• No results found

Hoofdstuk 4: Implementatie en vergelijking EU-lidstaten

4.2 Implementatie pseudowetgeving Nederland

In de Ecofin-vergadering van november 2016 is besloten dat de Europese lidstaten overgaan op een gecoördineerd rulingbeleid en derhalve de individuele invulling van de rulingpraktijk per lidstaat achterwege laten.112 De EU-gedragscodegroep heeft deze overgang ook sterk aanbevolen. De EU-gedragscodegroep onderzoekt beleidsmaatregelen indien deze kunnen resulteren in schadelijke belastingconcurrentie. Zij houdt zich steeds regelmatiger bezig met het opstellen van richtsnoeren. Deze richtsnoeren zijn te kenmerken als soft law en zijn derhalve niet direct juridisch afdwingbaar.113

Ten aanzien van rulings zien deze richtsnoeren op het proces van rulingafgifte, de looptijd, de controleprocedure en de publicatie van fiscale rulings. Deze richtsnoeren worden verder benoemd als pseudowetgeving en zijn van toepassing op alle fiscale rulings, tenzij de ruling onder de MKB-uitzondering valt.114 Hier is sprake van indien cumulatief voldaan is aan de volgende voorwaarden: De fiscale ruling ziet op een nationale aangelegenheid, aan een specifieke belastingplichtige die niet hoofdzakelijk financierings- of beleggingsactiviteiten verricht, met een netto omzet van minder dan €40 miljoen per jaar.115 Ook hier is gekozen om

112 Conclusies van de Raad (Ecofin) van 6 december 2016, doc. nr. 15206/16.

113 Staatssecretaris van Financiën, ‘Reactie staatssecretaris op bericht dat Nederland zou dwarsliggen bij EU-aanpak belastingontwijking’, 2017, p. 2.

114 Van de Streek & Nouwen, ‘De nieuwe Europese pseudowetgeving voor

belastingrulingpraktijken van EU-lidstaten en de gevolgen voor de huidige Nederlandse praktijk’, 2016, p. 2.

115 Van de Streek & Nouwen, ‘De nieuwe Europese pseudowetgeving voor

belastingrulingpraktijken van EU-lidstaten en de gevolgen voor de huidige Nederlandse praktijk’, 2016, p. 4.

31

dienstverleningslichamen uit te sluiten van het afgeven van zekerheid vooraf om zo de eventuele vorming van belastingontwijking tegen te gaan.

Voor de Nederlandse rulingpraktijk erkennen van de Streek & Nouwen drie belangrijke voorschriften ten aanzien van het proces van de rulingafgifte. Allereerst wordt vereist dat er bij de afgifte van een ruling een tweede paar ogen meekijkt. Derhalve wordt bereikt dat het standpunt waar vanuit de ruling wordt afgegeven, niet gebaseerd kan zijn vanuit de optiek van slechts één persoon.116 De huidige APA-/ATR-praktijk voldoet aan dit vereiste, gezien voor het afgeven van deze rulings een bindend advies van het APA-/ATR- team benodigd is.117

Ten tweede wordt gekeken naar het precedentcontrolevereiste, waarin wordt vermeld dat bij de uitgifte van een fiscale ruling moet worden gekeken of deze correspondeert met eerder uitgegeven rulings van dezelfde instelling in soortgelijke situaties. Ook hieraan voldoen de fiscale rulings die worden afgegeven binnen de APA-/ATR-praktijk. Tevens worden deze rulings centraal geregistreerd.118 Echter wanneer er sprake is van een ruling zonder toezicht van het APA-/ATR-team ontstaat er een probleem. In paragraaf 3.3.1.2 is reeds aangegeven dat deze rulings niet centraal geregistreerd staan, waardoor uitvoering van deze vereiste in de praktijk uiterst moeizaam verloopt. Van de Streek & Nouwen dragen als oplossing aan om de centrale database voor uitwisseling van rulings in grensoverschrijdende situaties verder op te zetten, zodat alle fiscale rulings hier onder vallen.119 De vraag is of er voldoende mankracht beschikbaar is bij de Belastingdienst om dit plan daadwerkelijk te verwezenlijken. Desalniettemin lijkt mij dit plan een cruciale stap in de bevordering van de rulingpraktijk. Ook lijkt deze periode mij juist het aangewezen moment om dit plan te starten, gezien een groot deel van de huidige werkzaamheden ten aanzien van de implementatie van internationale maatregelen bestaat uit het in kaart brengen van eerder niet centraal

geregistreerde rulings. Derhalve lijkt het mij een reële optie een team op te stellen om deze rulings in kaart te brengen, te analyseren en overzichtelijk in een centrale database te incorporeren. Echter heeft de Staatssecretaris vermeldt dat het behalen van de Europese deadlines voor informatie-uitwisseling van rulings een grote prioriteit heeft. Zo verwacht ik dat het halen van de Europese deadlines van groot belang is, waardoor de beschikbare bezetting bij de Belastingdienst eerder daarvoor wordt ingezet, dan voor het opzetten van de centrale database. .

Als laatste komt de EU-gedragscodegroep met het documentatievereiste. Van de Streek & Nouwen zien het belang hiervan vooral opkomen in de wijze waarop additionele informatie gedocumenteerd moet worden. Hierbij gaat het om feiten en omstandigheden die

116 Van de Streek & Nouwen, ‘De nieuwe Europese pseudowetgeving voor

belastingrulingpraktijken van EU-lidstaten en de gevolgen voor de huidige Nederlandse praktijk’, 2016, p. 5.

117 Besluit nr. DGB 2014/3098 & Besluit nr. DGB 2014/3099.

118 Van de Streek & Nouwen, ‘De nieuwe Europese pseudowetgeving voor

belastingrulingpraktijken van EU-lidstaten en de gevolgen voor de huidige Nederlandse praktijk’, 2016, p. 6.

119 Van de Streek & Nouwen, ‘De nieuwe Europese pseudowetgeving voor

belastingrulingpraktijken van EU-lidstaten en de gevolgen voor de huidige Nederlandse praktijk’, 2016, p. 6.

32

mondeling ter aandacht zijn gebracht.120 Ik sluit mij aan bij de mening van Van der Streek & Nouwen, die dit vereiste door vinden schieten, mede met inachtneming van de extra

administratieve lasten die hiermee opkomen. Daarbij acht ik dat indien de aan het licht gekomen feiten en omstandigheden dermate relevant zijn tot de afgifte van de ruling, deze terug zijn te vinden in de algemene documentatie.

Een voorschrift waaraan Nederland niet aan voldoet betreft het voorschrift aangaande de publicatie van fiscale rulings. In het voorschrift staat dat indien sprake is van een fiscale ruling die voor gelijksoortige situaties toepasbaar kan zijn, deze gepubliceerd moet worden en toegankelijk moet zijn voor andere belastingplichtigen en belastinginstellingen.121 De

Staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven stellig tegen deze publicatievereiste te zijn. Tweede Kamerlid Leijten heeft een aantal vragen gesteld ten aanzien van de nieuwe

pseudowetgeving, waaronder de vraag waarom de Staatssecretaris van Financiën deze

publicatievereiste weigert uit te voeren. Bij de beantwoording staat centraal dat de openbaring van informatie niet mag leiden tot het uitlekken van concurrentiegevoelige informatie. Dit kan bij publicatie niet voldoende gegarandeerd worden.122 Ook publicatie in een geanonimiseerde vorm lijkt geen alternatief voor de Staatssecretaris van Financiën. Gunn bepleit dit juist, omdat zo de geheimhoudingsplicht in stand wordt gehouden en het de afhandeling van algemene fiscale vraagstukken in het bedrijfsleven doet versnellen.123 De vraag heerst of APA’s en ATR’s dusdanig geanonimiseerd kunnen worden dat de geheimhoudingsplicht is gewaarborgd, maar toch nog voldoende relevante informatie openbaar wordt gemaakt.124 Zelf lijkt mij dit erg moeilijk te realiseren en derhalve teveel inspanning te kosten, die ook voor anderen doeleinden kan worden aangewend, zoals het behalen van de Europese informatie- uitwisseling deadlines.