• No results found

Huygens trekt zich van deze dingen niets aan en wil soo waarin de hele emphase van de zin steekt, niet missen, ook al is het de verwekker van het gewraakte korten

Aan een mogelijk grammaticaal bezwaar (tegen korten, nominatief!) dat bij V. zal

voorgezeten hebben, denkt hij niet eens.

9. (vs 738)sien ick, sie ick. V. keurt de vorm sien ick af. Hij gebruikt hem zelf ook

niet (Vondel's Taal, par. 56 geeft slechts één vb. van sien

ick en één van ick sien). De vorm is voor hem ongrammaticaal, onregelmatig. H.

heeft wederom geen grammatische scrupules. Hij gebruikt beide vormen, naar het

hem in de pen komt en acht de vormsien in sien ick ‘om de vocalis will’ ontstaan,

dus om hiaat te vermijden (zoals nog Schönfeld6, blz. 179 (ic doen, gaen, staen en

zelfsic sien e.a. onder invloed van de geïnverteerde vorm (sie-n-ic met hiaatvullende

n). De vorm zal ook volks geweest zijn, zoals nu nog. Voor H. geen bezwaar, voor

V. wel.

10. (vs 778) V. heeft bezwaar tegen het subst.bekommer. Hij acht dit ‘geen phrasis’

(= dat zegt men niet, dat is geen gangbaar woord). H. verdedigt het met een beroep

op eendere vorming van substantiva uit werkwoordsstammen:bestier, bejach en

honderd dergelijke. Het procédé is blijkbaar ook in de 17e eeuw al niet meer

productief, maar dat weerhoudt H. niet van een nieuwvorming volgens dit in de taal

aanwezige model. Het WNT geeft onder bekommeren 1621 het substantief

bekommer met de toevoeging: ‘door Huygens gebruikt in den zin van zorg’. Volgt

ons citaat en nog een van H. uitD'uytlandighe herder vs 113 (Worp, Ged. I, 272).

11. (vs 821)verdouwen. Waar heeft V. bezwaar tegen? Tegen de ou, tegen de

uitgang -en, tegen beide? H. wijst voor de ou op het brabants en meent dat het

werkw. twee participia heeft (hij spreekt vansupini, een term die ik elders niet

aantrof). Hij vergelijktverkouwen, zelfs in Holland gezegd.

Het is bekend datverdouwen = verteren, de oorspronkelijke vorm van het werkw.

is. Daarnaast vormde zich hypercorrectverduwen: een duidelijke indicatie dat de

ou-vormen als minder beschaafd werden aangemerkt. De traditionele literaire taal

had onder vlaamse invloeduw (Schönfeld6, blz. 85). Opnieuw trekt H. zich niets

aan van literaire traditie en voorkeur op grond daarvan voor een bepaalde vorm.

Vrijmoedig hanteert hij onder verwijzing naar Brabant de brabants-hollandse

ou-vormen (schouwen, grouwelick, rouw enz.).

V. gebruikte volgens Van Helten,Vondel's Taal par. 23 slechts houwen, schouwen

in het vroege werkDe heerlyckheid van Salomon van 1620.

Wat de -en betreft, wijst H. niet onhandig op verkouden, dat uit verbogen verkoude,

opgevat als geapocopeerdverkouden, dit sterke participium, echter tot adj. geworden,

ontwikkeld had (Schönfeld6, blz. 160). MNW vermeldt onderverduwen (= verdouwen,

= verteren) dat een enkele maal een sterk partic. voorkomt onder invloed van het

andereverduwen = verdrukken, met zwakke en sterke vervoeging. S.F.L. de Vriendt,

Sterke werkwoorden en sterke werkwoordsvormen in de 16e eeuw, 1965, zonder

plaats, blz. 50 vermeldt één plaats metgedouwen (van duwen = drukken).

Concluderend kunnen we zeggen: V. verwerpt deou-vormen als dialectisch, minder

beschaafd, onliterair, voor de literaireu-vormen. Hij verwerpt ook de irregulaire

participiumvorm op -en bij dit zwakke werkw. H. kent deze bezwaren niet.

(Korenbloemen 1658 handhaaft had verdouwen, maar Korenbloemen 1672 wijzigde

inkon verdouwen. H. heeft dus toch tenslotte het sterke participium verworpen).

12. (vs 840)met den beck: met den mond. Huygens' antwoord is weer duidelijk

geïrriteerd. Verdediging zint hem niet van iets zo beuzelachtigs en begrijpelijks. Wat

is er aan de hand? V. wil het grove volkswoord niet, H. acht het in de context (meer

dan gewoon eten en drinken), allitererend metbuijck en rijmend op gebreck (839)

goed bruikbaar. H. is ‘modern’, V. is renaissancist, volgt de regels, ook in zake

woordgebruik.

13. (vs 865)vlecken: plecken. H. acht ze synoniem (quid interest?) Zijn antwoord

is weer geïrriteerd. Hij vindt dit gevit. Eigenaardig is datplecken reeds in 862, 863

gebruikt was in gelijke betekenis; in 866 opnieuwpleck. Waarom moest juist dat

eneplecken van 865 veranderd worden, vragen we ons af. Wilde V. variëren, en

allitereren metvuijl, zoals H. reeds in 866 met pleck en pruijlen doet? Het lijkt mij

niet onwaarschijnlijk. H. heeft hem in dat geval niet begrepen (of niet willen

begrijpen?).

14. (vs 925) Welk bezwaar had V. met zijn ‘geen phrasis’? Kan men z.i.overspijse

nietverwinnen? Waarschijnlijker is dat hij verwinn afkeurt op dezelfde grond als in

aanm. 10bekommer! (neologisme, ongeoorloofd).

15. (vs 951) Vondel drukt iets heel anders uit dan Huygens wilde zeggen: als gij

evenveel kondt spreken als men u gezang toeschrijft. De genit. partit. stelt H. terecht

afhankelijk vansoo veel. V. maakt ervan: als gij evenveel kondt spreken als aan uw

gezang wordt toegeschreven (m.a.w. als het waar is dat gij zingt - en dus spreekt).

Heeft V. Huygens niet begrepen? Welk bezwaar kon hij tegen de vss. hebben?

Misschien vond hij de partit. genitief hier niet juist, niet grammaticaal gerechtvaardigd:

soo veel... als men u gesangs = soo veel als de hoeveelheid gezang die men enz.

Inderdaad moet de partit. genitief hier drijven op het voegw.als.

H. springt handig over dit bezwaar heen door te spreken vansoo veel gesangs

en zo het geïsoleerdegesangs te brengen bij de kern, waar het bij hoort. V. verandert

overigens onnodig de gedachte in de vss uitgedrukt, om deze partitivus te elimineren.

Hij had kunnen verbeteren:als u zang enz. H. heeft gelijk als hij zegt: Mijne meening

(wat ik wilde zeggen) is veel zuiverder. En wat de grammatica betreft, hield hij wel

van een ‘stoutigheid’, een wat gewaagde constructie zoals hier, die hij nodig had

om de gedachte uit te drukken, zodat hij ook zijnuytspraeck (= wijze van zeggen)

veel zuiverder acht.

16. (vs 973) Critiek en anticritiek zijn typerend voor resp. V. en H.V. duldt niet het

grove woordbackhuijsen (vgl. 12). H. verwijt hem dat hij geen acht heeft willen slaan

op deverachtelickheid (= het tonen, betuigen van minachting. Niet in WNT onder

verachtelijk 36) van dit veel eten, die hij met dit woord heeft willen doen uitkomen,

en ook geen oog gehad heeft voor het woordspel metvergapen, hier gebruikt voor:

doorbrengen met open (en dicht) doen van de mond en niet in de gewone zin van:

met verbazing, met open mond naar iets kijken. (H. geeft deze betekenissen wel

erg kort aan met:sien en gulsigh gapen; hij bedoelt: met gulsigh gapen doorbrengen,

den Tyd nl.).

Nu is het zeer de vraag of V.vergapen zoals H. het bedoelde niet doorgrond

heeft. We mogen aannemen van wel. Maarbackhuijsen moest weg en dat in de

door hem voorgestelde verbeteringen de aardigheid vanvergapen zoals H. dit op

debackhuijsen toepast, eraf is, interesseert hem niet. Vergapen is er iets als: op

onnutte wijze doorbrengen met gulzigheid, met lekker eten. Vondel offert het

plastische, leuke op aan de netheid.

17 (vs 1167)draeijen: draden. Geen draeyen, zegt V. laconiek. H. verdedigt het met

twee argumenten: het is in meer dan één provincie in gebruik en dus mag ik het

gebruiken (een argument dat voor V. niet geldt) en: ik had het hier nodig om te

spelen met de betekenis vantwijnen. Ook dit laatste is voor V. geen rechtvaardiging:

men mag niet ten behoeve van een woordspelletje het geijkte woord dialectisch

vervormen.

Over de verbreiding van vormen alsdraeyen met overgang van d tot j na aa, oo,

oe vergelijke men Schönfeld6, blz. 36 vlg.: in veel sterkere mate en veel vroeger in

't Brabants dan in 't Hollands. Schönfeld meent dat de j-vormen in Holland, met

name in Amsterdam, niet talrijk zijn, blijkens het materiaal bij de grote schrijvers van

de eerste helft van de 17e eeuw en bij de kluchtspeldichters van die tijd. Vgl. Van

Haeringen,De Zuidnederlandse afkomst van j uit intervocaliese d, Neerlandica 133

vlgg. Vermoedelijk lagen de j-vormen H. beter dan V. Ofschoon men niet als 't zo

te pas komt, Huygens' Brabantse moeder in het geding mag brengen, lijkt het me

toch niet ongeoorloofd hier aan invloed van die moeder (en van zijn eveneens

Brabantse vader, voeg ik eraan toe) te denken, zoals ook Schönfeld t.a.p. doet.

V. is, ondanks zijn Brabantse afkomst, weer tegen de dialectische, vooral

Brabantse vorm (Van Haeringen, a.w. 138), ook al staat deze

in dienst van een woordspel, H. bedient zich ervan, zeker als hij ermee spelen kan

(Van Haeringen, a.w. 140 wijst op nog een plaats bij Huygens metdraeijen, in een

puntdicht van 1671 (W. VIII, 9). Toch vinden we inKorenbl. 1658 draeden!

18. (vs 1233)geluiten: geluiden; geluiten valt hard (klinkt onwelluidend? Caron,

Klank en teken bij Erasmus en onze oudste grammatici, Groningen-Batavia 1947,

63 vlgg. over deZoetvloeyentheyt der Silben bij Van Heule maakt ons over dit ‘hard’

niet wijzer. Van Heule rekent det tot de ‘zoete’ consonanten in die zin dat men de

letters ervoor of erna makkelijk kan uitspreken). Mogelijk bedoelt V.: De vorm geluiten

is volstrekt ongewoon; hij ervaart bijgevolg de vorm als onaangenaam (‘hard’).H.

verdedigt zeer voorzichtig. Het kan toch wel, in dicht. Hij vergelijkteen Luijd (= luit)

dat dezelfde meervoudsvorm heeft, nl. mett, en zulks terwijl ook dit woord