4.1 Beschrijvende statistiek
4.2.3 Implicaties voor de koers/winstverhouding
Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, is het mogelijk dat er een verband bestaat tussen de kwaliteit van het RvC-‐verslag en de koers/winstverhouding. Hiertoe is de derde hypothese
opgesteld:
Hypothese 3: Er is een positief verband tussen de kwaliteit van het RvC-‐verslag en de
koers/winstverhouding.
Er is een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd om te onderzoeken of er sprake is van een significante relatie tussen de kwaliteit van het RvC-‐verslag en de koers/winstverhouding. Hierin worden de controlevariabelen ‘sector’, ‘verhouding vreemd vermogen / eigen vermogen’, ‘payout ratio’ en ‘ondernemingsgrootte’ ook meegenomen. Uit de analyse van model 2 blijkt een significant verband tussen de kwaliteit van het RvC-‐verslag en de koers/winstverhouding (p < ,10). Echter, er wordt een negatief verband (R = -‐1,495) gevonden, waarmee de hypothese niet kan worden aangenomen. Drie van de vier controlevariabelen blijken een significante relatie te hebben met de koers/winstverhouding. Het betreft de ondernemingsgrootte (R = 2,607, p < ,10), de payout ratio (R = 17,109, p < ,10) en de verhouding vreemd vermogen / eigen vermogen (R = ,546, p < ,05). De sector blijkt geen significante relatie te hebben met de koers/winstverhouding (R = ,973, p > ,10).
4.2.4 Samengevat
Uit de resultaten is gebleken dat de hypothesen 1b, 2 en 3 niet kunnen worden aangenomen. Hypothese 1a en 1c kunnen wel worden aangenomen, wat betekend dat het opnemen van ten minste één vrouw en ten minste één niet-‐Nederlandse commissaris in de RvC leidt tot een kwalitatief beter RvC-‐verslag. Door deze raden wordt meer gerapporteerd omtrent onafhankelijkheid en over uitgevoerde werkzaamheden. De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel.
De determinatiecoëfficiënt (R Square) van model 1 is ,599 en deze waarde van model 2 is ,329. Dit houdt in dat de variabelen uit model 1 samen ongeveer 60% van de variantie in de kwaliteit van het RvC-‐verslag verklaart. De variabelen uit model 2 verklaren samen ongeveer 33% van de variantie in de koers/winstverhouding.
De aangepaste R Square houdt bij de berekening van de variantie rekening met het aantal waarnemingen en het aantal verklarende variabelen in het model. Deze waarde is als gevolg van de correctie lager dan de R Square. De aangepaste R Square van model 1 is ,544 en van model 2 is de waarde ,119. De vervolgens uitgevoerde variantieanalyse (ANOVA) resulteert in een significante F-‐waarde (p < 0,01) voor model 1 en een niet-‐significante F-‐waarde (p > 0,1) voor model 2. De betekenis die kan worden ontleend aan de resultaten wordt besproken in het volgende hoofdstuk. model 1 model 2 Constante *** 6,364 -‐37,682 GESL ** ,975 LFTD ** -‐,016 NATT ** ,943 GRRVC -‐,195 WRDN1 *** ,001 KWAL * -‐1,495 ONDGR1 *2,607 SECT1 0,973 POratio 1 *17,109 DEratio1 **0,546 R Square ,599 0,329 Adj R Square ,544 0,119 F waarde ***11,039 1,567 Tabel 4.3 Richtingscoëfficiënten
(*, ** en *** duiden respectievelijk de significantie aan op het 10%, 5% en 1% niveau; 1 duidt op een controlevariabele)
Hoofdstuk 5: Discussie
In dit hoofdstuk worden de resultaten nader uitgewerkt en wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag. In de eerste paragraaf wordt ingegaan op de samenstelling van de RvC in relatie met de kwaliteit van het RvC-‐verslag. In de tweede paragraaf wordt ingegaan op de veronderstelde relatie tussen de kwaliteit van het RvC-‐verslag en de koers/winstverhouding. 5.1 Samenstelling RvC in relatie met de kwaliteit van het RvC-‐verslag
Onafhankelijke variabelen
Uit de resultaten is gebleken dat het opnemen van ten minste één vrouw in de RvC leidt tot een verhoogde kwaliteit van het RvC-‐verslag (hypothese 1a). Dit houdt in dat door een raad die uit zowel uit mannen als vrouwen bestaat, méér gerapporteerd over uitgevoerde werkzaamheden en onafhankelijkheid. Deze conclusie sluit niet aan bij eerder uitgevoerd onderzoek dat door Matsa en Miller (2011) en Apesteguia (2012) is uitgevoerd. Zij vonden geen relatie tussen de samenstelling van teams als het gaat om verschillende geslachten en de prestaties van het team. In deze onderzoeken worden de prestaties van het team gemeten met behulp van de winst van de onderneming. Zoals aangegeven bij de bespreking van de Stakeholder Theory in hoofdstuk 2, is een onderneming niet in staat een dergelijke winst te behalen indien deze onderneming er niet in slaagt om externe partijen tevreden te stellen (Capasso, 2004). Het RvC-‐ verslag wordt gebruikt als communicatiemiddel van de RvC en kan worden gebruikt door de externe partijen in het nemen van beslissingen, waarmee de kwaliteit van dit verslag een invloed kan hebben op de mate waarin bijvoorbeeld investeerders tevreden worden gesteld en
de mate waarin de onderneming in staat is winst te behalen.
Het verkregen resultaat steunt wel het in Noorwegen ingestelde quotum, waarbij ten minste vier op de tien commissarissen van het vrouwelijke geslacht dienen te zijn.
Daarnaast is gebleken dat de kwaliteit van het RvC-‐verslag niet wordt verbeterd als gevolg van een mix van leeftijden binnen de raad. Bij een grotere spreiding in leeftijden in de raad zijn relatief meer jongere en oudere commissarissen aanwezig dan in een raad met een kleinere spreiding, waarbij de commissarissen meer dezelfde leeftijd hebben. Dat de kwaliteit niet wordt verbeterd als gevolg van een grotere spreiding komt niet overeen met de verwachting die is gebaseerd op eerder uitgevoerd onderzoek van Streufer e.a. (1990) en Kim e.a. (2005). Zo tonen Streufer e.a. (1990) aan dat prestaties positief worden beïnvloed door jongere teamleden als gevolg van een beter besluitvormingsproces en tonen Kim e.a. (2005) aan dat oude teamleden de prestaties positief beïnvloeden doordat zij meer ervaren zijn. Het samenvoegen van beide groepen zou naar verwachting leiden tot een ideale situatie, maar op basis van de onderzoeksresultaten kan de verwachting niet worden bevestigd.
Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, kan het gewenst zijn om niet-‐Nederlandse commissarissen opnemen in de raad. Als derde hypothese is daarom getoetst of een RvC bestaande uit leden
met ten minste één niet-‐Nederlandse nationaliteit een kwalitatief beter verslag schrijft. De gevonden positieve relatie toont aan dat het gewenst is om ten minste één niet-‐Nederlandse commissaris op te nemen in de RvC. De uitkomst sluit aan bij onderzoek dat reeds is beschreven (Cox, 1991). Er kan niet worden aangesloten bij eerder uitgevoerd onderzoek door Simons (2000). Hij heeft aangetoond aan dat prestaties van een team zullen afnemen als gevolg van conflicten door verschillende nationaliteiten binnen een team. Mochten dergelijke conflicten zich binnen de RvC voordoen, hebben deze geen aangetoonde effecten voor de kwaliteit van het RvC-‐verslag. Het is opvallend dat ondernemingen met een notering aan de AEX in vergelijking met ondernemingen met een notering aan de AMX relatief vaker ten minste één niet-‐Nederlandse commissaris opnemen in de raad (63% respectievelijk 46% van de genoteerde ondernemingen). Dit zou te maken kunnen hebben met een meer internationale oriëntatie van deze ondernemingen.
De grootte van de RvC is als vierde onafhankelijke variabele getoetst in relatie met de kwaliteit van het RvC-‐verslag. Op basis van eerder onderzoek is verondersteld dat de grootte van de RvC van invloed zou zijn op de kwaliteit van het RvC-‐verslag. Zo is uit onderzoek van Abe e.a. (2011) gebleken dat een groot team nadelige gevolgen heeft voor de prestaties en geeft Salmon (1993) aan dat de omvang van een raad groot genoeg moet zijn om expertise binnen de raad veilig te stellen. In de hypothese is geen positieve of negatieve richting aangegeven, waarmee enkel wordt gekeken of een grotere RvC van invloed is op de kwaliteit van het verslag dat zij schrijven. Hierbij is geen significant verband gevonden, waardoor de grootte van de raad niet als verklarende factor voor de kwaliteit van het RvC-‐verslag kan worden beschouwd.
Controlevariabele
Opgemerkt dient te worden dat een groot deel van de voorspellende waarde van de modellen valt toe te schrijven aan de controlevariabele. Over het algemeen valt een tendens waar te nemen waarbij een groter RvC-‐verslag hoger scoort op de kwaliteit ervan. Wanneer de regressie wordt uitgevoerd tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele (zonder controlevariabele) neemt de aangepaste R Square een waarde aan van 0,047. Dit houdt in dat de onafhankelijke variabelen tezamen ongeveer 5% van de kwaliteit van het RvC-‐verslag bepalen. Wanneer de controlevariabele wordt toegevoegd neemt de aangepaste R Square een waarde aan van ,544. Dit houdt in dat het aantal woorden ongeveer 50% van de kwaliteit van het RvC-‐verslag bepaalt, waarmee de kwantiteit van het verslag in tegenstelling tot de samenstelling van de RvC een groot gedeelte van de kwaliteit van het RvC-‐verslag verklaart. Voorspellende waarde van het model
Voor model 1 kan op basis van de F-‐waarde (zie ook: bijlage 9) worden aangenomen dat ten minste één variabele (en ook de R Square) een richtingscoëfficiënt heeft dat ongelijk is aan 0. Het model verklaart hiermee een deel van de variantie in de kwaliteit van het RvC-‐verslag.
Concluderend
Uit de resultaten is gebleken dat ten minste één vrouwelijke commissaris en ten minste één niet-‐Nederlandse commissaris binnen de RvC leidt tot een significant betere kwaliteit van het RvC-‐verslag. Een grote(re) spreiding in leeftijden binnen -‐ en de grootte van de RvC leidt niet tot een significante verbetering in de kwaliteit van het RvC-‐verslag. De samenstelling van de RvC is in tegenstelling tot het aantal woorden van het RvC-‐verslag echter van marginale invloed op de kwaliteit van het RvC-‐verslag, waarmee een vraagteken kan worden geplaatst bij de efficiëntie van bijvoorbeeld de in Noorwegen genomen maatregelen die gericht zijn op vergroting van de diversiteit in de top van het bedrijfsleven. Het streven naar diversiteit zou mogelijk gevoed kunnen worden vanuit een andere gedachte, bijvoorbeeld de gedachte dat een grotere mate van diversiteit leidt tot meer maatschappelijke legitimatie van de onderneming.