de regels ingeschrevene, mitsgaders de niet goed- gekeurde doorhalingen en verwijzingen, zijn nietig en van onwaarde. (Ned. Sv. 65;—Sv.

45, 421.)

51. (St. 1911-436.) Een ieder die gedag- vaard is om getuigenis der waarheid te geven, is gehouden voor den regter-commissaris te verschijnen, en getuigenis af te leggen. (Ned.

Sv. 66 ; Ned. Sr. 137, 189,192 ; — Sv. 81,133 v.) Indien de getuige niet verschijnt, zal hij, op de vordering van het openbaar ministerie, zonder verderen vorm van geding, verwijl of hooger beroep, door den regter-commis- saris worden verwezen in eene geldboete, de som van vijftig gulden niet te boven gaande. (Ned. Sr. 444; —Sv. 134.)

(34)

22 II. Titel V. d. regter-commissaris enz.

De regter-commissaris zal voorts tegen den getuige verleenen eene tweede dagvaarding, en kan daarbij voegen een bevel van mede- brenging, of dit naderhand verleenen.

Bij niet-verschijning van den verdachte zal deze daartoe door geene dwangmiddelen kun- nen worden verplicht. (Ned. Sv. 67; — Sv. 75.)

5 2 . De door den regter-commissaris krach- tens het voorgaande artikel gedane veroor- deelingen, zijn niet onderhevig aan revisie of aan eenig ander beroep.

Indien echter de getuige, bij zijne verschij- ning op de tweede dagvaarding, wettige re- denen van verschooning aanvoert, kan hij, na verhoor van het openbaar ministerie, door den regter-commissaris van de hem opgeleg- de boete worden ontheven. iNed. Sv. 67, — Sv. 81, 135.)

5 3 . (St. 1872-131.) Indien de getuige, op de eerste of tweede dagvaarding versche- nen, of voor den regter-commissaris gebragt zijnde, zonder wettige redenen weigert ge- tuigenis der waarheid af te leggen, kan de raad van justitie, op verslag van den regter- commissaris, na verhoor of behoorlijke op- roeping van den getuige en op de conclusie van het openbaar ministerie, bevelen, dat de getuige in gijzeling worde gebragt en ge- houden, tot dat hij aan zijne verpligting zal hebben voldaan.

Het vonnis van den Raad van Justitie is vatbaar voor revisie aan het Hoog-Geregtshof ; het wordt inmiddels bij voorraad ten uitvoer gelegd. Ingeval revisie wordt verlangd, wordt het vonnis onverwijld aan het Hoog-Ge- rechtshof opgezonden. (Ned. Sv.68; —Sv.54, 81, 136, 282.)

5 4 . (St. 1872-131.) Na den afloop der in- structie zal de weigerachtige getuige, indien de zaak, waarin zijne getuigenis gevorderd werd, niet naar de teregtzitting wordt ver-

(35)

II. Titel. V. d. regter-comraissaris enz. 23

wezen, uit de gijzeling worden ontslagen, doch desniettemin, na verhoor of behoorlijke oproeping, en op de conclusie van het open- baar ministerie, door den raad van justitie, ter zake zijner onwilligheid, kunnen worden veroordeeld tot de straf van gevangenis, den tijd van één jaar niet te boven gaande.

Artikel 282 en volgende zijn ook op deze vonnissen toepasselijk. (Ned. Sr. 192;—Sv.

53, 81, 137.)

5 5 . Wanneer een getuige schadeloosstel- ling vraagt, zal dezelve door den regter- comrnissaris, volgens de daarvan bestaande of later vast te stellen tarieven, worden be- groot, op vertooning van de acte van dag- vaarding. (Ned. Sv. 7 0 ; - S v . 51, 81, 144;

I. R. 431; L. R. 87; St. 1884 no 142 en 143.) 5 6 . (St. 1911-436.) Wanneer een getuige of verdachte door verklaringen vaneenen ge- nees- of heelmeester doet blijken, dat hij buiten staat is op de hem gedane dagvaar- ding te verschijnen, zal de regter-commis- saris zich te zijner woning begeven. (Ned. Sv.

71 ; Ned. Sr. 228, 2 2 9 ; - S v . 45, 81.) 5 7 . (1904-295, 1911-436.) Indien een ge- tuige of verdachte woonachtig is of verblijf houdt op meer dan vijftien palen afstands van de plaats, waar de raad van justitie is gevestigd, kan de rechter-commissaris den resident op- dragen dien getuige of verdachte te hooren. De resident is evenwel bevoegd om, ingeval van persoonlijke verhindering of wanneer de te hooren persoon woont of verblijf houdt op verren afstand van de hoofdplaats der residen- tie, de vereischte verhooren te doen houden door den Secretaris der residentie of door het hoofd van plaatselijk bestuur derwoon- of verblijfplaats van den getuige of verdachte.

(Ned. Sv. 7 2 ; - R . O. 33; Sv. 20 v., 58 v., 61, 81, 295; I. R. 146; S. W. 480 1°; Cel. 463 l o ; S. O. 406 1°; Bk. 477 2°. Pal. 441 2<>.)

(36)

24 II. Titel. V. d. regter-commissaris enz.

5 8 . (1904-295, 1911-436.) Zoo dikwijls getuigen of verdachten moeten gehoord wor- den, welke woonachtig zijn of verblijf houden in het ressort van eenen anderen raad van Justitie z a l - - w a t betreft de getuigen— en kan dit geraden oordeelende - wat betreft de verdachten — de rechter-commissaris de ont- worpen vraagartikelen overzenden aan den rechter-commissaris bij den raad van justitie, binnen welks ressort die getuigen of ver- dachten woonachtig zijn of verblijf houden, ten einde hen op of naar aanleiding van die vraagartikelen te hooren of, overeenkomstig het bepaalde bij het vorige artikel, te doen hooren. (Ned. Sv. 73; - Sv. 45, 57, 61, 81 )

5 9 . Indien, in het geval van het vorige artikel, de ambtenaar van het openbaar ministe- ie het volstrekt noodzakelijk mögt achten, dat zoodanige getuigen worden opontboden om ge- hoord te worden, zal hij deswege een met redenen omkleed verslag doen aan den raad van justitie, welke daarop naar bevind van zaken zal beschikken. (Ned. Sv. 74; - Sv. 60, 81.)

6 0 . Wanneer de raad van justitie de over- komst dier getuigen inwilligt, zullen, zij daar- toe gedagvaard worden, en zal er in de acte van dagvaarding melding worden gemaakt van 's raads bewilliging. (Ned. Sv. 75; - Sv.

81.)

6 1 . (St. 1911-436.) Elk ambtenaar, die op verzoek van eenen rechter-commissaris ge- tuigen of verdachten heeft gehoord of doen hooren, zal het procesverbaal besloten en verzegeld aan laatstgenoemde overzenden.

(Ned. Sv. 77; —Sv. 57, 58.)

61a. (St. 1896-78.) Indien de verklaring, door een getuige ondereede afgelegd voor den Rechter-Commissaris, verdacht wordt valsch te zijn, wordt door dezen daarvan proces- verbaal opgemaakt en aan den Officier van Justitie gezonden,

(37)

II. Titel. V. d. regter-commissaris enz. 25 Hij kan tevens een bevel van voorloopige aanhouding tegen den verdachte getuige ver- leenen. Artikel 40 is dan van toepassing.

(Sv. 81, 155.)

6 2 . (St. 1876-237, 1914-641.) Indien er in de gevallen, bij het tweede lid van artikel 71 voorzien, gegronde vrees voor de vlugt van den beklaagde bestaat, kan de regter-kom- missaris, op het requisitoir van den officier van Justitie, een bevel van voorloopige aan- houding verleenen met opgave van de daartoe bestaande redenen en aanduiding van de plaats, alwaar de beklaagde zal worden in verzekering gebragt.

De beklaagde moet dadelijk na zijne aan- houding worden ondervraagd.

De officier van justitie is verpligt om het bevel van voorloopige aanhouding, onder bijvoeging der stukken, binnen drie dagen ter bekrachtiging aan te bieden aan den raad van justitie, welke hetzelve, uiterlijk binnen drie dagen na de aanbieding, zal bevestigen, of gelasten, dat de beklaagde voorloopig zal worden in vrijheid gesteld- (Ned. Sv. 79 ;—

R. - R. 85 ; Sv. 29, 66, 71, 77, 86 v., 107,361,363.) 6 3 . (ingetrokken bij St. 1911-436.) 6 4 . (gew. bij St. 1876 - 237 en ingetrokken bij St. 1914-641.)

6 5 . In zaken van overtredingen geschiedt er geene voorloopige geregtelijke instructie, buiten de gevallen bij de wettelijke bepa- lingen uitdrukkelijk voorzien.

DERDE TITEL.

VAN HET VERLEENEN VAN REGTSINGANG TE- GEN EENEN BEKLAAGDE EN DE VERDERE

GEREGTELIJKE INSTRUCTIE.

6 6 . (St. 1876-237, 1914-641.) Zoodra de officier van justitie voldoende aan- wijzing heeft verkregen van een gepleegd misdrijf en van den persoon, die zich daaraan

(38)

26 II. Titel. V. h. verleenen v. regtsing. enz.

schuldig heeft gemaakt, en hij het verleenen van rechtsingang noodig oordeelt, biedt hij de stukken met zijne daartoe strekkende vor- dering aan den raad van justitie aan.

Hij vordert daarbij, met of zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding, hetzij verwijzing van de zaak naar de terecht- zitting, hetzij dat de instructie der zaak worde gelast.

Op deze vordering wordt door den raad in raadkamer beslist. (Ned. Sv. 81, 137 al. 2; - R. O. 46, 121; Sv. 9 v., 25 v., 29, 40, 44, 62, 67 v., 71, 86 v., 107, 361, 363; L. R. 3.) 6 7 . (St. 1914 - 641.) Indien de raad bevindt, dat de zaak tot de kennisneming van een anderen rechter behoort, zal hij haar naar den bevoegden rechter verwijzen. De officier van justitie zal daarop de stukken doen toe- komen aan de met de vervolging van het misdrijf belaste autoriteit. (Sv. 17.)

Wanneer de verdachte zich in voorloopige hechtenis bevindt, kan de raad bevelen, dat hij daarin zal verblijven.

Wanneer binnen een, bij dit bevel vast te stellen termijn, welke echter niet langer mag zijn dan van dertig dagen, door de bevoegde autoriteit geen nieuw bevel van gevangen- houding is verleend, wordt de verdachte in vrijheid gesteld, ten ware hij om andere redenen in hechtenis behoort te blijven. (Ned.

Sv. 8 2 ; - Sv. 40, 62, 72, 104, 186, 260.) 6 8 . Wanneer de raad bevindt, dat het feit niet onder het bereik der strafwet valt, of dat er geenerhande aanwijzing van schuld tegen den beklaagde bestaat, zal dezelve het bevel weigeren en verklaren, dat er geen grond is om voort te procederen.(Ned. Sv.

83, 8 4 ; - S v . 72, 105.)

6 9 . Indien de raad bevindt, dat er voor alsnog geene voldoende aanwijzing van schuld tegen den beklaagde bestaat, of dat van den

(39)

til. Titel. V. h. verieenen v. regtsing. enz. 27 aard des misdrijfs niet genoegzaam blijkt, zal dezelve een nader onderzoek bevelen.

(Ned. Sv. 84; - S v . 9, 72, 98, 99.)

7 0 . Indien de raad van justitie bevindt, dat er voldoende gronden van bezwaar aan- wezig zijn, doch dat het feit slechts als eene overtreding is aan te merken, zal dezelve de zaak verwijzen, waar zulks bevonden zal worden te behooren. (Ned. Sv. 85 al. 1.)

In het geval bij het voorgaande artikel voorzien kan, en in dat van het tegen- woordige artikel moet de raad gelasten, dat de beklaagde, indien hij zich in hechtenis bevindt, in vrijheid worde gesteld, ten zij hij uit anderen hoofde in hechtenis behoore te blijven. (Sv. 65, 72, 106, 177 al. 2.)

7 1 . (St. 1876-237,1912-455 en 1914-641.) Indien eindelijk bevonden wordt, dat er ge- noegzame gronden van bezwaar aanwezig zijn en het feit als een misdrijf is aan te merken, verleent hij den rechtsingang en ver- wijst hij de zaak naar de terechtzitting of gelast hij instructie, in het een en ander geval met of zonder bevel van gevangenne- ming of gevangenhouding.

Gevangenneming of, zoo de verdachte voorloopig is aangehouden, gevangenhouding kan bij het verieenen van rechtsingang wor- den bevolen, indien tegen het misdrijf is bedreigd, een der straffen vermeld in artikel 5, lste tot en met 5d e van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen of voor zooveel Inlanders aangaat in artikel 5, ls t e tot en met 4d e van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders, alsmede in zaken van diefstal, op- lichting, misbruik van vertrouwen, verwon- ding, bedelarij en landlooperij.

In alle andere strafzaken mag geen bevel van gevangenneming of gevangenhouding worden verleend.

Op straffe van nietigheid kan in geen ge-

(40)

28 III. Titel. V. h. verkenen v. regtsing. enz.

val verwijzing naar de terechtzitting plaats hebben zoolang de verdachte niet door een rechter-commissaris is gehoord of daartoe behoorlijk is opgeroepen.

De raad is gedurende de instructie steeds bevoegd om, wanneer zulks ingevolge het tweede lid van dit artikel is toegelaten, na verhoor van het openbaar ministerie en den rechter-commissaris, bevel van gevangen- neming te verleenen tegen een beklaagde in wiens zaak 'aanvankelijk zonder zoodanig bevel eene instructie is gelast of diens in- vrijheidstelling te bevelen, indien bij den last tot instructie bevel tot gevangenneming of gevangenhouding is verleend. (Ned. Sv. 85 al. 1, 86; —Sv. 29, 62,66, 73,77,79,86,107 107 a, 108 v., 117, 118,128,361,363,409a.)

7 2 . In de gevallen voorzien bij artikel 67, 68, 69 en 70, kan de officier van justitie binnen den tijd van tweemaal vier en twintig uren na de uitspraak van den raad, welke dadelijk aan dien ambtenaar moet worden medegedeeld, daartegen verzet doen door middel van eene verklaring ter griffie van den raad van justitie afgelegd.

De aanteekening dier verklaring geschiedt in een daartoe bestemd register; zij moet door den ambtenaar van het openbaar minis- terie en den griffier worden onderteekend.

De acte van verzet moet benevens de pro- cesstukken, des noods vergezeld van eene memorie, bevattende de redenen, voor zoo ver die niet bij de acte zelve zijn uitgedrukt, binnen de volgende vier en twintig uren of, voor zoo veel de raden van justitie te Sa- marang en Soerabaija betreft, op den eerstvol- genden postdag door den officier van justitie worden opgezonden aan den procureur-ge- neraal bij het hoog-geregtshof, die, binnen drie dagen na de ontvangst, dezelve met zijn verslag en requisitoir bij het hoog-geregtshof

(41)

III. Titel. V. h. verieenen v. regtsing. enz. 29 indient. (S. W. 480 2<>; Cel. 463 2<>; O. S 406 2°.)

Het hof zal binnen zes dagen daarna de uitspraak van den raad van justitie goed- keuren of te niet doen, en bevelen hetgeen bevonden zal worden te behooren.

Binnen drie dagen na de uitspraak, zal de procureur-generaal een authentiek afschrift van 'shofs beslissing aan den officier van justitie toezenden.

Indien de beklaagde zich in hechtenis be- vindt, zal hij daarin hangende het verzet ver- blijven. (Ned. S v . 9 4 ; ~ S v . l 7 , 6 6 v . , 110, 114, 251; S. W. 480 3o; Cel. 463 30; O. S.406 3o.) 7 3 . (St, 1914-64!.) Indien instructie is gelast met bevel van gevangenneming, zal de beklaagde, binnen vier en twintig uren na zijne overbrenging in de gevangenis, door den regter-commissaris worden gehoord.

Even zoo zal, in geval instructie is gelast met bevel van gevangenhouding, binnen vier en twintig uren na de beteekening van dat bevel, het verhoor van den beklaagde moe- ten plaats hebben, wanneer deze, na krach- tens het bepaalde bij artikel 29 of 38 te zijn aangehouden, nog niet door den regter-com- missaris is gehoord. (Ned. Sv. 95; — R.-R. 85:

Sv. 62, 66, 71.)

7 4 . (St. 1914-641.) Indien instructie is gelast zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding, zal de beklaagde bij bevel van den regter-commissaris geroepen en ge- daagd worden, om voor denzelven op eenen bepaalden dag en een bepaald uur te ver- schijnen, ten einde gehoord te worden op de feiten te zijnen laste, in het bevel summier- lijk uitgedrukt.

Bij zijne verschijning voor den regter-com- missaris zal hij door denzelven terstond ondervraagd worden. (Ned. Sv. 95; —Sv. 17, 57, 58, 75, 76a, 78, 81, 82, 84.)

(42)

30 III. Titel. V. h. verleenen v. regtsing. enz.

7 5 . (St. 1912-455, 1914-641.) Indien de beklaagde niet verschijnt, is de rechter-com- missaris verplicht om denzelven andermaal te doen dagvaarden; hij kan zulks doen met bevel van medebrenging, wanneer de niet opgekomen beklaagde van geene wettige verhindering heeft doen blijken.

De beambte met dat exploit belast, zal, des noodig zijnde, de openbare burgerlijke of de gewapende magt te zijner hulp inroepen.

Zij is verpligt onmiddellijk aan die vordering te voldoen. (Ned. Sv. 96; —Sv. 15, 51 a l . 4 , 57, 58, 74, 78, 86 v.) •

7 6 . (St. 1914-641.) Na verhoor van den beklaagde zal hij door den regter-commis- saris vrijgelaten worden, onder verpligting van zoo dikwijls voor dien regter te ver- schijnen, als deze zal noodig achten. Bij elke niet-verschijning van den beklaagde wordt door den regter-commissaris gehandeld, zoo als bij het eerste lid van het vorige artikel is bepaald.

7 6 û . (St. 1911-436.) Dit geraden oordee- lende, kan de rechter-commissaris in de ge- vallen omschreven in de artikelen 57 en 58 den daarbij genoemden autoriteiten opdragen den beklaagde op of naar aanleiding van ontworpen vraagartikelen te hooren.

Deze autoriteiten zullen het hun opgedragen verhoor door anderen kunnen doen houden, zooals in evengemelde artikelen is vermeld.

De bepalingen van de artikelen 74, 75 en 76 zijn toepasselijk op dengene, die het ver- hoor houdt. (Sv. 78.)

7 7 . (St. 1914-641.) Indien na het ver- leenen van den regtsingang meer gewigtige bezwaren tegen den beklaagde die in vrijheid is zijn ontstaan, kan de regter=commissaris tegen denzelven, op requisitoir van het open- baar ministerie, een bevel van voorloopige aanhouding uitvaardigen.

(43)

III.Titel. V. h. verleenen v. regtsing. enz. 31

De bepaling van het derde lid van artikel 62 is te dezen toepasselijk.

7 8 . (St. 1914-641.) Wanneer een be- klaagde, tegen wien regtsingang met last tot instructie zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding is verleend, het voor- nemen aan den dag legt om Java te verlaten, zal hem de daartoe vereischte pas niet worden uitgereikt, wanneer de betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie schriftelijk aan het hoofd van het plaatselijk bestuur heeft te kennen gegeven, dat het belang der justitie het vertrek van den beklaagde niet gedoogt.

(S. W. 480 4»; Cel. 463 4<>; O. S. 406 40.) 7 9 . (St. 1914-641.) De beschikkingen van rechtsingang moeten door alle de leden, die over de zaak hebben gezeten, benevens den griffier, worden onderteekend.

De beklaagde zal daarin met name moeten worden genoemd, of zoo klaar mogelijk moe- ten worden aangeduid, en het feit, waarmede hij belast is, zal er hoofdzakelijk in worden uitgedrukt, met aanwijzing van de gevange- nis, waarin de beklaagde zal worden in be- waring gesteld of gehouden. (Ned. Sv. 92, 93, 1 3 5 ; - R . O. 43; Sv. 29, 80, 86 v., 361.) 8 0 . (St. 1914-641.) De in het vorige artikel vermelde beschikkingen moeten, van wege den officier van justitie, door den amb- tenaar met het exploit belast, aan den beklaag- de worden beteekend en vertoond, met over- gave van een afschrift, ook dan wanneer hij zich reeds voorloopig in hechtenis bevindt.

Bij verzuim der formaliteiten hiervoren omschreven, kan de regter-commissaris de nietigheid van het exploit van beteekening uitspreken, mits de beklaagde zulks vordere bij zijne eerste verschijning voor den regter- commissaris.

In geval van vernietiging van het exploit, zal hetzelve onverwijld op nieuw worden

(44)

32 III. Titel. V. h. verleenen v. regtsing. enz.

gedaan. (Ned. Sv. 93, 140; — Sv. 17, 86 v.) 8 1 . (St. 1896 - 78.) Na het eerste verhoor van den beklaagde, zal de regter-commissaris met de instructie voortgaan, en denzelven zoo dikwijls hooren en, des noods, met de getuigen of deze onderling confronteren, als hij, het zij ambtshalve, het zij op requisitoir van het openbaar ministerie, het zij op ver- zoek van den beklaagde, zal noodig achten.

Indien er meerdere beklaagden zijn, zullen deze ook onderling kunnen worden gecon- fronteerd.

Al de bepalingen van den vorigen Titel betrekkelijk het hooren van getuigen, en hun verplichting om getuigenis der waarheid af te leggen, de boeten, lijfsdwang en straffen tegen hen bedreigd, benevens artikel 61a zijn ten deze toepasselijk. (Ned. Sv. 100; —Sv. 45, 47 v., 51 v., 55, 60, 82, 84.)

8 2 . De officier van justitie is geregtigd aan den regter-commissaris de vragen op te geven, die hij verlangt dat aan den be- klaagde zullen worden gedaan; de regter- commissaris zal daarop naar bevind van zaken beschikken.

Het tweede, derde en vierde lid van artikel 45 zijn te dezen toepasselijk. (Ned. Sv. 101;

— Sv., 9, 84.)

8 3 . Indien de regter-commissaris zulks noodig acht, zal hij het vereischte verslag kunnen vragen van geneesheeren, heelmeesters of anderen, die voorondersteld kunnen worden door hunne kunst of hun beroep in staat te zijn om den aard en de omstandigheden van het misdrijf wel te beoordeelen.

De deskundigen zullen in handen vanden regter-commissaris den eed afleggen, dat zij hun verslag naar hun geweten zullen geven (Ned. Sv. 102; —Sv. 35 v., 241, 382.)

De bepaling van artikel 37 is te dezen toepasselijk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

Met andere woorden: je verpleegkundi- ge kan gedeeltelijk zelf bepalen welke zorgen zij nodig acht en dus ook hoe- veel het RIZIV aan het Wit-Gele Kruis (of aan een andere dienst

oplosbar® voodingaaouten «ij» woinig aanwaaiDo eiJfora voor sta^posii»« on «aangaan sijxt norwaal« Do ©iJfora voor ijaer on alraalniusi aijn gun «fei g laag» Vm «tiruktuur

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht of een speciale-sectoropdracht,

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in